ECLI:NL:RBMNE:2023:2516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
29 mei 2023
Zaaknummer
C/16/553198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en vrijheid van meningsuiting in kort geding tussen B.V. en BNNVARA

In deze zaak, die op 15 mei 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderden [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2] (de directeur) in kort geding de verwijdering van een aflevering van het programma [programma 1] van BNNVARA, waarin onjuiste uitlatingen over hen zouden zijn gedaan. De eisers stelden dat de aflevering hen onterecht als wanbetalers neerzette en dat dit hun reputatie schaadde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gewraakte uitlatingen voldoende steun vonden in de beschikbare feiten en dat BNNVARA niet onrechtmatig had gehandeld. De rechter benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd door artikel 10 EVRM, in dit geval zwaarder woog dan de reputatie van de eisers. De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. werden afgewezen, en de proceskosten werden aan hen opgelegd. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorlopige voorzieningen en dat de vorderingen in de bodemprocedure geen kans van slagen hadden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/553198 / KL ZA 23-57
Vonnis in kort geding van 15 mei 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen eiseres sub 1:
[eiseres sub 1], eiser sub 2:
[eiser sub 2], en samen te noemen:
[eiseres sub 1] c.s. (in het vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
OMROEPVERENIGING BNN/VARA,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BNNVARA,
advocaten: mrs. L. Oranje en E.A. Groen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 11:
- de aanvullende producties 16 tot en met 24 van [eiseres sub 1] c.s.;
- de aanvullende producties 12 tot en met 19 van BNNVARA;
- de mondelinge behandeling van 20 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres sub 1] c.s.;
- de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van BNNVARA.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres sub 1] is een onderneming die zich toelegt op de verkoop en het onderhoud van haarwerken en reconstructies van echt haar. De klanten zijn over het algemeen mensen met haarproblemen. [eiser sub 2] is algemeen directeur en oprichter van [eiseres sub 1] .
2.2.
BNNVARA is een publieke omroepvereniging. Zij maakt onder andere het programma [programma 1] , dat wekelijks wordt uitgezonden op het YouTube kanaal van [programma 1] .
2.3.
Het programma [programma 1] heeft een aflevering gemaakt over [eiseres sub 1] c.s. met als titel ‘‘ [.] ’ (hierna: de aflevering). BNNVARA heeft de aflevering op 5 januari 2023 online geplaatst op het YouTube kanaal van [programma 1] . In de aflevering interviewt de presentator, [presentator] , een voormalig opdrachtnemer van [eiseres sub 1] (hierna: de opdrachtnemer), gaat het team van [programma 1] langs bij een van de kantoren van [eiseres sub 1] en worden er klachten over [eiseres sub 1] c.s. besproken.
2.4.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. is de publicatie van de aflevering onrechtmatig tegenover haar vanwege de onjuiste uitlatingen die daarin over [eiseres sub 1] c.s. worden gedaan. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij in de aflevering door de presentator in wezen ervan wordt beschuldigd een wanbetaler te zijn, terwijl daar geen reden voor is. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat deze beschuldiging wordt opgeroepen door de volgende mededelingen:
a. De presentator stelt aan de opdrachtnemer van [eiseres sub 1] de vraag: "
Wat wil je van ons?" "Je geld terug en een waarschuwende functie van, joh, je moet niet bij [eiser sub 2 (voornaam)] zijn, want dat is foute boel, althans op dit moment."
b. De presentator kwalificeert de opdrachtnemer als ex-werknemer en haar vordering als een salarisvordering. De presentator vindt dat het tijd wordt dat [eiser sub 2] het salaris van meer dan € 30.000 ophoest.
c. De presentator en zijn medewerkster stellen vast dat [eiseres sub 1] heeft nagelaten stukken te sturen waaruit blijkt dat de opdrachtnemer haar werk niet heeft gedaan.
d. De presentator stelt zonder voorbehoud dat de opdrachtnemer gewoon recht heeft op haar geld en dat daarom van haar niet kan worden gevergd dat ze een kostbare juridische procedure start om haar geld te krijgen. "
Dus zij dacht, ik probeer het eerst via [programma 1]."
e. Aan het slot van de aflevering zegt de presentator: “
Het is gewoon zo dat hij vaker intimideert, vaker dreigt met grote bedragen, dat hij klanten voorliegt en dat hij mensen niet betaalt, en onze gedupeerde is niet de enige die dat zegt; anders zouden wij deze uitzending niet maken.”
