ECLI:NL:RBMNE:2023:2542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/16/543444/ HL ZA 22-210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanering van windturbines en de verdeling van saneringsvergoedingen tussen partijen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers, bestaande uit meerdere personen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, eveneens bestaande uit meerdere personen en entiteiten, met betrekking tot de sanering van windturbines. De eisers vorderen een deel van de saneringsvergoeding die gedaagden ontvangen van Project Swifterwint, als schadeloosstelling op basis van contractuele afspraken uit een participatieovereenkomst. De rechtbank heeft op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden in 1999 een bouw- en milieuvergunning hebben verkregen voor de exploitatie van windturbines, met de voorwaarde dat zij afspraken zouden maken met eisers over vergoedingen ter compensatie voor het verlies van de mogelijkheid om zelf windturbines te bouwen. In 2021 hebben gedaagden de exploitatie van hun windturbines gestaakt en zijn zij in onderhandeling gegaan over de hoogte van de saneringsvergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagden onvrijwillig de exploitatie van hun windturbines hebben gestaakt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de participatieovereenkomst hen recht geeft op een deel van de saneringsvergoeding. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over de dreiging van onteigening en de interpretatie van de participatieovereenkomst verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen grondslag is voor de vorderingen van eisers en dat zij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/543444 / HL ZA 22-210 / 5340
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[eiseres sub 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats 1] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats 1] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats 1] ,
8.
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats 1] ,
9.
[eiser sub 9],
wonende te [woonplaats 2] ,
10.
[eiser sub 10],
wonende te [woonplaats 1] ,
11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s. (aangeduid in meervoud)
advocaat: mr. J. de Ruiter te Kampen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 4] ,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats 1] ,
7. de maatschap
[gedaagde sub 7]
gevestigd te [woonplaats 1] ,
8.
[gedaagde sub 8],
wonende te [woonplaats 1] ,
9.
[gedaagde sub 9],
wonende te [woonplaats 1] ,
10.
[gedaagde sub 10],
wonende te [woonplaats 1] ,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 11] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12.
[gedaagde sub 12],
wonende te [woonplaats 1] ,
13. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 13] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14.
[gedaagde sub 14],
wonende te [woonplaats 1] ,
15.
[gedaagde sub 15],
wonende te [woonplaats 1] ,
16.
[gedaagde sub 16],
wonende te [woonplaats 5] in Duitsland,
17.
[gedaagde sub 17],
wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s. (aangeduid in meervoud)
advocaat: mr. N. Robijn-Meijer te Middelharnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding;
­ de akte van [eiser sub 1] c.s. met producties 1 t/m 10;
­ de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5;
­ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 januari 2023, met aangehecht:
o de pleitaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.;
o de brief van 10 maart 2023 van [gedaagde sub 1] c.s. naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser sub 1] c.s. wonen of hebben een bedrijf gevestigd aan de ene kant van de [straat] , [gedaagde sub 1] c.s. aan de andere kant van de [straat] . [gedaagde sub 1] c.s. hebben in 1999 van de gemeente een bouw- en milieuvergunning gekregen voor de bouw en exploitatie van zeven windturbines op hun percelen. De gemeente had beoogd slechts aan één zijde van de [straat] een vergunning voor de bouw van windturbines in een lijnopstelling te verlenen. Om die reden heeft de gemeente destijds aan de vergunningverlening aan [gedaagde sub 1] c.s. de voorwaarde verbonden dat [gedaagde sub 1] c.s. met [eiser sub 1] c.s. afspraken zouden maken over vergoedingen ter compensatie voor het verlies van de mogelijkheid een vergunning te krijgen voor de bouw en exploitatie van windturbines. Dit hebben partijen gedaan en de afspraken zijn vastgelegd in de overeenkomst van 12 februari 1999 (hierna: de participatieovereenkomst).
2.2. (
Alle individuen achter) beide partijen zijn in 2017 lid geworden van verenging Swifterwint door ondertekening van de overeenkomst vereniging Swifterwint (hierna: de verenigingsovereenkomst). Hierdoor participeren partijen in de realisatie en exploitatie van een nieuw windturbinepark. Een voorwaarde uit de verenigingsovereenkomst is dat eigenaren van windturbines, zoals [gedaagde sub 1] c.s., de exploitatie van hun eigen windturbines staken en deze windturbines laten saneren. Hiervoor ontvangen zij op basis van de verenigingsovereenkomst een saneringsvergoeding van Project Swifterwint (hierna: de saneringsvergoeding).
2.3.
