ECLI:NL:RBMNE:2023:2527

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/394 UTR 23/1542
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het nemen van passende maatregelen in Natura 2000-gebied Kolland en Overlangbroek

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaken tussen de Vereniging Natuur en Milieu, IVN-afdeling Wijk bij Duurstede (VNMW) en het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. VNMW heeft verzocht om passende maatregelen te nemen in het Natura 2000-gebied Kolland en Overlangbroek, omdat er volgens hen sprake is van een significante verslechtering van de natuurwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedeputeerde staten verantwoordelijk zijn voor het treffen van instandhoudingsmaatregelen in het gebied. VNMW heeft op 5 september 2022 een verzoek ingediend bij gedeputeerde staten, maar de beslistermijn is verlengd tot 1 mei 2023. VNMW heeft beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen en heeft ook een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De rechtbank heeft de verzoeken van VNMW tot het verhogen van het waterpeil en hakhoutbeheer als verzoeken om publiekrechtelijke maatregelen aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van VNMW gegrond zijn, maar heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Gedeputeerde staten zijn opgedragen om binnen vier weken na afloop van de zienswijzenperiode een besluit te nemen over de natuurvergunningen. De rechtbank heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. VNMW heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 365,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/394 en UTR 23/1542
(tussen)uitspraak van de rechtbank en van de voorzieningenrechter van 30 mei 2023 in de zaken tussen
Vereniging Natuur en Milieu, IVN-afdeling Wijk bij Duurstede, gevestigd in Wijk bij Duurstede, verzoekster
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Moek).
Partijen worden hierna VNMW en gedeputeerde staten genoemd.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of en zo ja, wanneer er in het natuurgebied [locatie 1] en [locatie 2] maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering van de natuurwaarden te voorkomen.
Het natuurgebied en de betrokken partijen
2. [locatie 1] en [locatie 2] is beschermd Natura 2000-gebied, dat bestaat uit twee landgoederen in het stroomgebied van de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duurstede en de Utrechtse heuvelrug. Het gebied is onderdeel van een kleinschalig cultuurlandschap waar actief beheerde essenhakhoutbosjes voorkomen. Dit essenhakhout op voedselrijke kleigronden in het rivierengebied vormt een in Europees opzicht uitermate zeldzaam bostype met een grote rijkdom aan paddestoelen en epifytische mossen en korstmossen. [locatie 1] en [locatie 2] zijn als Natura 2000-gebied aangewezen voor dit specifieke habitattype H91E0C ‘beekbegeleidende bossen’. In en direct rondom het Natura 2000-gebied liggen ook agrarische percelen.
3. Gedeputeerde staten zijn op grond van de Wet natuurbescherming verantwoordelijk voor het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen in [locatie 1] en [locatie 2] . Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is op grond van de Waterwet verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem in het gebied, waaronder de hoogte van het waterpeil. Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het beheer van de natuurpercelen van het gebied. De agrarische percelen worden gebruikt door particuliere agrariërs. VNMW komt op voor de belangen van landschap, natuur en leefmilieu in de omgeving van Wijk bij Duurstede.
Het verzoek om passende maatregelen
4. Op 5 september 2022 heeft VNMW aan gedeputeerde staten verzocht om onmiddellijk passende maatregelen te nemen in [locatie 1] en [locatie 2] , omdat er volgens haar sprake is van een significante verslechtering van het natuurgebied in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen, waarbij de kwaliteit van het habitattype H91E0C steeds afneemt door het gevoerde beleid. VNMW vraagt daarbij concreet om ten minste het volgende te doen:
Het controleren van projecten en handhaven op overtredingen van de natuurvergunningplicht bij alle veehouders binnen 500 meter van de grens van het Natura 2000-gebied;
Het inperken van natuurvergunningen van omliggende projecten, totdat de kritische depositiewaarde voor stikstof voor het habitattype is behaald;
Het handhaven op het verbod om zonder natuurvergunning meststoffen uit te rijden ten minste binnen 500 meter van de grens van het Natura 2000-gebied;
Het onmiddellijk verhogen en actief monitoren van het waterpeil in en rondom alle percelen van het Natura 2000-gebied;
Het laten plaatsvinden van hakhoutbeheer en het onmiddellijk effectief verwijderen van braamopslag door de terreinbeheerders.
VNMW heeft dit verzoek onderbouwd met een in haar opdracht opgemaakt wetenschappelijk rapport. [1]
De procedures
5. Op 31 oktober 2022 hebben gedeputeerde staten aan VNMW laten weten dat de beslistermijn is verlengd tot 1 mei 2023.
6. Met een brief van 16 december 2022 heeft VNMW aan gedeputeerde staten laten weten dat zij zich verzet tegen de verlenging van de beslistermijn en waarbij is verzocht om binnen twee weken op het verzoek tot het nemen van passende maatregelen te beslissen.
7. Op 24 januari 2023 heeft VNMW beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het verzoek tot het nemen van passende maatregelen. Deze zaak wordt behandeld onder zaaknummer UTR 23/394.
8. Op 11 april 2023 heeft VNMW de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak wordt behandeld onder zaaknummer UTR 23/1542.
9. Gedeputeerde staten hebben in het verzoek van 5 september 2022 drie aanvragen onderscheiden: een handhavingsverzoek, een verzoek tot het wijzigen of intrekken van geldende natuurvergunningen en een verzoek tot het treffen van maatregelen rondom peil- en hakhoutbeheer. De besluitvorming op de drie aanvragen is separaat opgepakt, gedeeltelijk door de regionale uitvoeringsdienst.
10. Met het besluit van 20 april 2023 hebben gedeputeerde staten het handhavingsverzoek onder 3) afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat uit dossieronderzoek en controles van een toezichthouder blijkt dat geen sprake is van het bemesten van agrarische gronden in strijd met de natuurvergunningplicht.
11. Met het besluit van 28 april 2023 hebben gedeputeerde staten de verzoeken onder 4) en 5) afgewezen en geweigerd om het waterpeil onmiddellijk te verhogen en om hakhoutbeheer te laten plaatsvinden. Daaraan ligt ten grondslag dat er gesprekken plaatsvinden met het waterschap en dat de nodige maatregelen tot het verhogen van het peil hun beslag zullen krijgen in het Utrechtse Programma Landelijk Gebied. Hakhoutbeheer is verminderd of stop gezet, omdat dat vanwege de essentaksterfte volgens gedeputeerde staten nu de beste strategie is. In het besluit is wel toegezegd dat braamopslag intensiever verwijderd zal worden.
12. Op 12 mei 2023 hebben gedeputeerde staten een ontwerpbesluit ter inzage gelegd op het verzoek onder 2). Het ontwerpbesluit luidt dat bestaande natuurvergunningen niet worden gewijzigd of worden ingetrokken.
13. Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn behandeld op de zitting van 16 mei 2023. VNMW heeft zich laten vertegenwoordigen door haar voorzitter [A] en door de opstellers van het in overweging 4 genoemde wetenschappelijke rapport dr. [B] en drs. [C] . Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Moek en mr. W.J. Wever, beiden jurist bij de provincie, mr. M. Brussaard, beleidsmedewerker natuur en stikstof bij de provincie, en mr. B. van der Woude, jurist bij de regionale uitvoeringsdienst.