2.5.
Daarnaast heeft BNNVARA een portretfoto van [eiser sub 2] bewerkt en is deze bewerkte foto op het Instagramaccount van [programma 1] geplaatst. Omdat dit zonder toestemming van [eiser sub 2] of de maker van de foto is gebeurd, is dit volgens [eiseres sub 1] c.s. een schending van het portret- en auteursrecht. Verder is de bewerking van de portretfoto met begeleidende tekst volgens [eiseres sub 1] c.s. diffamerend, zodat dit ook een onrechtmatige daad oplevert.
2.6.
Samengevat vordert [eiseres sub 1] c.s. na eiswijziging in deze kortgedingprocedure verwijdering van de online gepubliceerde aflevering, verwijdering van de online gepubliceerde bewerkte portretfoto van [eiser sub 2] , een video-rectificatie door BNNVARA, en dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom, en betaling door BNNVARA aan [eiser sub 2] van € 4.500,00 als een voorschot op een immateriële schadevergoeding. [1]
2.7.
BNNVARA voert verweer en verzoekt de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. af te wijzen. [2]
2.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een onrechtmatige publicatie. Verder ontbreekt het belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen tegen de bewerkte portretfoto. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. afwijzen. Hieronder zal de voorzieningenrechter uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

Toetsingskader kort geding
3.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres sub 1] c.s. ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
3.2.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft [eiseres sub 1] c.s. een voldoende spoedeisend belang om in haar vorderingen in kort geding te worden ontvangen.
Belangenafweging op grond van artikel 10 EVRM
3.3.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat als gevolg van de aflevering haar reputatie, eer en goede naam is geschaad. Volgens [eiseres sub 1] c.s. is haar reputatie, eer en goede naam beschermd door het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven ex artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij stelt dat bij de beoordeling van de vraag of de aflevering onrechtmatig is het aan komt op een belangenafweging tussen enerzijds het recht van BNNVARA op vrijheid van meningsuiting beschermd door artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet (Gw), en anderzijds haar ingeroepen recht beschermd door artikel 8 EVRM en artikel 6:162 BW.
3.4.
Voor wat betreft de aanspraak van [eiseres sub 1] c.s. op artikel 8 EVRM het volgende. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat [eiseres sub 1] c.s. niet zonder meer een beroep kan doen op artikel 8 EVRM voor een aantasting van haar reputatie. [3] Een beroep op bescherming van de reputatie valt pas onder artikel 8 EVRM wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig (ernstig) van aard is, dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven. Uit voornoemde EHRM rechtspraak blijkt derhalve dat schending van de reputatie niet per definitie wordt aangemerkt als schending van de persoonlijke integriteit welke wordt beschermd door artikel 8 EVRM.
3.5.
In de aflevering wordt het handelen van [eiseres sub 1] , een rechtspersoon, en het handelen van [eiser sub 2] , als algemeen directeur van [eiseres sub 1] en dus handelend als professional, bekritiseerd. [eiseres sub 1] c.s. stelt weliswaar dat het in dit geval gaat om ‘een serieuze aanval’ op haar reputatie, maar heeft niet toegelicht waarom deze dusdanig (ernstig) van aard is dat sprake is van een aantasting van het recht op het privéleven van [eiser sub 2] , anders dan waar [eiser sub 2] handelend als algemeen directeur van [eiseres sub 1] aan bloot gesteld wordt.
Toetsingskader artikel 10 lid 2 EVRM
3.6.
Het voorgaande betekent niet dat de reputatie van [eiseres sub 1] c.s. geen bescherming kan genieten tegen uitingen van derden. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM worden beperkt om een (bedrijfs- of beroepsmatige) reputatie te beschermen. Een dergelijke beperking is volgens artikel 10 lid 2 EVRM toegestaan, als deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen. Een van de genoemde belangen onder lid 2 is de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Daarnaast moet de verzochte beperking proportioneel zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Uit jurisprudentie volgt dat de volgende factoren een rol kunnen spelen:
de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten;
de mate waarin de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van algemeen belang;
de mate van bekendheid van de betrokken persoon en het eerder gedrag van de betrokken persoon in verhouding tot de media;
de inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie.
Beoordeling van de aflevering
3.7.