In 2021 hebben [gedaagde sub 1] c.s. de exploitatie van hun windturbines gestaakt en de windturbines laten verwijderen. [gedaagde sub 1] c.s. is nog met Project Swifterwint in onderhandeling over de hoogte van de saneringsvergoeding.
2.4.
In deze procedure twisten partijen in de kern over de vragen of [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de participatieovereenkomst (1) een deel van de saneringsvergoeding aan [eiser sub 1] c.s. als schadeloosstelling moeten betalen en (2) of zij vanaf december 2019 nog 10% van de opbrengst van de windturbines aan [eiser sub 1] c.s. moeten betalen. De rechtbank
beantwoordt deze vragen op basis van hetgeen partijen in deze procedure over en weer hebben aangevoerd, ontkennend. Dit heeft als gevolg dat de rechtbank de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zal afwijzen. Waarom dit zo is, wordt hierna uitgelegd.

3.De vorderingen en de beoordeling daarvan

Vordering I: afwijzing, omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] c.s. onvrijwillig de exploitatie van de windturbines hebben gestaakt
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van artikel 12c van de participatieovereenkomst [eiser sub 1] c.s. schadeloos moeten stellen door de saneringsvergoeding naar ieders belang te delen met [eiser sub 1] c.s.
3.2.
In artikel 12c van de participatieovereenkomst is bepaald dat bij (gedeeltelijke) onteigening van een windturbine of verkoop van een windturbine ter voorkoming daarvan, [eiser sub 1] c.s. naar verhouding van ieders belang, schadeloos moet worden gesteld door de eigenaar uit de groep van [gedaagde sub 1] c.s. die deze (gedeeltelijke) onteigening treft of die verkoopt ter voorkoming daarvan.
3.3.
Tussen partijen staat het volgende vast.
- In 2014 is namens het kabinet een structuurvisie windenergie op land gepresenteerd. Ter invulling hiervan heeft de provincie Flevoland tezamen met de gemeenten Lelystad, Dronten en Zeewolde een regioplan opgesteld en op 14 juli 2016 vastgesteld. De ambitie van het regioplan is om de bestaande generatie windturbines te vervangen voor nieuwe, efficiënte windturbines. In het regioplan zijn vier projectgebieden gedefinieerd waarbij de verzorging van de tweede generatie windparken wordt overgelaten aan de bewoners, grondeigenaren en windturbine-eigenaren, verenigd in gebiedsverenigingen.
- In het projectgebied van partijen (hierna: het projectgebied) is het initiatief voor een plan tot ontwikkeling van een tweede generatie windpark genomen door Nuon en vereniging Swifterwint tezamen.
- Alle ondernemers, bewoners en windturbine-eigenaren in het projectgebied mochten lid worden van vereniging Swifterwint. Lid zijn van vereniging Swifterwint betekent participeren in de realisatie en exploitatie van een nieuw windpark. Een windturbine-eigenaar kan alleen lid worden van vereniging Swifterwint onder de voorwaarde dat de eigenaar de exploitatie van de eigen windturbine staakt en de windturbine laat saneren. Hiertegenover staat dat de windturbine-eigenaar een saneringsvergoeding ontvangt van Project Swifterwint.
- [gedaagde sub 1] c.s. hebben ieder afzonderlijk in april, mei of juni 2017 de verenigingsovereenkomst met vereniging Swifterwint getekend.
- In november 2017 hebben Nuon en vereniging Swifterwint, als gezamenlijk initiatiefnemer, Projectplan Blauw, waarvan Windplan Blauw onderdeel uitmaakt, gepubliceerd. Windplan Blauw omvat de sanering van de 74 bestaande windturbines in het projectgebied en de exploitatie van een nieuw windpark, te realiseren door de gezamenlijke initiatiefnemers Nuon en vereniging Swifterwint.
- Het Windplan Blauw uit Projectplan Blauw is opgenomen in het Rijksinpassingsplan dat op 4 oktober 2018 is vastgesteld en op 6 november 2019 onherroepelijk is geworden.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. stellen dat [gedaagde sub 1] c.s. vanwege de overheidsplannen onvrijwillig de exploitatie van hun windturbines hebben gestaakt, omdat zij door de dreiging van onteigening van de windturbines geen andere keuze hadden dan lid worden van vereniging Swifterwint. Om die reden is volgens hen artikel 12c van de participatieovereenkomst van toepassing en zijn [gedaagde sub 1] c.s. gehouden de saneringsvergoeding te delen met [eiser sub 1] c.s. als schadeloosstelling.
