ECLI:NL:RBMNE:2023:2537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
9824013 MC EXPL 22-2471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van consumentenbeschermende bepalingen bij vaststellingsovereenkomst in verstekprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen American Express Europe S.A. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde nakoming van een vaststellingsovereenkomst die was gesloten na een achterstand in betalingsverplichtingen door de gedaagde partij. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis bepaald dat de eisende partij voldoende informatie moest verstrekken om te toetsen of de consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd, aangezien de oorspronkelijke overeenkomsten consumentenkredietovereenkomsten betroffen. De eisende partij heeft echter niet voldaan aan deze opdracht en heeft in plaats daarvan verzocht om het tussenvonnis te heroverwegen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ambtshalve toetsing van de consumentenbeschermende bepalingen noodzakelijk is, ook al is er een vaststellingsovereenkomst gesloten. De rechter benadrukte dat de bescherming van consumenten in het Europese recht voorop staat en dat de professionele partij aan haar informatie- en zorgplichten moet voldoen. Aangezien de eisende partij niet de benodigde informatie heeft verstrekt, kon de kantonrechter de vordering niet beoordelen en heeft hij deze afgewezen. De eisende partij werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9824013 MC EXPL 22-2471 CD/942
Verstekvonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
AMERICAN EXPRESS EUROPE S.A.,
gevestigd in Madrid, Spanje,
eisende partij,
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en heeft ook niet verzocht om uitstel om op een later moment nog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.2.
De kantonrechter heeft een tussenvonnis gewezen waarin de eisende partij is opgedragen om de vordering nader te onderbouwen. In reactie daarop heeft de eisende partij een akte in het geding gebracht.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Wat is er aan de hand?

2.1.
De eisende partij heeft twee overeenkomsten gesloten met de gedaagde partij. Op grond daarvan zijn twee American Express betaalkaarten aan de gedaagde partij verstrekt en door haar gebruikt. De gedaagde partij heeft een achterstand laten ontstaan in haar contractuele betalingsverplichtingen aan de eisende partij. Na aanmaning heeft de gedaagde partij dit erkend. Partijen hebben vervolgens een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat de gedaagde partij het in de vaststellingsovereenkomst vermelde bedrag in termijnen terug zou betalen. Dat is niet (volledig) gebeurd, waarna de eisende partij is overgegaan tot dagvaarding. Zij vordert nu dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om de vaststellingsovereenkomst na te komen, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis het volgende overwogen: De vaststellingsovereenkomst is in de plaats gekomen van de twee betaalkaartovereenkomsten. Die betaalkaartovereenkomsten zijn consumentenkredietovereenkomsten, waarop in de regel strenge consumentenbeschermende bepalingen van toepassing zijn. De kantonrechter moet ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) toetsen of die zijn nageleefd. Dat moet óók als partijen de consumentenkredietovereenkomst(en) inmiddels hebben vervangen door een vaststellingsovereenkomst. De eisende partij moet voldoende informatie verstrekken om de kantonrechter in staat te stellen ambtshalve te toetsen of de consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd. In deze procedure heeft de eisende partij daarvoor in de dagvaarding onvoldoende informatie verstrekt. Daarom heeft de kantonrechter de eisende partij in het tussenvonnis opgedragen om de noodzakelijke informatie alsnog te verstrekken, waarbij uitdrukkelijk is overwogen dat de kantonrechter, ingeval de eisende partij niet of niet volledig aan die opdracht voldoet, daaraan de gevolgen zal verbinden die zij juist en passend vindt in deze zaak.
2.3.
De eisende partij heeft niet aan deze opdracht voldaan. In plaats daarvan heeft zij de kantonrechter in haar akte verzocht om het in het tussenvonnis gegeven oordeel (dat de niet-meer bestaande consumentenkredietovereenkomsten ambtshalve moeten worden getoetst) te heroverwegen en de uitspraak louter te baseren op de vaststellingsovereenkomst. Volgens de eisende partij kan dit niet anders, gelet op de aard van de vaststellingsovereenkomst en het belang van consistente jurisprudentie ten aanzien van vaststellingsovereenkomsten. De eisende partij heeft voorts gewezen op de stand van zaken rondom ambtshalve toetsing van consumentenkrediet en op de omstandigheid dat in het Nederlandse rechtssysteem een eenvoudige procedure voor onbetwiste geldvorderingen ontbreekt. Tot slot heeft de eisende partij gewezen op artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin is vastgelegd dat de rechter zich bij zijn of haar onderzoek en beslissing in beginsel moet beperken tot dat wat partijen zelf aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd. In dit geval is dat (alleen) de vaststellingsovereenkomst (en niet de betaalkaartovereenkomsten).

3.Wat vindt de kantonrechter daarvan?