Overwegingen van de rechtbank over de handhaving van bemesting

14. Het besluit van 20 april 2023 is genomen nadat VNMW beroep vanwege niet tijdig beslissen had ingesteld. Omdat het handhavingsverzoek met dit besluit is afgewezen, komt het niet tegemoet aan het beroep. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep daarom ook betrekking op het besluit van 20 april 2023.
15. Op de zitting hebben zowel VNMW als gedeputeerde staten laten weten dat zij de wens hebben dat de rechtbank het beroep behandelt en het niet naar gedeputeerde staten verwijst om als bezwaar te behandelen. De rechtbank heeft daarop beslist het beroep tegen het besluit van 20 april 2023 te behandelen.
16. Op de zitting heeft de rechtbank vervolgens met partijen de volgende afspraken gemaakt over het vervolg van de procedure.
17. VNMW heeft na de zitting inmiddels beroepsgronden ingediend.
18. De rechtbank neemt de volgende procesbeslissingen:
  • De betrokken agrarische bedrijven worden in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen;
  • gedeputeerde staten krijgen vier weken om een verweerschrift in te dienen.
  • de rechtbank beslist daarna over het vervolg van de procedure.
19. De rechtbank zal deze zaak vanaf nu verder behandelen onder het zaaknummer UTR 23/2045.