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. betwisten dat artikel 12c van de participatieovereenkomst op hun situatie van toepassing is. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten (1) dat zij geen andere keuze hadden dan de exploitatie van de windturbines te staken, en (2) dat er sprake was van een dreiging van onteigening van de windturbines op het moment dat zij hun keuze maakten en lid werden van vereniging Swifterwint.
3.6.
Voor beantwoording van de vraag of artikel 12c van de participatieovereenkomst op de situatie van toepassing is, is het relevant om te beoordelen of op het moment dat [gedaagde sub 1] c.s. kozen voor het lidmaatschap van vereniging Swifterwint zij geen andere keuze hadden dan lid worden vanwege de dreiging van onteigening van de windturbines.
Alternatieven naast staking van eigen windturbines en betwisting van dreiging totonteigening
3.7.
[gedaagde sub 1] c.s. lichten toe dat zij begin 2017 onderling de keuze hebben besproken om al dan niet lid te worden van vereniging Swifterwint. Een belangrijke reden om te kiezen voor het lidmaatschap van vereniging Swifterwint en staking van hun eigen windpark, was dat ze dan niet opnieuw een overeenkomst met [eiser sub 1] c.s. hoefden aan te gaan. Als [gedaagde sub 1] c.s. ervoor zouden kiezen tot voortzetting/nieuwbouw/herbouw van hun bestaande windpark, dan zouden zij op grond van artikel 5a participatieovereenkomst een nieuwe overeenkomst met [eiser sub 1] c.s. moeten sluiten. Gelet op de ervaringen uit het verleden vonden [gedaagde sub 1] c.s. dat onwenselijk (voor de volgende generatie). Tijdens de zitting hebben [eiser sub 1] c.s. bevestigd dat dit ook volgens hen een reden was voor [gedaagde sub 1] c.s. om niet zelf tot voortzetting/nieuwbouw/herbouw van de windturbines over te gaan. Hiermee staat tussen partijen vast dat dit een reden was voor [gedaagde sub 1] c.s. om niet te kiezen voor voortzetting/nieuwbouw/herbouw van hun eigen windturbines.
3.8.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. hadden zij wel de optie zelf tot vervanging van hun bestaande windpark over te gaan, op grond van de bestaande omgevingsvergunning, dan wel door een nieuwe omgevingsvergunning en SDE-subsidie aan te vragen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. stonden overheidsplannen daar in 2017 niet aan in de weg. Zij wijzen erop dat uitsluitend het Rijksinpassingsplan het toetsingskader vormt waaraan aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen (ten behoeve van het opschalen van windturbines) moeten worden getoetst. Rijksinpassingsplan Windplan Blauw is in oktober 2018 in werking getreden en toen pas juridisch bindend ruimtelijk (rijks)beleid geworden. Daarvoor had Windplan Blauw geen juridische of bindende status. Verder wijzen zij erop dat in het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw niet is vastgelegd dat slechts één initiatiefnemer de uitvoeringsbesluiten kan aanvragen om het plan ten uitvoer te leggen. Daarnaast merken [gedaagde sub 1] c.s. op dat zij voor deelname aan het Projectplan Blauw niet lid hadden hoeven worden van vereniging Swifterwint. Zij hadden ook als groep [gedaagde sub 1] c.s. met vereniging Swifterwint en Nuon als gezamenlijk initiatiefnemer kunnen optrekken in Projectplan Blauw, vergelijkbaar met de constructie van een gezamenlijk initiatiefnemer in projectgebied Oost.
3.9.
De onder 3.8 vermelde toelichting van [gedaagde sub 1] c.s. over hun alternatieven hebben [eiser sub 1] c.s. niet weersproken. Volgens [eiser sub 1] c.s. hadden [gedaagde sub 1] c.s. geen andere keuze dan het lidmaatschap van vereniging Swifterwint aan te gaan, omdat uit de overheidsplannen de dreiging van onteigening van de windturbines bleek en deze dreiging door de daarop volgende gebeurtenissen is bevestigd. Voor onderbouwing van deze stelling verwijzen zij naar:
paragraaf 6.1a van het Projectplan Blauw van november 2017 (productie 3 bij dagvaarding);
de brief van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van 1 mei 2018 (productie 6 bij dagvaarding);
de procedure van provincie Flevoland tegen een windturbine-eigenaar, waarbij de bezwaren van de eigenaar tegen de onteigening van de windturbine zijn afgewezen (ECLI:NL:PHR:2021:746 en ECLI:NL:2021:1426);
e saneringsvergoeding ex bijlage 3a bij de verenigingsovereenkomst.
3.10.