[eiseres sub 1] c.s. vordert onder andere verwijdering van de aflevering en een rectificatie van de volgens haar onrechtmatige uitlatingen. Toewijzing van deze vorderingen zou een beperking vormen op het recht op vrijheid van meningsuiting. Voor deze gevorderde beperking voert [eiseres sub 1] c.s. aan dat de aflevering onrechtmatig is tegenover haar, omdat (1) de gewraakte uitlatingen geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, (2) BNNVARA misbruik heeft gemaakt van het gezag dat het programma [programma 1] en de presentator hebben, (3) er geen sprake is van een misstand die zo ernstig is dat deze in het algemeen belang aan de kaak moet worden gesteld, (4) [eiseres sub 1] c.s. geen publieke figuren zijn, en (5) dat de aflevering ernstige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering en reputatie van [eiseres sub 1] c.s.
(1)
Uitlatingen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal
3.8.
Een hoofdonderwerp in de aflevering is de vordering van € 42.000 (met rente en kosten) die de opdrachtnemer stelt te hebben op [eiseres sub 1] . Zij heeft in opdracht van [eiseres sub 1] werkzaamheden verricht in de maanden januari t/m juni 2021. De werkzaamheden betroffen marketing en sales werkzaamheden. De facturen voor de werkzaamheden over de eerste drie maanden, heeft [eiseres sub 1] betaald. De facturen voor de maanden april t/m juni 2021 heeft [eiseres sub 1] onbetaald gelaten.
3.9.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij door de uitlatingen verwoord onder 2.4 sub a t/m e door BNNVARA ten onrechte wordt neergezet als wanbetaler, omdat zij de facturen over de maanden april tot en met juni 2022 onbetaald laat. Volgens [eiseres sub 1] c.s. zijn de uitlatingen onjuist en vinden deze geen steun in de feiten. [eiseres sub 1] c.s. stelt immers dat [eiseres sub 1] rechtsgeldig haar betalingsverplichting heeft opgeschorst als gevolg van de wanprestatie die de opdrachtnemer heeft gepleegd. Bovendien heeft [eiseres sub 1] de opdrachtovereenkomst ontbonden, vordert zij terugbetaling van de door haar betaalde facturen en heeft zij een tegenvordering van € 500.000 aan schade als gevolg van de wanprestatie van de opdrachtnemer. Hierdoor hoeft [eiseres sub 1] de opdrachtnemer (nog) niet te betalen. Er is volgens [eiseres sub 1] c.s. sprake van een normaal (incasso)geschil waarover de civiele rechter moet oordelen, niet BNNVARA (of het publiek dat het programma [programma 1] bekijkt). [eiseres sub 1] c.s. heeft dit alles voorafgaande aan de publicatie van de aflevering uitgelegd aan BNNVARA en met stukken onderbouwd, maar dat is volgens [eiseres sub 1] c.s. niet meegenomen in de aflevering. BNNVARA geeft een te eenzijdig beeld van het geschil tussen partijen.
3.10.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres sub 1] c.s. niet in haar stelling dat BNNVARA het geschil over de vordering van de opdrachtnemer op [eiseres sub 1] eenzijdig weergeeft. In de aflevering heeft BNNVARA vermeld dat [eiseres sub 1] c.s. zich op het standpunt stelt dat de opdrachtnemer slecht heeft gepresteerd, dat [eiseres sub 1] daarom meent dat ze niet hoeft te betalen, en dat zij een tegenvordering stelt te hebben op de opdrachtnemer van € 500.000 vanwege het wanpresteren van de opdrachtnemer. De correspondentie tussen BNNVARA en de advocaat van [eiseres sub 1] voorafgaand aan de aflevering wordt hierbij ook betrokken door BNNVARA. Hiermee heeft BNNVARA voldoende gedaan om het standpunt van [eiseres sub 1] c.s. naar voren te brengen in de aflevering.
3.11.