3.1.
De kantonrechter is het niet met de eisende partij eens. Er is geen aanleiding om het in het tussenvonnis gegeven oordeel te heroverwegen. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.2.
Als een vordering haar grondslag vindt in een (of, zoals in dit geval, meerdere) consumentenkredietovereenkomst(en) moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of de professionele partij bij het sluiten van die overeenkomst(en) aan haar informatie- en zorgplichten heeft voldaan. Ook moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of de bedingen in die consumentenkredietovereenkomst(en) niet oneerlijk zijn voor de consument. Die consumentenbeschermende toets moet worden uitgevoerd in verstekzaken, in zaken op tegenspraak en zelfs in zaken waarin de consument heeft erkend geld verschuldigd te zijn aan de kredietverstrekker, zoals in deze zaak. En als blijkt dat de kredietverstrekker niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan heeft de consument recht op gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst(en) of van daarin opgenomen oneerlijke beding(en).
3.3.
Dat is niet voor niets. Het stelsel van consumentenbescherming dat aan de basis ligt van Europese consumentenbeschermende richtlijnen, zoals de in deze zaak toepasselijke richtlijn consumentenkrediet (richtlijn 2008/48) [1] en richtlijn oneerlijke bedingen (richtlijn 1993/13) [2] , berust immers op de gedachte dat de consument zich tegenover de professionele partij in een zwakke onderhandelingspositie bevindt, over minder informatie beschikt dan de professionele partij en dat er een niet te verwaarlozen gevaar bestaat dat de consument met name uit onwetendheid geen beroep zal doen op rechtsregels die er zijn om hem te beschermen. [3] Daarom moet de kantonrechter de consument helpen, en de consumentenbeschermende bepalingen uit zichzelf toepassen als de consument daar niet om vraagt.
3.4.
Dat moet óók als de professionele kredietverstrekkende partij en de consument na het sluiten van de kredietovereenkomst(en), ter vervanging van die overeenkomst(en), een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Anders zou de ambtshalve toetsing van de oorspronkelijke consumentenkredietovereenkomst(en) immers gemakkelijk door de kredietverstrekker kunnen worden omzeild door daarna een vaststellingsovereenkomst te sluiten met de consument. Dat zou geen recht doen aan de door de genoemde Europese richtlijnen beoogde consumentenbescherming (waar de consument, zoals hiervoor al is overwogen, niet zelden geen weet van heeft).
3.5.
Overigens betekent de in het tussenvonnis genoemde voorgenomen ambtshalve toetsing en het opvragen van de daarvoor noodzakelijke informatie niet dat de kantonrechter uit het oog zou zijn verloren dat de ingestelde vordering is gegrond op de vaststellingsovereenkomst en dat dus (ook) die grondslag moet worden beoordeeld. Maar dat is niet voldoende. Daarnaast moet de kantonrechter volgens vaste Europese rechtspraak óók informatie opvragen die nodig is voor de ambtshalve toets van de naleving van de consumentenbeschermende bepalingen bij het sluiten van de aan de vaststellingsovereenkomst voorafgegane – en niet door de eisende partij aan de vordering ten grondslag gelegde – overeenkomst(en).
3.6.
De eisende partij heeft er in haar akte op gewezen dat soortgelijke vorderingen in verstekprocedures in het verleden gewoon zijn toegewezen en dat dit in deze procedure niet anders zou moeten zijn. De kantonrechter is het met de eisende partij eens dat een groot belang toekomt aan rechtseenheid en rechtszekerheid, maar dat betekent niet dat de kantonrechter zonder meer gehouden is om de uitkomst van eerdere soortgelijke procedures over te nemen. Voortschrijdend inzicht en recente jurisprudentie maken dat de kantonrechter steeds strenger is gaan toezien op de naleving van consumentenbeschermende bepalingen. De eisende partij heeft voldoende gelegenheid gehad om zich daarop voor te bereiden, het gaat hier immers om Europese bepalingen die al enkele jaren zijn overgenomen in Nederlandse wetgeving.
3.7.
De eisende partij heeft ook gesteld dat zij een eenvoudige procedure voor onbetwiste vorderingen mist. Dat moge zo zijn, maar dit kan hoe dan ook niet leiden tot het oordeel dat noodzakelijke ambtshalve toetsing achterwege zou kunnen worden gelaten. De omstandigheid dat een procedure over een door een consument erkende vordering door ambtshalve toetsing langer duurt kan evenmin tot dit oordeel leiden. Dat zou alleen anders kunnen zijn als de consument op de hoogte is van zijn rechten en daar bewust afstand van doet. Niet is gebleken dat in deze procedure sprake is van die situatie.
3.8.
Daarom blijft de kantonrechter, zoals ook al in 3.1. is overwogen, bij wat in het tussenvonnis is overwogen. De kantonrechter wijst er in dit verband nogmaals dat de eisende partij in het tussenvonnis is opgedragen om ontbrekende informatie alsnog in het geding te brengen, om de kantonrechter in staat te stellen de noodzakelijke ambtshalve toets te verrichten. De kantonrechter stelt vast dat de eisende partij niet aan die opdracht heeft voldaan. Daardoor is ambtshalve toetsing niet mogelijk en kan niet worden beoordeeld of, en zo ja in hoeverre, de vordering van de eisende partij toewijsbaar is. Daarom moet die vordering worden afgewezen.
3.9.
De eisende partij wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat zij moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. De tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de gedaagde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.

Voetnoten

1.In het Nederlandse recht tot uitdrukking is gebracht in titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht
2.in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in afdeling 3 van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:357, overweging 42