[eiser sub 1] c.s. lichten toe dat de windturbines van [gedaagde sub 1] c.s. vielen onder het saneringsplan van Projectplan Blauw (Windplan Blauw). In paragraaf 6.1a van het plan is volgens hen duidelijk gemaakt dat als [gedaagde sub 1] c.s. niet de exploitatie van de windturbines zouden staken, de windturbines uiteindelijk onteigend zouden worden. Dat er geen sprake van vrijheid was voor windturbine-eigenaren om de exploitatie van de eigen windturbines zelf voort te zetten, zien [eiser sub 1] c.s. verder bevestigd in de brief van het Ministerie van EZK. Daarin wordt vermeld dat na aanname van het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw bestaande windturbines kunnen worden onteigend. Dat de overheid ook daadwerkelijk tot een onteigeningsprocedure overgaat, blijkt volgens [eiser sub 1] c.s. uit de rechtszaak van de provincie Flevoland tegen een windturbine-eigenaar waarnaar zij verwijzen. Tot slot verwijzen [eiser sub 1] c.s. naar het feit dat er een saneringsvergoeding aan [gedaagde sub 1] c.s. wordt geboden. Volgens [eiser sub 1] c.s. zou deze saneringsvergoeding niet noodzakelijk zijn, wanneer er sprake zou zijn van een vrijwillige beëindiging van de exploitatie van de windturbines.
3.11.
De rechtbank is het met [gedaagde sub 1] c.s. eens dat paragraaf 6.1a geen onderbouwing is van de stelling dat zij onder dreiging van onteigening tot hun keuze voor het lidmaatschap van vereniging Swifterwint zijn gekomen. Ten eerste strookt dat niet met de volgorde van gebeurtenissen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben ieder afzonderlijk in april, mei of juni 2017 een verenigingsovereenkomst met vereniging Swifterwint getekend. De publicatie van het Projectplan Blauw is van latere datum. Ten tweede blijkt uit de tekst van paragraaf 6.1a niet de door [eiser sub 1] c.s. gestelde dreiging van onteigening voor [gedaagde sub 1] c.s. In paragraaf 6.1. is vermeld dat 10 van de 74 windturbine-eigenaren in het betreffende gebied nog geen lid zijn van vereniging Swifterwint. Voor deze 10 windturbine-eigenaren stellen vereniging Swifterwint en Nuon onder paragraaf 6.1a een trapsgewijze aanpak tot contracteren en saneren voor. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. al lid was van de vereniging Swifterwint, heeft dit voorstel geen betrekking op de windturbines van [gedaagde sub 1] c.s. Sterker nog, dit voorstel wordt namens hen gedaan. Ten derde had het Projectplan Blauw geen bindende of juridische status op het moment van publicatie. Het was op dat moment nog een voorstel, en niet afkomstig van een overheidsorgaan, maar van vereniging Swifterwint en Nuon. In de paragraaf wordt de suggestie gedaan dat de lokale overheid als laatste redmiddel publiekrechtelijke middelen kan inzetten om sanering van bestaande windturbines te bereiken. Daarmee was in november 2017 niet gezegd dat de (lokale) overheid deze suggestie zou overnemen.
3.12.
In de brief van het Ministerie van EZK in mei 2018 waarnaar [eiser sub 1] c.s. verwijzen, wordt vermeld dat het Ministerie het voorstel uit Projectplan Blauw van vereniging Swifterwint en Nuon ondersteunt en voornemens is een Rijksinpassingsplan vast te stellen om het voorgestelde Windplan Blauw planologisch mogelijk te maken. Pas als het Rijksinpassingsplan wordt aangenomen, heeft het dezelfde juridische status als een bestemmingsplan. Het Ministerie legt uit dat in dat geval een onteigeningsprocedure van nog bestaande windturbines mogelijk is en dat voor burgers tegen een dergelijke procedure rechtsmiddelen open staan. Het kan zo zijn dat sommige windturbine-eigenaren in deze brief een dreiging tot onteigening hebben gelezen, maar daarmee is de brief nog geen onderbouwing van de stelling dat [gedaagde sub 1] c.s. haar keuze voor het lidmaatschap onder dreiging van onteigening heeft genomen. De brief dateert van mei 2018. Een jaar eerder waren [gedaagde sub 1] c.s. al lid geworden van vereniging Swifterwint.
3.13.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren nog aan dat Projectplan Blauw en de daaropvolgende juridische status van Windplan Blauw na vaststelling en onherroepelijk worden van het Rijksinpassingplan niet van de grond zouden zijn gekomen, als zij geen lid waren geworden van vereniging Swifterwint. Zij lichten toe dat door hun deelname een grote groep was vertegenwoordigd in één vereniging, wat een aanzuigende werking had op andere partijen in hun projectgebied. Dit is niet weersproken door [eiser sub 1] c.s.