Met betrekking tot de stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat BNNVARA een verkeerd beeld geeft van het geschil met de opdrachtgever omdat er volgens haar slechts sprake is van een normaal (incasso)geschil, in welk kader zij rechtens een juist beroep heeft gedaan op opschorting omdat zij een tegenvordering heeft van € 500.000 ten bewijze waarvan zij ook stukken heeft ingebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met betrekking tot de stukken die zijn ingebracht ter ondersteuning van de tegenvordering van € 500.000 verwijst [eiseres sub 1] c.s. naar haar e-mails aan de opdrachtnemer tijdens de opdrachtperiode (de e-mails van 8 maart, 24 mei, 14 juni en 24 juni 2021) en naar de brief van 23 februari 2022 van haar advocaat aan de opdrachtnemer. De voorzieningenrechter is het echter met BNNVARA eens dat uit deze correspondentie niet blijkt dat de opdrachtnemer haar werk niet goed gedaan zou hebben. Uit deze correspondentie blijkt immers niet (1) wat de opdracht aan de opdrachtnemer concreet inhield en welke resultaatsverplichtingen opdrachtnemer op zich had genomen (2) op welke wijze (op welke momenten en door welke handelingen) zij haar verbintenissen uit de opdracht niet zou zijn nagekomen, (3) dat aan haar een redelijke termijn is geboden om eventuele tekortkomingen te herstellen, (4) dat zij vervolgens niet tot herstel is overgegaan en (5) hoe de gestelde wanprestatie tot € 500.000 aan schade zou hebben geleid bij [eiseres sub 1] . Evenmin heeft [eiseres sub 1] c.s. documenten overgelegd die de gestelde wanprestatie en de daaruit voortgekomen schade aan de zijde van de opdrachtnemer onderbouwen zoals een schriftelijke opdrachtovereenkomst, aanmaningsbrieven of een reële schadeberekening. De brief van de advocaat van [eiseres sub 1] , die is gestuurd ruim 7 maanden na het einde van de opdracht, is hiertoe onvoldoende. Daarbij geldt dat deze brief ook geen nadere stukken bevat die het standpunt van [eiseres sub 1] c.s. waaronder de enorme schadeclaim van € 500.000 nader onderbouwen, laat staan aannemelijk maken. Op grond hiervan heeft BNNVARA mogen stellen dat [eiseres sub 1] c.s. geen stukken heeft ingestuurd waaruit de wanprestatie van de opdrachtnemer blijkt. Op grond hiervan mocht BNNVARA eveneens weinig waarde hechten aan de gestelde tegenvordering van [eiseres sub 1] en het beroep op opschorting. De uitlatingen van BNNVARA genoemd onder 2.4 a, c en d zijn in de context van het geschil samenvattende dan wel concluderende reacties van de presentator, die naar oordeel van de voorzieningenrechter voldoende steun vinden in de op dat moment beschikbare feiten.
3.12.
[eiseres sub 1] c.s. maakt verder het verwijt dat BNNVARA de opdrachtnemer een keer omschrijft als ex-werknemer en haar vergoeding als salaris (uitlating b onder 2.4). Omdat BNNVARA in de aflevering meer dan eens meedeelt dat de opdrachtnemer een ingehuurde freelancer is die facturen heeft gestuurd voor haar werkzaamheden, en dus duidelijk is dat er sprake is van een opdrachtnemer, passeert de voorzieningenrechter dit (voornamelijk juridische georiënteerde) verwijt.
3.13.
Tot slot stelt [eiseres sub 1] c.s. dat de uitlating e onder 2.4 niet juist is, dat elk bewijs hiervan ontbreekt en daarmee een verzinsel is dat het maken van de aflevering zou moeten rechtvaardigen. De voorzieningenrechter volgt [eiseres sub 1] c.s. hierin niet.
3.14.
Opvallende elementen aan het geschil tussen [eiseres sub 1] en de opdrachtnemer zijn:
1. dat [eiseres sub 1] pas op 23 februari 2022, dus ruim 7 maanden na het einde van de werkzaamheden, en pas na aanmaningen van de opdrachtnemer om haar facturen te betalen, voor het eerst per brief van haar advocaat stelt dat er sprake is van een wanprestatie aan de zijde van de opdrachtnemer en dat dat de reden is waarom [eiseres sub 1] de facturen van de opdrachtnemer niet hoeft te betalen,
2. dat [eiseres sub 1] in de brief van 23 februari 2022 de opdrachtovereenkomst volledig ontbindt en ook terugbetaling van de betaalde facturen (over de eerste drie maanden) vordert;
3. dat [eiseres sub 1] een schadeclaim van tenminste € 500.000 op de opdrachtnemer stelt te hebben, zonder enige onderbouwing daarvan te geven;
4. en vervolgens dat [eiseres sub 1] in de brief van 23 februari 2022 aangeeft bereid te zijn van deze substantiële tegenvordering af te zien, als de opdrachtnemer ook afziet van haar vordering.