Overwegingen van de rechtbank over het peil en het hakhoutbeheer

De wettelijke grondslag van het besluit
20. Op de zitting heeft de rechtbank aan de orde gesteld of het besluit van 28 april 2023 als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt, waartegen (uiteindelijk) beroep bij de bestuursrechter open staat. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en overweegt daarover het volgende.
20. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit bestaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
22. Op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten ervoor zorg dat in hun provincie passende maatregelen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden getroffen die nodig zijn voor Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden gebieden. Deze bepaling is de implementatie van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn [2] . Op grond van die bepaling treffen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
23. De rechtbank overweegt dat de uit artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichting om passende maatregelen te treffen een ruime reikwijdte heeft, die kan strekken tot het voorkomen of staken van activiteiten maar ook tot het treffen van positieve maatregelen voor het behoud en de verbetering van de staat van instandhouding van een gebied. [3] Bij de parlementaire behandeling van de Wet natuurbescherming is dit onderkend, waarbij erop is gewezen dat gedeputeerde staten een regierol hebben en dat de door hen te treffen passende maatregelen zowel publiekrechtelijk als feitelijk van aard kunnen zijn. Daarbij is benadrukt dat voor het treffen van publiekrechtelijke maatregelen een wettelijke grondslag nodig is, afzonderlijk van artikel 2.2 van de Wet natuurbescherming. [4]
24. De Wet natuurbescherming biedt verschillende grondslagen voor het nemen van publiekrechtelijke maatregelen, die (mede) als passende maatregel in de zin van artikel 2.2 van de wet kunnen worden aangemerkt. Deze publiekrechtelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld het wijzigen of intrekken van natuurvergunningen op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de wet, waar VNMW ook om heeft verzocht (zie hierna). Een andere publiekrechtelijke maatregel is de bevoegdheid uit artikel 2.4 eerste lid, aanhef en onder b, van de wet: op grond daarvan leggen gedeputeerde staten aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen, als dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen.
25. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van VNMW tot het verhogen van het waterpeil, tot hakhoutbeheer en tot het verwijderen van braamopslag moeten worden aangemerkt als verzoeken om aan de beheerders van het Natura 2000-gebied de verplichting op te leggen om preventieve of herstelmaatregelen te nemen in de zin van artikel 2.4, eerste lid aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming. Deze beheerders zijn Staatsbosbeheer ten aanzien van het gevraagde hakhoutbeheer en de verwijdering van braamopslag, en het waterschap ten aanzien van de gevraagde verhoging van het peil. De aanvraag van VNMW op dit onderdeel gaat dan ook verder dan een verzoek om het treffen van passende maatregelen die slechts van feitelijke aard zijn en waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming zou open staan: in dit geval is sprake van een aanvraag om het nemen van publiekrechtelijke maatregelen. Het besluit van 28 april 2023 moet dan ook worden aangemerkt als een op de wettelijke grondslag van artikel 2.4 van de Wet natuurbescherming gebaseerde beslissing. Dat is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen rechtsbescherming open staat bij (uiteindelijk) de bestuursrechter.
De verdere behandeling
26. Het besluit van 28 april 2023 is genomen nadat VNMW beroep vanwege niet tijdig beslissen had ingesteld. Omdat het verzoek met dit besluit grotendeels is afgewezen, komt het niet tegemoet aan het beroep. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep daarom ook betrekking op het besluit van 28 april 2023.
27. Op de zitting heeft VNMW de rechtbank verzocht om het beroep te behandelen. Gedeputeerde staten hebben daarentegen gevraagd om het beroep naar hen te verwijzen, om het als bezwaar te behandelen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Het uitgangspunt uit de Algemene wet bestuursrecht is dat de rechtbank een alsnog genomen besluit bij een beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen betrekt en gedeputeerde staten hebben al veel tijd genomen sinds het verzoek van 5 september 2022. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 28 april 2023 behandelen.
28. VNMW heeft na de zitting inmiddels beroepsgronden ingediend.
29. De rechtbank neemt de volgende procesbeslissingen:
  • Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Staatsbosbeheer worden in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen;
  • gedeputeerde staten krijgen vier weken om een verweerschrift in te dienen;
  • de rechtbank beslist daarna over het vervolg van de procedure.
30. De rechtbank zal deze zaak vanaf nu verder behandelen onder het zaaknummer UTR 23/2044.