3.14.
Kortom, dat het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw eind 2018 juridisch bindend is geworden, waardoor er tegen windturbines die buiten het plan vallen onteigeningsmogelijkheden open staan, is naar oordeel van de rechtbank geen onderbouwing van de stelling dat de keuze van [gedaagde sub 1] c.s. in 2017 voor het lidmaatschap van vereniging Swifterwint onder dreiging van onteigening van hun windturbines is genomen. Dat het Projectplan Blauw juridisch bindend zou worden, stond destijds niet vast en was afhankelijk van een tal van factoren. De invloed die [gedaagde sub 1] c.s. stellen te hebben gehad op het medemogelijk maken van het succes van Projectplan Blauw is niet door [eiser sub 1] c.s. weersproken en (daarmee) ook niet uit te sluiten.
3.15.
Ook is de rechtbank met [gedaagde sub 1] c.s. eens dat de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2021, waarnaar [eiser sub 1] c.s. verwijzen, niet te vergelijken is met de situatie van [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. hebben uitgelegd dat de casus in deze uitspraak over een ander gebied gaat, waarvoor andere bestemmingsplannen golden. Dit is niet weersproken door [eiser sub 1] c.s. Bovendien gaat het in die zaak om de onteigening van één windturbine van één eigenaar. In de situatie van [gedaagde sub 1] c.s. gaat het om zeven windturbines. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten dat, wanneer zij zich niet zouden hebben verenigd in vereniging Swifterwint, de overheid tot onteigening van hun windturbines zou zijn overgegaan, gezien de omvangrijke kosten die dit met zich zou hebben gebracht. Ook dit is niet weersproken door [eiser sub 1] c.s.
3.16.
Verder is de rechtbank het niet met [eiser sub 1] c.s. eens dat de geboden saneringsvergoeding een onderbouwing is van hun standpunt dat er sprake was van dreiging van onteigening door de overheid. Uit de verenigingsovereenkomst volgt dat de saneringsvergoeding door vereniging Swifterwint wordt aangeboden en vanuit Project Swifterwint wordt betaald. [eiser sub 1] c.s. hebben ook niet gesteld dat de overheid bij (de financiering van) de saneringsvergoeding is betrokken. Er is dan ook geen causaal verband tussen de betaling van de saneringsvergoeding en de door [eiser sub 1] c.s. gestelde dreiging van onteigening door de overheid.
Slotsom
3.17.
[eiser sub 1] c.s. beroepen zich erop dat artikel 12c van de participatieovereenkomst op de situatie van toepassing is, maar dat is door [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd betwist. Het is dan aan [eiser sub 1] c.s. om hun stelling (met stukken) te onderbouwen. De stukken waarnaar [eiser sub 1] c.s. hebben verwezen, kunnen naar oordeel van de rechtbank niet de stelling dragen dat [gedaagde sub 1] c.s. vanwege dreiging tot onteigening van de windturbines lid zijn geworden van vereniging Swifterwint. Er zijn geen andere stukken door [eiser sub 1] c.s. in de procedure gebracht waaruit de gestelde dreiging op het moment van de keuze voor het lidmaatschap blijkt. Om deze reden is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] c.s. onvrijwillig de exploitatie van de windturbines hebben gestaakt. Dit betekent dat een beroep op artikel 12c van de participatieovereenkomst niet slaagt en dat de rechtbank de vordering onder I zal afwijzen.
Vordering V: afwijzing, omdat er geen grondslag voor schadeloosstelling is komen vast te staan
3.18.
[eiser sub 1] c.s. vorderen dat de rechtbank bepaalt dat 50% van de saneringsvergoeding aan [eiser sub 1] c.s. als schadeloosstelling toekomt.
3.19.
Om tot toewijzing van deze vordering te kunnen komen, moet eerst komen vast te staan op grond waarvan [gedaagde sub 1] c.s. gehouden zouden zijn de saneringsvergoeding met [eiser sub 1] c.s. als schadeloosstelling te delen.
Artikel 12c van de participatieovereenkomst niet van toepassing
3.20.
In alinea 3.17 heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 12c van de participatieovereenkomst niet van toepassing is op de situatie van partijen. Dit artikel kan dus geen de grondslag bieden voor de vordering onder V.
Artikel 12d van de participatieovereenkomst houdt geenschadeloosstellingsverplichting in
3.21.