3.15.
In deze context acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk dat BNNVARA hierover zegt dat [eiseres sub 1] c.s. met deze handelswijze de opdrachtnemer intimideert en dreigt met een aanzienlijke tegenvordering.
3.16.
De daaropvolgende vraag is of BNNVARA over feitenmateriaal beschikt waaruit blijkt dat [eiseres sub 1] c.s.
vakerderden intimideert en tegen hen dreigt, zoals zij bericht in de aflevering (zie de uiting onder 2.4 sub e). Anders dan [eiseres sub 1] c.s. lijkt te betogen geldt dat voor de beantwoording van de vraag of de uitlating voldoende steun vindt in het feitenmateriaal, ook later gebleken feiten die de juistheid van de uitlating ondersteunen, alsnog – achteraf – een rechtvaardiging voor die uitlating kunnen vormen, ook als de feitelijke basis ten tijde van de uitlating zelf, onvoldoende was.
3.17.
BNNVARA heeft verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter in een procedure tussen [eiseres sub 1] en een natuurlijk persoon. In die procedure vorderde [eiseres sub 1] circa € 4.000 van een particuliere klant op grond van nakoming van de overeenkomst tot koop van haarstukken. De klant beriep zich op dwaling en vernietiging van de overeenkomst, omdat zij stelde onjuist te zijn geïnformeerd door [eiseres sub 1] op een drietal punten. De kantonrechter ging hierin mee en de vordering van [eiseres sub 1] werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft BNNVARA toegelicht dat deze rechtszaak een voorbeeld is van dreigend en intimiderend handelen door [eiseres sub 1] naar particuliere klanten toe. Verder heeft BNNVARA verwezen naar een aflevering van het tv-programma [programma 2] uit 2015 waarin klanten van [eiseres sub 1] klagen over de kwaliteit van de geleverde haarstukken en onverwachte (advies)kosten die zij moesten betalen om eerder gekochte haarstukken te mogen ontvangen. Verder hebben twee oud-werknemers, naast de opdrachtnemer zelf, aan BNNVARA verklaard over een onveilige bedrijfscultuur binnen [eiseres sub 1] door toedoen van [eiser sub 2] , over de opdracht om tegen klanten te liegen / klanten aan het lijntje te houden, over lange levertijden van de haarstukken, over de gebrekkige klantenservice en over de beperkte mogelijkheden voor klanten om afspraken af te zeggen. Deze verklaringen zijn overgelegd in de procedure. Ook heeft BNNVARA een aantal e-mails van klanten van [eiseres sub 1] overgelegd in de procedure, waarin zij klagen over slechte of niet geleverde haarstukken en het niet gecompenseerd worden in de betaling, terwijl zij daar wel recht op menen te hebben.
3.18.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat BNNVARA op basis van het beschikbare feitenmateriaal mocht concluderen dat [eiseres sub 1] c.s. zich meer dan eens van een handelwijze heeft bediend die als intimiderend c.q. dreigend op derden kan overkomen, klanten heeft voorgelogen en derden (zoals klanten) niet heeft (terug)betaald. De woordkeuze ‘vaker’ zoals opgenomen in de uiting onder 2.4 sub e bevat enige mate van overdrijving gelet op de omstandigheden dat sommige voorvallen, zoals de rechtszaak uit 2016, zich een tijd terug hebben voorgedaan, maar dat maakt de uiting niet onrechtmatig. Daarbij geldt dat het uitgangspunt is dat de journalistieke vrijheid, zoals beschermd in artikel 10 lid 1 EVRM, verder sterkt dan de bescherming van een objectieve en ingetogen wijze van verslaggeving van feiten. In het algemeen moet binnen de uitingsvrijheid ruimte worden gelaten voor enige overdrijving.
(2)
Gezag van BNNVARA
3.19.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat BNNVARA de gezaghebbende positie van het programma [programma 1] en de presentator hebben misbruikt door [eiseres sub 1] c.s. uit te maken voor een notoire wanbetaler, terwijl de gegrondheid van de aantijgingen niet deugdelijk is onderzocht.
3.20.