Overwegingen van de voorzieningenrechter over de voorlopige voorziening

31. Op de zitting heeft VNMW toegelicht dat zij met haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beoogt te bereiken dat de voorzieningenrechter gedeputeerde staten opdraagt om op de kortst mogelijke termijn alsnog maatregelen te nemen met betrekking tot het peil en het hakhoutbeheer in het natuurgebied. Hiervoor is er al op ingegaan dat daarover inmiddels het besluit van 28 april 2023 is genomen en dat het beroep van VNMW ook tegen dat besluit gericht is. Het verzoek om voorlopige voorziening moet daarom inmiddels worden aangemerkt als gedaan in afwachting van de behandeling van dat beroep door de rechtbank.
32. Over het verwijderen van braamopslag overweegt de voorzieningenrechter dat hij ervan uitgaat dat gedeputeerde staten dit intensiever zullen gaan doen, zoals zij in het besluit van 28 april 2023 hebben toegezegd. Op dit punt is er daarom geen spoedeisend belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening.
33. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de procedure voor een voorlopige voorziening een spoedprocedure is. Deze leent zich er niet voor om nu al een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het besluit van 28 april 2023. Daarbij speelt mee dat aan de toepassing van artikel 2.4, eerste lid aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming in dit geval allerlei juridische haken en ogen zitten, onder meer op het punt van de bevoegdheidsverdeling tussen de Wet natuurbescherming en de Waterwet en daarmee tussen gedeputeerde staten en het waterschap. VNMW heeft bovendien nog geen kans gehad om beroepsgronden in te dienen.
34. De voorzieningenrechter beperkt zich met betrekking tot het peil- en hakhoutbeheer daarom tot een weging van de spoedeisende belangen die VNMW en gedeputeerde staten hebben bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij wordt vooropgesteld dat beide partijen zich zorgen maken over de staat waarin [locatie 1] en [locatie 2] zich bevindt, dat beide partijen het belang zien van het verhogen van het waterpeil en dat beide partijen weer toe willen naar hakhoutbeheer. Het verschil van mening zit in het tijdspad. De voorzieningenrechter weegt de belangen van gedeputeerde staten om hiervoor nog enige tijd te nemen nu zwaarder dan de belangen van VNMW bij direct ingrijpen. Daarbij speelt mee dat de achteruitgang van het natuurgebied naar zijn aard een geleidelijk proces is, terwijl de voorzieningenrechter onvoldoende zicht heeft op wat het direct actief ingrijpen zou betekenen voor andere partijen zoals de beheerders en gebruikers van het gebied.
35. De voorzieningenrechter benadrukt wel dat VNMW zich zeer hebben ingespannen om de urgentie van snelle maatregelen voor het voetlicht te brengen en dat uit hun deskundigenrapport een zorgwekkend beeld van de stand in het gebied volgt. Het nemen van passende maatregelen kan daarom niet op de lange baan worden geschoven. De voorzieningenrechter is ook de behandelend rechter van het beroep tegen het besluit van 28 april 2023 (zie hiervoor) en zal zich ervoor inspannen dat die zaak voortvarend wordt behandeld. VNMW kunnen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening doen, als zij na verloop van tijd zouden vinden dat een en ander desondanks te lang duurt.
36. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Gedeputeerde staten hoeven geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Overwegingen van de rechtbank over het inperken van natuurvergunningen

