ECLI:NL:RBMNE:2023:2544

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
22/1467
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een voorschot op WIA-uitkering en de toepassing van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een voorschot op de WIA-uitkering van eiser. Eiser ontving van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 een voorschot, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat hij te veel had ontvangen, namelijk een brutobedrag van € 8.058,32. Dit bedrag was te hoog omdat eiser in de periode van april 2021 tot en met september 2021 geen inkomen had ontvangen en ten onrechte een loonaanvullingsuitkering had gekregen. Het Uwv besloot dat eiser een nettobedrag van € 5.835,10 moest terugbetalen.

Eiser maakte bezwaar tegen de besluiten van het Uwv, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 augustus 2022 was eiser aanwezig, maar het Uwv meldde zich af. De rechtbank heropende het onderzoek op 22 augustus 2022 en vroeg het Uwv om te reageren op de standpunten van eiser. Na schriftelijke uitwisseling van standpunten werd het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser had geen geslaagd beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, omdat hij geen concrete gevallen had aangedragen waarin het Uwv anders had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien eiser niet had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: M. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv).

Inleiding

Deze zaak gaat over de terugvordering van een voorschot na de definitieve vaststelling van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiser ontving over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 een voorschot op zijn WIA-uitkering. In het primaire besluit van 12 november 2021 heeft het Uwv aan eiser laten weten dat zijn uitkering over deze periode definitief is berekend en dat hij een brutobedrag van € 8.058,32 te veel voorschot heeft ontvangen. Dit komt doordat eiser over de periode van april 2021 tot en met september 2021 geen inkomen heeft ontvangen en ten onrechte een loonaanvullingsuitkering heeft ontvangen. Volgens het Uwv is hierdoor het totale voorschot dat hij over deze periode heeft ontvangen hoger dan de uitkering waarop hij recht heeft.
In het primaire besluit heeft het Uwv ook beslist dat de loonaanvullingsuitkering van eiser per 1 april 2021 verandert in een vervolguitkering. Dit komt omdat eiser minder dan 50% verdient van het bedrag dat hij per maand kan verdienen (zijn resterende verdiencapaciteit).
In het besluit van 7 december 2021 (het invorderingsbesluit) is aan eiser medegedeeld dat hij een nettobedrag van € 5.835,10 moet terugbetalen aan het Uwv.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en het invorderingsbesluit. In het bestreden besluit van 11 maart 2022 heeft het Uwv de bezwaren van eiser gevoegd behandeld en de bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.
Op 22 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het Uwv verzocht te reageren op het standpunt van eiser zoals ingenomen op de zitting. Het Uwv heeft dit gedaan bij brief van 6 september 2022. Eiser heeft hierop gereageerd met zijn brief van 23 september 2022. Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het Uwv terecht het brutobedrag van € 8.058,32 (een nettobedrag van € 5.835,10) terugvordert. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Heeft het Uwv gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel?
2. Eiser voert aan dat het Uwv zijn inkomen over de periode van 1 oktober 2020 tot en met
30 september 2021 ten onrechte niet heeft gemiddeld. Eiser wijst daarbij op een in het verleden gemaakte afspraak om zijn inkomen te middelen. Als het Uwv zijn inkomen had gemiddeld, dan had hij recht gehad op een loonaanvullingsuitkering in plaats van een vervolguitkering, omdat hij dan elke maand meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit zou hebben verdiend. Eiser meent dat het Uwv hierdoor handelt in strijd met het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Eiser is bovendien van mening dat hij ook na
1 april 2021 recht heeft op loon, daarover zal hij een bodemprocedure aanhangig maken tegen zijn (ex)werkgever.
3. De rechtbank stelt vast dat de afspraak waar eiser op wijst, volgens het besluit van
5 augustus 2020, betrekking heeft op de berekening van zijn WIA-uitkering over de periode
van 1 oktober 2019 tot en met 31 maart 2020. De rechtbank kan uit deze afspraak niet afleiden dat dit ook voor de toekomst geldt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat door het Uwv uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij eiser gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake.
4. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat eiser concrete in essentie gelijke gevallen als hijzelf dient te noemen die door het Uwv anders zijn behandeld. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het Uwv gelijke gevallen anders heeft behandeld. Anders dan eiser meent, is het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing als het gaat om hoe het Uwv zijn inkomen in het verleden heeft gemiddeld en dit volgens eiser ook voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 zou moeten middelen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Voorwaarde bij een loonaanvullingsuitkering is dat de uitkeringsgerechtigde 50% moet verdienen van zijn resterende verdiencapaciteit. Als hij minder dan 50% verdient, krijgt hij geen loonaanvullingsuitkering, maar een (lagere) vervolguitkering. [2] Omdat eiser over de periode van april 2021 tot en met september 2021 geen inkomen heeft ontvangen, voldoet hij niet aan de voorwaarde voor een loonaanvullingsuitkering dat hij 50% van zijn restverdiencapaciteit heeft genoten. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat het niet-middelen van zijn inkomen eventuele nadelige gevolgen heeft voor eiser, ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor het Uwv om de eventuele nadelige effecten ongedaan te maken. De rechtbank overweegt dat de inkomenseis van de loonaanvullingsuitkering dwingendrechtelijk van aard is. Het Uwv is in beginsel niet bevoegd daarvan af te wijken.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien?
6. Eiser heeft in zijn brief van 23 juni 2022 verzocht om de zaak zo spoedig mogelijk op zitting te behandelen, omdat voor hem sprake is van een noodsituatie. In de brief is vermeld dat eigendommen reeds zijn verkocht. De rechtbank begrijpt dit zo dat eiser daarmee een beroep doet op dringende redenen op grond waarvan het Uwv zou moeten afzien van terugvordering van zijn WIA-uitkering. [3]
7. Volgens vaste rechtspraak kunnen dergelijke dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser optreden als gevolg van de terugvordering van de WIA-uitkering. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [4]
8. De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van eiser niet is gebleken dat sprake is van dringende redenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de terugvordering sprake is van financieel of sociaal onaanvaardbare gevolgen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat dergelijke gevolgen zich in zijn geval (zullen) voordoen.
9. Uit het voorgaande volgt dat er geen dringende redenen zijn waardoor het Uwv van terugvordering zou moeten afzien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2019 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
2.Artikel 60 van de Wet WIA.
3.Artikel 77, zesde lid van de Wet WIA.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2019 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2019:474.