Ook hierin volgt de voorzieningenrechter [eiseres sub 1] c.s. niet. Omdat de gewraakte uitlatingen voldoende gesteund worden door het beschikbare feitenmateriaal, kan niet worden aangenomen dat BNNVARA haar gezag, dat [eiseres sub 1] c.s. haar toeschrijft, heeft misbruikt om het publiek onjuiste beweringen voor juist te laten aannemen. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat de presentator in de aflevering de woorden ‘(notoire) wanbetaler’ niet heeft gebruikt. In deze procedure heeft [eiseres sub 1] c.s. zelf de uitlatingen van BNNVARA in die bewoording samengevat.
(3)
Algemeen belang
3.21.
[eiseres sub 1] c.s. maakt het verwijt dat de kwestie die in de aflevering wordt besproken niet kwalificeert als een ernstige misstand die in het publieke belang aan de kaak moet worden gesteld. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat BNNVARA in deze kwestie optreedt als incassogemachtigde van de opdrachtnemer en uitsluitend het private belang van de opdrachtnemer dient. [eiseres sub 1] c.s. licht toe dat niet valt in te zien op grond waarvan dit belang van de opdrachtnemer zwaarder kan wegen dan het belang van [eiseres sub 1] c.s. op bescherming van haar reputatie en goede naam.
3.22.
In het interview met de opdrachtnemer vertelt de opdrachtnemer dat haar reden om in de openbaarheid te treden met haar verhaal tweeledig is: (1) zij wil haar vordering betaald zien en (2) zij wil een waarschuwing afgeven dat je op dit moment niet bij de [eiseres sub 1] moet zijn voor je haarstukken. Vervolgens wordt in de aflevering aandacht besteed aan de handelwijze van [eiseres sub 1] c.s. in het algemeen, de klachten over de matige haarstukken c.q. gebrekkige klantenservice en wil de presentator van [eiseres sub 1] c.s. horen waarom zij de vordering van de opdrachtnemer onbetaald laat. In de aflevering komen dus meerdere onderwerpen aan bod. Alleen al om die reden volgt de voorzieningenrechter niet de stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat de BNNVARA met de aflevering slechts het private belang van de opdrachtnemer dient.
3.23.
Verder is de voorzieningenrechter het met BNNVARA eens dat het voor de beoordeling of de vrijheid van meningsuiting kan worden ingeperkt niet relevant is of de uiting over een ernstige misstand gaat. Voor de beoordeling in hoeverre er ruimte is voor een beperking, is relevant of de uiting kan raken aan een discussie die in de publieke belangstelling staat. Als dit zo is, bestaat er weinig ruimte om de uitingsvrijheid te beperken. Daarmee is niet gezegd dat, wanneer dit niet het geval is, de uiting om die reden niet is toegestaan.
3.24.
Het uitgangspunt is dan ook dat het BNNVARA in beginsel vrij staat om een klacht van een opdrachtnemer van [eiseres sub 1] te behandelen. De vraag of er daardoor meer ruimte is voor de beperking van deze uiting, behoeft geen antwoord, gelet op de andere klachten over de handelwijze van [eiseres sub 1] c.s. die ook in de aflevering aan bod komen. [eiseres sub 1] is een commerciële partij die diensten levert en producten verkoopt aan consumenten. Deze consumenten zijn een kwetsbare doelgroep. Zij is naar eigen zeggen een grote speler in haar markt. De voorzieningenrechter is het met BNNVARA eens dat er dus een doelgroep is die belang kan hebben ingelicht te worden over de handelwijze van [eiseres sub 1] c.s. [eiseres sub 1] c.s. heeft niet, althans onvoldoende toegelicht om welke reden, ondanks de beperkte ruimte om de uitingsvrijheid te beperken, in dit geval, een beperking toch op zijn plaats zou zijn.
(4)
Bekendheid van [eiseres sub 1] c.s.
3.25.
In zoverre [eiseres sub 1] c.s. heeft willen betogen dat de ruimte die artikel 2 lid 10 EVRM biedt om de vrijheid van meningsuiting te beperken in haar geval groter is, omdat zij opereert in de luwte en publiciteit mijdt, volgt de voorzieningenrechter [eiseres sub 1] c.s. hierin niet.
3.26.