37. Over het verzoek om natuurvergunningen in te perken is nog geen besluit genomen waar de rechtbank over kan oordelen. De rechtbank beoordeelt of gedeputeerde staten te laat zijn met het nemen van een besluit.
37. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling).
Beslistermijn, ingebrekestelling en start beroepsprocedure
39. Het besluit op het verzoek van VNMW wordt door gedeputeerde staten voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de beslistermijn daarom zes maanden na indiening van de aanvraag. Het verzoek is op 6 september 2022 door gedeputeerde staten ontvangen. Dit betekent dat de beslistermijn van zes maanden op 6 maart 2023 is geëindigd.
40. Gedeputeerde staten hebben op 31 oktober 2022 aan VNMW laten weten dat de beslistermijn is verlengd tot 1 mei 2023. In de aanhef van dit verlengingsbesluit staat dat het gaat om het verzoek om handhavend op te treden tegen overtredingen van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming. De gemachtigde van gedeputeerde staten heeft op zitting toegelicht dat met dit verlengingsbesluit beoogd is om de beslistermijn voor alle drie van de door hen onderscheiden deelverzoeken te verlengen. De rechtbank oordeelt dat het verlengingsbesluit, gelet op de bewoordingen, niet zo gelezen kan worden dat het ook ziet op het verzoek om op grond van artikel 5.4, tweede, van de Wet natuurbescherming natuurvergunningen in te trekken of te wijzigen. Het ligt ook niet voor de hand om het verlengingsbesluit zo op te vatten dat het ook op dit verzoek ziet, want de wettelijke beslistermijn van de uov kan niet worden verlengd. De wettelijk beslistermijn eindigde dus op 6 maart 2023.
41. VNMW heeft gedeputeerde staten op 16 december 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment liep de beslistermijn nog en de ingebrekestelling was dus prematuur. De rechtbank vindt echter dat dit VNMW niet kan worden tegengeworpen, omdat zij toen niet op de hoogte was of kon zijn dat gedeputeerde staten de uov zou toepassen. Dit volgt niet uit de Wet natuurbescherming. Op de zitting hebben gedeputeerde staten verklaard dat pas onlangs tot toepassing van de uov is beslist en dat de VNMW daarover niet schriftelijk is geïnformeerd.
42. De beslistermijn van zes maanden was nog niet voorbij toen VNMW op 24 januari 2023 beroep vanwege niet tijdig beslissen instelde. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels wel is verstreken en gedeputeerde staten nog steeds geen besluit hebben genomen. En ook hier geldt dat VNMW niet kon weten dat de beslistermijn van de uov gold. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
Nieuwe beslistermijn en rechterlijke dwangsom als prikkel
43. Omdat gedeputeerde staten nog geen besluit hebben genomen, bepaalt de rechtbank dat gedeputeerde staten dit alsnog moeten doen. De hoofdregel is dat de rechtbank het bestuursorgaan nog twee weken de tijd geeft. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank een andere termijn geven. De rechtbank ziet aanleiding om een langere termijn te geven, omdat het ontwerpbesluit nog ter inzage ligt en daarmee de termijn om zienswijzen naar voren te brengen nog loopt. Daaraan kan niet voorbij gegaan worden. Na afloop van de zienswijzentermijn moeten gedeputeerde staten een definitief besluit kunnen voorbereiden, met een reactie op eventueel ingediende zienswijzen. Gelet hierop bepaalt de rechtbank de termijn om een besluit te nemen op vier weken na afloop van de termijn waarbinnen zienswijzen ingediend kunnen worden.
44. De rechtbank bepaalt dat gedeputeerde staten een dwangsom van € 100,- moeten betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door gedeputeerde staten. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom vanwege te laat besluit
45. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. VNMW heeft de rechtbank verzocht om deze bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
46. Gedeputeerde staten hebben de maximale bestuurlijke dwangsom verbeurd. Op grond van artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hadden zij de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom moeten vaststellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. De rechtbank zal dit alsnog doen en stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-. Hierbij heeft de rechtbank onderkend dat het verzoek van VNMW meerdere aanvragen omvat, maar dat deze aanvraag een afzonderlijke beoordeling vergt die niet samenhangt met de andere aanvragen.
47. Omdat het beroep gegrond is moeten gedeputeerde staten het griffierecht aan VNMW vergoeden. VNMW heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

In de procedure met zaaknummer UTR 23/1542:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
In de procedure met zaaknummer UTR 23/394:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep vanwege niet tijdig beslissen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van VNMW om op grond van artikel 5.4, tweede, van de Wet natuurbescherming natuurvergunningen in te trekken of te wijzigen;
  • draagt gedeputeerde staten op uiterlijk vier weken na afloop van de termijn waarbinnen zienswijzen ingediend kunnen worden op het ontwerpbesluit alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat gedeputeerde staten aan VNMW een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijden, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door gedeputeerde staten te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt gedeputeerde staten op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
In de procedures met zaaknummers UTR 23/2044 en UTR 23/2045:
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. K. de Meulder, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

In de procedure met zaaknummer UTR 23/394:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
In de procedures met zaaknummers UTR 23/1542, UTR 23/2044 en UTR 23/2045:
Tegen deze uitspraken staat (nog) geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Het rapport ‘Verslechtering van het habitattype H91E0C in het Natura 2000-gebied [locatie 1] & [locatie 2] : een ecologische en juridische analyse’ van 21 juni 2022.
2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
3.Vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2011, ECLI:EU:C:2011:768 (Alto Sil), overweging 135, te raadplegen op curia.europa.eu.
4.Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 120.