Voor zover [eiser sub 1] c.s. hebben bedoeld te stellen dat de gevorderde schadeloosstelling gegrond is op artikel 12d van de participatieovereenkomst volgt de rechtbank [eiser sub 1] c.s. hierin niet.
3.22.
In artikel 12d van de participatieovereenkomst is bepaald dat, wanneer [gedaagde sub 1] c.s. hun stroomproductie beëindigen en voortzetting van een plan door oprichting van molens of andere vormen van grondgebonden energieopwekking mogelijk is, zowel [eiser sub 1] c.s. als [gedaagde sub 1] c.s. (als eigenaren/erfpachters/pachters van de gronden aan beide zijden van de [straat] ) evenveel rechten hebben op realisatie van die plannen.
3.23.
De bewoording van dit artikel geeft geen enkele aanleiding om hierin een verplichting van [gedaagde sub 1] c.s. te lezen om [eiser sub 1] c.s. schadeloos te stellen. Daarbij komt dat, zoals hierboven reeds is overwogen, niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] c.s. de exploitatie onvrijwillig hebben gestaakt, zodat er vanuit moet worden gegaan dat dit vrijwillig is gebeurd, zoals [gedaagde sub 1] c.s. aanvoeren. Op grond van artikel 12a van de participatieovereenkomst mogen [gedaagde sub 1] c.s. op elk gewenst moment vrijwillig tot beëindiging overgaan, zonder dat hierdoor enige verplichting tot schadevergoeding voor hen tegenover [eiser sub 1] c.s. ontstaat.
Grondslag voor schadeloosstelling volgt niet uit de vergoedingssystematiek
3.24.
[eiser sub 1] c.s. stellen verder dat betaling van een deel van de saneringsvergoeding aan hen voortvloeit uit de omstandigheid dat in de saneringsvergoeding een vergoeding voor derden is inbegrepen. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten dit. [eiser sub 1] c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de vergoedingssystematiek van de saneringsvergoeding, zoals die volgt uit bijlage 3a bij de verenigingsovereenkomst.
3.25.
Uit de vergoedingssystematiek van bijlage 3a volgt dat de formule voor de eenmalige saneringsvergoeding is: (Productie x Nettoprijs) – Uitgaven. Uit de definitielijst volgt dat onder uitgaven wordt verstaan de gemiddelde werkelijke uitgaven per jaar in de laatste vijf kalenderjaren die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de windturbines, zoals uitgaven voor netbeheer, verzekeringen, accountant, telefoonlijn, onderhoud etc. Van de definitie uitgaven is uitgesloten kosten die een windturbine-eigenaar maakt voor enige andere vergoeding, zoals een omgevingsvergoeding (gebonden aan hinder).
3.26.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] c.s. met de vergoedingssystematiek een vergoeding gebaseerd op een gefixeerde stroomopbrengst ontvangt. Tot december 2019 betaalde [gedaagde sub 1] c.s. 10% van de stroomopbrengst aan [eiser sub 1] c.s. op grond van artikel 2b van de participatieovereenkomst. Gelet op de definitie van uitgaven wordt deze voorheen geldende betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser sub 1] c.s. niet in mindering gebracht op de saneringsvergoeding. Dat dit bedrag niet als kostenbesparing in de rekensom van de saneringsvergoeding is afgetrokken, maakt nog niet dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond daarvan verplicht is dat deel aan [eiser sub 1] c.s. te betalen als schadeloosstelling. Voor deze gestelde schadeloosstellingsverplichting moet nu juist een grondslag zijn in de verhouding tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. en tot dusver is die grondslag in de verhouding tussen partijen niet gebleken.
3.27.
Nu er geen grond voor betaling van een schadeloosstelling door [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser sub 1] c.s. is komen vast te staan, komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling hoeveel de schadeloosstelling zou moeten bedragen. De rechtbank zal de vordering onder V afwijzen.
Uitspraak uit 2014 over de gestelde 50/50 verdeling heeft gezag van gewijsde
3.28.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. De stelling van [eiser sub 1] c.s. dat aan hen 50% van de saneringsvergoeding toekomt, hebben ze onderbouwd met verwijzing naar de besprekingen van partijen in september 1998 waarin volgens hen is afgesproken dat 50% van de vergoedingen en opbrengsten voor [eiser sub 1] c.s. is en 50% voor [gedaagde sub 1] c.s. Over dit standpunt heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2014 uitspraak gedaan. Weliswaar was in die zaak de vordering gebaseerd op artikel 2 van de participatieovereenkomst, maar de standpunten van [eiser sub 1] c.s. over de wijze van verdeling en de onderbouwing daarbij zijn in deze zaak dezelfde als de betreffende zaak uit 2014. Omdat de uitspraak van het hof in 2014 gezag van gewijsde heeft voor partijen, staat de beoordeling van het hof over de overeengekomen wijze van verdeling tussen de partijen vast. De rechtbank, en geen enkele andere gerechtelijke instantie, kan hier nog een keer (anders) over oordelen.
