In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres, die op 1 oktober 2009 in dienst trad bij haar werkgever, had een sabbatical genomen van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2021. Op 29 oktober 2021 werd het dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigd. Eiseres meldde zich ziek op 9 november 2021, maar op de datum van beëindiging van haar arbeidsovereenkomst was zij nog steeds ziek. Het Uwv besloot op 14 januari 2022 dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, een beslissing die in bezwaar werd gehandhaafd.
De rechtbank oordeelde dat eiseres op 9 november 2021 niet verzekerd was voor de ZW, omdat zij op dat moment geen dienstbetrekking had. De rechtbank stelde vast dat eiseres tijdens haar sabbatical geen persoonlijke arbeid verrichtte en er geen gezagsverhouding was tussen haar en de werkgever. Eiseres betwistte niet dat zij geen arbeid verrichtte, maar stelde dat haar arbeidsovereenkomst herleefde door haar ziekte. De rechtbank oordeelde echter dat de ZW niet voorziet in een dienstverband voor werknemers die niet werken en geen loon ontvangen. Aangezien eiseres geen arbeid verrichtte en geen loon ontving, was er geen sprake van een dienstbetrekking.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op een ZW-uitkering. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.