[eiseres sub 1] c.s. neemt deel aan het economische verkeer door haar diensten en producten aan te bieden en is naar eigen zeggen een groter speler in haar markt. Alleen al om deze redenen kan [eiseres sub 1] c.s. zich niet erop beroepen dat zij ‘net als privépersonen’ minder hoeft te dulden van ongevraagde publiciteit, wanneer zij wordt bekritiseerd over haar optreden tegenover derden (de opdrachtnemer en klanten). Daarnaast blijkt uit de overgelegde producties van BNNVARA dat [eiseres sub 1] c.s. in de afgelopen jaren zelf juist wel met regelmaat de publiciteit en de media heeft opgezocht voor haar producten en diensten.
(5)
Gevolgen van de gepubliceerde aflevering voor [eiseres sub 1] c.s.
3.27.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat het in de lijn der verwachting ligt dat de aantijging van niet-betalen ernstige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering en de (vertrouwens)relatie met haar (toekomstige) klanten.
3.28.
Aangezien de gewraakte uitlatingen over het niet betalen van [eiseres sub 1] c.s. voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, heeft BNNVARA zich op de gewraakte wijze mogen uitlaten over de handelwijze van [eiseres sub 1] c.s. De door [eiseres sub 1] c.s. gestelde gevolgen, als deze zich voordoen, zijn daarmee voor rekening van [eiseres sub 1] c.s. Overigens zijn deze gestelde gevolgen niet nader onderbouwd en is daarvan ook niet gebleken.
Slotsom
3.29.
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de aflevering, althans de gewraakte uitlatingen zoals opgenomen onder 2.4, onrechtmatig is/zijn tegenover [eiseres sub 1] c.s. op grond waarvan het gerechtvaardigd zou zijn de vrijheid van meningsuiting van BNNVARA te beperken door toewijzing van (een deel van) de gevraagde voorlopige voorzieningen. Om die reden zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen ten aanzien van de aflevering met de daaraan gekoppelde dwangsom afwijzen.
Geen belang meer bij gevraagde voorziening tot verwijdering van de bewerkte portretfoto
3.30.
Na eiswijziging vordert [eiseres sub 1] c.s. het verwijderen van de bewerkte portretfoto van [eiser sub 2] , zoals overgelegd als productie 16 van [eiseres sub 1] c.s., van alle media waarop de bewerkte foto is geplaatst door BNNVARA en een verbod aan BNNVARA de bewerkte foto zonder de toestemming van [eiser sub 2] te verveelvoudigen en openbaar te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.31.
De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening afwijzen wegens gebrek aan belang. Tijdens de mondelinge behandeling heeft BNNVARA namelijk verklaard dat de bewerkte foto al van alle media waarop deze door BNNVARA was geplaatst is verwijderd en heeft zij bevestigd dat zij de bewerkte foto niet opnieuw openbaar zal maken. Om die reden heeft [eiseres sub 1] c.s. geen belang meer bij haar gevraagde voorziening, met de daaraan gekoppelde dwangsom, en blijft de inhoudelijke beoordeling van de vordering verder achterwege.
Grondslag voor immateriële schadevergoeding onvoldoende aannemelijk
3.32.
Na eiswijziging vordert [eiseres sub 1] c.s. een voorschotbetaling door BNNVARA aan [eiser sub 2] van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding ex artikel 6:106 a en b BW. Volgens [eiseres sub 1] c.s. is het portret van [eiser sub 2] op onrechtmatige wijze onder de aandacht van een groot publiek gebracht door BNNVARA en is hij door de ongegronde aantijgingen publiekelijk in diskrediet gebracht. Hierop wordt hij vrijwel dagelijks aangesproken door zijn klanten, maar ook door derden die hem door de publicatie van zijn portretfoto herkennen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. brengen de schending van zijn eer en goede naam, versterkt door het in beeld brengen van zijn woning en auto in de aflevering met zich dat de vordering tot vergoeding van zijn immateriële schade gegrond is.
3.33.
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet de kans op toewijzing van de vordering in een bodemprocedure zeer aannemelijk zijn. Aan deze voorwaarde voldoet de geldvordering niet. De voorzieningenrechter merkt op dat niet is toegelicht waarom het gebruik van het portret van [eiser sub 2] in de aflevering onrechtmatig tegenover hem zou zijn. Dit is niet zonder meer aannemelijk, omdat het uitgangspunt is dat BNNVARA op grond van artikel 10 EVRM de journalistieke en redactionele vrijheid heeft om haar aflevering vorm te geven en te illustreren op een eigen en door haar zelf te bepalen manier. Bovendien geldt dat in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat de uitlatingen over [eiser sub 2] in de aflevering onrechtmatig zijn. Dit maakt dat het ook niet aannemelijk is geworden dat de afbeelding van zijn portret onrechtmatig is geweest.
