ECLI:NL:RBMNE:2023:2462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/1734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, dat op 21 april 2023 haar bijstandsuitkering had ingetrokken. Dit gebeurde op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, omdat verzoekster niet was verschenen op uitnodigingen voor gesprekken op 11 en 18 april 2023. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet spoedeisend is, omdat verzoekster op 28 april 2023 nog een huurbetaling heeft gedaan en recht heeft op een voorschot op bijstand per 29 mei 2023. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evident onrechtmatigheid is in het primaire besluit van het college, en dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1734

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen een besluit van het college van 21 april 2023. Bij dat besluit heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw), in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de Pw. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aan het besluit van 21 april 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoekster zonder bericht niet is verschenen op uitnodigingen van het college voor een gesprek op
11 april 2023 en op 18 april 2023. Als gevolg hiervan kan het college het recht op bijstand van verzoekster niet vaststellen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
21 april 2023.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het besluit van 21 april 2023 de huur niet zal kunnen betalen en op korte termijn op straat zal komen te staan. ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster bankafschriften en een schuldenoverzicht overgelegd.
4. Het college heeft bij brief van 17 mei 2023 meegedeeld dat verzoekster inmiddels een nieuwe aanvraag om bijstand heeft gedaan. Op grond hiervan heeft zij recht op uitbetaling van een voorschot per 29 mei 2023, als per die datum nog niet op de aanvraag is beslist.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster op 28 april 2023 nog een huurbetaling heeft gedaan. Met het te ontvangen voorschot zal verzoekster ook in mei 2023 in staat zijn om haar huur te betalen. Verder heeft zij haar stelling over een dreigende uithuiszetting niet nader onderbouwd met stukken. Haar schuld aan de gemeente Groningen is al in 2018 ontstaan en daarop heeft verzoekster nog geen afbetalingen gedaan. Er is geen aanwijzing dat verzoekster binnenkort alsnog zal moeten aflossen op deze schuld. Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Dit betekent dat de voorzieningenrechter nog slechts een voorlopige voorziening treft, als het primaire besluit van 21 april 2023 evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het standpunt dat het college heeft ingenomen juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het primaire besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit de rechtsoverwegingen 5 en 6 vloeit voort dat er geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.