Vordering II, III en IV: afwijzing, omdat een rechtmatige belang voor een inzage in stukken ontbreekt
3.29.
[eiser sub 1] c.s. vorderen van [gedaagde sub 1] c.s. inzage in alle gegevens over de saneringsvergoeding op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zoals verwoord onder vorderingen II en III, zodat [eiser sub 1] c.s. de hoogte van de schadeloosstelling aan hen kunnen vaststellen.
3.30.
Voor de toewijzing van een 843a-vordering moet er sprake zijn van (1) een rechtmatig belang bij de inzage van de stukken. Verder moeten de stukken waarin inzage wordt gevraagd (2) voldoende specifiek zijn en ten slotte is vereist dat (3) de gevraagde stukken zien op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Als aan deze vereisten is voldaan, kan inzage van de stukken alsnog worden afgewezen vanwege (4) gewichtige redenen aan de zijde van gedaagde of omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
3.31.
Omdat niet is komen vast te staan dat [eiser sub 1] c.s. recht hebben op betaling van een deel van de saneringsvergoeding als schadeloosstelling, ontbreekt het gestelde rechtmatige belang van [eiser sub 1] c.s. bij inzage van de gevorderde stukken. De vraag of aan de overige voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan kan daardoor in het midden blijven. De rechtbank zal de vorderingen onder II en III afwijzen. Om deze reden komt de aan deze vorderingen gekoppelde dwangsom ook niet voor toewijzing in aanmerking en wordt de gevorderde dwangsom onder IV afgewezen.
Vordering VI: afwijzing, want artikel 5c van de participatieovereenkomst geldt onverkort en voor het overige is te weinig gesteld en onderbouwd
3.32.
[eiser sub 1] c.s. vorderen dat [gedaagde sub 1] c.s. de betaling van 10% van de opbrengst van de windturbines vanaf februari 2019 aan hen voortzetten op grond van artikel 2b van de participatieovereenkomst.
3.33.
[gedaagde sub 1] c.s. wijzen erop dat zij tot december 2019, dus tot de 240ste maand, de vergoeding van 10% zoals bedoeld in artikel 2b van de participatieovereenkomst hebben betaald aan [eiser sub 1] c.s. Dit is tijdens de mondelinge behandeling erkend door [eiser sub 1] c.s., zodat de rechtbank de gevorderde betaling vanaf februari 2019 tot december 2019 zal afwijzen.
3.34.
In artikel 2 en onder 2b van de participatieovereenkomst is bepaald dat [gedaagde sub 1] c.s. een vergoeding voor ten minste de eerste 240 maanden van de ingebruikname van de windturbines aan [eiser sub 1] c.s. betalen en dat deze vergoeding in de periode vanaf 120 tot 240 maanden 10% is van de jaarlijks door [gedaagde sub 1] c.s. ontvangen vergoeding voor de door hen geleverde stroom. De vraag is wat na afloop van die periode geldt.
3.35.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben aangevoerd dat zij op grond van artikel 5c van de participatieovereenkomst een periode van vijf jaar geen vergoeding aan [eiser sub 1] c.s. hoeven te betalen, omdat zij kosten hebben gemaakt voor de renovatie van de windturbines. [gedaagde sub 1] c.s. stellen dat zij in 2015 € 140.000,00 hebben betaald aan groot onderhoud aan de wieken van alle windturbines. Verder zijn in 2020 bij vier van de zeven windturbines tandwielkasten en lagers vervangen voor een bedrag van circa € 520.000,00.
3.36.
[eiser sub 1] c.s. betwisten dat [gedaagde sub 1] c.s. zich kunnen beroepen op de voorziening van artikel 5c van de participatieovereenkomst, omdat dit artikel volgens hen uitsluitend van toepassing is in geval groot onderhoud heeft plaatsgevonden. Het onderhoud dat is gepleegd, is volgens [eiser sub 1] c.s. regulier onderhoud en valt daardoor niet onder de reikwijdte van het bedoelde onderhoud in het artikel.
3.37.