Proceskosten
3.34.
Partijen vorderen een proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rv voor de werkzaamheden met betrekking tot de vordering over de bewerkte portretfoto van [eiser sub 2] . Omdat geen van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd ten aanzien van deze vordering, zal de voorzieningenrechter de proceskosten ten aanzien van deze vordering compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
3.35.
Met betrekking tot de overige vorderingen is [eiseres sub 1] c.s. de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. BNNVARA heeft gesteld dat 90% van de salariskosten advocaat zijn toe te schrijven aan de werkzaamheden voor deze vorderingen. Dit is niet weersproken door [eiseres sub 1] c.s. Om die reden worden de kosten aan salaris advocaat die BNNVARA heeft gemaakt voor de overige vorderingen begroot op 90% van het reguliere liquidatietarief van een kortgedingprocedure, uitgaande van het tarief van een normale zaak van € 1.079. De begroting van deze kosten komen daarmee neer op € 971,10.
3.36.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van BNNVARA als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
971,10
Totaal
3.808,10
3.37.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. af,
4.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van BNNVARA tot dit vonnis vastgesteld op € 3.808,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
­ € 173,00 aan salaris advocaat,
­ te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
­ en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
Bijlage 1: de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s.
[eiseres sub 1] c.s. vordert - na eiswijziging - dat BNNVARA bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
I. de aflevering binnen 24 uur na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden van het YouTube-kanaal van [programma 1] , en ook van de andere media waarop de aflevering is gepubliceerd;
II. de bewerkte portretfoto van [eiser sub 2] , overgelegd als productie 16 van [eiseres sub 1] c.s., inclusief het bij de foto geplaatste commentaar te verwijderen en verwijderd te houden van alle media waarop BNNVARA de foto heeft geplaatst en BNNVARA te verbieden de bewerkte portretfoto van [eiser sub 2] zonder zijn toestemming te verveelvoudigen en openbaar te maken;
III. een rectificatie te plaatsen op haar YouTube-account, Facebook-account en Instagram-account in de vorm van een video van [programma 1] waarin presentator de heer [presentator] op neutrale toon en zonder enig commentaar meedeelt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland BNNVARA heeft bevolen de aflevering te verwijderen omdat [programma 1] [eiseres sub 1] c.s. in de aflevering ten onrechte heeft beschuldigd van notoire wanbetaling en dat [programma 1] om die reden heeft afgezien van het instellen van een nader onderzoek dienaangaande, binnen 48 uur na betekening van het vonnis;
IV. deze rectificatie-video gedurende 14 dagen na plaatsing op de diverse accounts zichtbaar te houden zonder gedurende deze periode de rectificatie-video te voorzien van enig commentaar of weerwoord en/of andere geluids- of visuele effecten, althans BNNVARA te bevelen de aflevering te rectificeren op een wijze als de voorzieningenrechter goeddunkt;
V. tot tijdige en volledige naleving van deze veroordelingen en bevelen op straffe van verbeurte aan [eiser sub 2] van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat BNNVARA niet aan de veroordelingen en bevelen voldoet, met een maximum van € 100.000,00;
VI. tot betaling aan [eiser sub 2] van € 4.500,00 als voorschot vergoeding voor zijn immateriële schade;
VII. in de werkelijke kosten van deze procedure ex artikel 1019h Rv, dan wel in de forfaitaire kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vonnisdatum, en veroordeling in de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vonnisdatum.
BNNVARA verzoekt alle vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. af te wijzen, met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres sub 1] c.s. in de volledige kosten van het geding ex artikel 1019h Rv voor zover deze kosten betrekking hebben op het gedeelte van deze zaak dat onder het bereik van artikel 14 van het Handhavingsrichtlijn valt en voor het overige deel van de kosten ten hoogte van het liquidatietarief, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na vonnisdatum.

Voetnoten

1.De volledig uitgeschreven vorderingen zijn opgenomen als bijlage 1.
2.Het volledige verzoek van BNNVARA is opgenomen als bijlage 1.
3.EHRM 28 april 2009, zaaknr. 39311/05 (