Voor de uitleg van een overeenkomst zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Het gaat om de taalkundige uitleg van de overeenkomst, maar ook om de betekenis die partijen daaraan gelet op de omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan ook van belang zijn of partijen zijn bijgestaan door een adviseur, hoeveel (rechts)kennis van hen mocht worden verwacht, of over de overeenkomst is onderhandeld en hoe zij hebben gehandeld ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst.
3.38.
Het staat vast dat partijen over de inhoud van de participatieovereenkomst hebben onderhandeld. Dit blijkt ook uit de handgeschreven aanpassing op het overgelegde stuk, in het bijzonder ook uit de aanpassingen in artikel 5c. In artikel 5b van de participatieovereenkomst is bepaald dat artikel 5c van toepassing is wanneer door werkzaamheden aan de windturbines de levensduur van de windturbines ten minste met een periode van vijf jaar wordt verlengd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet relevant is hoe ‘groot’ het onderhoud is. Het is van belang dat er onderhoud heeft plaatsgevonden, waardoor de levensduur van de windturbines met ten minste vijf jaar is verlengd. Daarbij gaat de rechtbank uit van een initiële levensduur van 240 maanden na ingebruikname (dus tot december 2019), gekoppeld aan de initiële periode waarin [gedaagde sub 1] c.s. volgens artikel 2 van de participatieovereenkomst een vergoeding aan [eiser sub 1] c.s. moesten betalen. Dat er onderhoud is gepleegd, is niet betwist en staat daarmee vast. Dat met dit onderhoud de levensduur van de windturbines met ten minste vijf jaar na december 2019 is verlengd is aannemelijk, omdat de windturbines in 2021 zijn verkocht aan derden en bij de saneringsvergoeding wordt uitgegaan van een levensduur van de windturbines tot 2028.
3.39.
[eiser sub 1] c.s. voeren nog het verweer dat door het Rijksinpassingsplan en de saneringsvergoeding artikel 5c van de participatieovereenkomst niet meer van toepassing is, waardoor [gedaagde sub 1] c.s. zich hierop niet meer kunnen beroepen. In zoverre [eiser sub 1] c.s. hiermee een beroep hebben willen doen op de beperkende werking van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), hebben [eiser sub 1] c.s. niet gesteld waarom toepassing van artikel 5c van de participatieovereenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij geldt dat de drempel om een geslaagd beroep te kunnen doen op de beperkende werking van lid 2 van dit artikel hoog is. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Te weinig gesteld voor beoogde uitleg van de participatieovereenkomst
3.40.
Tot slot hebben [eiser sub 1] c.s. ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog gesteld dat de saneringsvergoeding voor [gedaagde sub 1] c.s. een inkomstenbron gerelateerd aan de stroomproductie is, waardoor [eiser sub 1] c.s. recht hebben op betaling van een deel van de saneringsvergoeding. [eiser sub 1] c.s. lichten toe dat de bedrijven van [gedaagde sub 1] c.s. met de sanering in 2021 in feite niet zijn beëindigd. Met de saneringsvergoeding wordt een vergoeding aan [gedaagde sub 1] c.s. betaald voor een gefixeerde stroomopbrengst over de periode 2020 t/m 2028, waardoor de inkomsten uit de windturbines feitelijk tot en met het jaar 2028 zijn gedekt. Volgens [eiser sub 1] c.s. is het de bedoeling van de participatieovereenkomst dat [eiser sub 1] c.s. een vergoeding uit de opbrengst van de stroomproductie ontvangen.
3.41.
Ook hiervoor geldt de maatstaf zoals in rechtsoverweging 3.37. is weergegeven. Het is aan [eiser sub 1] c.s. om uit te leggen en te onderbouwen hoe de door [eiser sub 1] c.s. gestelde partijbedoeling uit participatieovereenkomst en/of de omstandigheden blijkt en welk gevolg dat zou moeten hebben. Dit hebben [eiser sub 1] c.s. niet gedaan, zodat de rechtbank hier niet verder op in kan gaan.
Slotsom
3.42.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 5c van de participatieovereenkomst onverkort van toepassing is, waardoor [gedaagde sub 1] c.s. tot december 2024 geen vergoeding aan [eiser sub 1] c.s. verschuldigd zijn. Voor de voortzetting van de betaling van een vergoeding na december 2024 is onvoldoende gesteld. Om deze redenen zal de rechtbank de vordering onder VI ook vanaf december 2019 afwijzen.
Proceskosten
3.43.
[eiser sub 1] c.s. is de partij die ongelijk krijgt en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
3.44.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, bij uitblijven van betaling, met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, onder de voorwaarde [eiser sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
­ € 173,00 aan salaris advocaat,
­ te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
­ en bij uitblijven van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.