Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Op de zitting is met partijen gesproken over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om ook uitspraak te doen op het beroep van verzoeker.Partijen hebben aangegeven dat zij graag willen dat wordt kortgesloten, maar de voorzieningenrechter ziet goede reden om van die bevoegdheid geen gebruik te maken. Tegen de verleende omgevingsvergunning loopt nog een ander beroep. Hoewel in dat geval de toepassing van de kortsluitingsbevoegdheid niet is uitgesloten, verdient het de voorkeur om de beroepzaken tezamen te behandelen.
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang aanwezig
8. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom eerst of sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De omgevingsvergunning is van rechtswege geschorst, omdat een beroepschrift is ingediend en een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.Vergunninghouder wil op 1 juni 2023 met de bouwwerkzaamheden starten, waarvoor al aannemers zijn gecontracteerd.
Beoordelingskader voor het verzoek
9. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze zaak of het, gelet op de belangen die betrokken partijen hebben, nodig is om schorsing van de omgevingsvergunning door te laten lopen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning en daarmee de kans van slagen van het beroep, en zij weegt de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij een verdere schorsing daarvan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
10. Verzoeker heeft zijn bezwaren tegen de besluitvorming uitvoerig uiteengezet, maar gelet op het voorlopige karakter van deze procedure beperkt de voorzieningenrechter zich tot beoordeling van de belangrijkste geschilpunten tussen partijen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om de vraag of het college zich bij de vergunningverlening op de ruimtelijke onderbouwing heeft mogen baseren. Daarnaast zal ingegaan worden op de verkeersveiligheid, de groenstrook en de [adres], en de vraag of met de gevolgde procedure het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden.
11. Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende beheersverordening ‘Woongebied [woonplaats] en [woongebied] 1e herziening’ (hierna: de beheersverordening). Het college heeft besloten om van de beheersverordening af te wijken en de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van deze bepaling kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Vergunninghouder heeft bij de aanvraag de ruimtelijke onderbouwing ‘[adres] en [adres] te [woonplaats]’ van Kubiek Ruimtelijke Plannen overgelegd. Volgens de ruimtelijke onderbouwing voldoen de drie nieuwbouwwoningen aan de eisen van goede ruimtelijke ordening.
12. Verzoeker vindt dat het college zich bij de besluitvorming niet had mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing, omdat deze niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wijst hij erop dat de gehele planlocatie bij de beoordeling betrokken had moeten worden, om tot een zo goed mogelijke ruimtelijke indeling te kunnen komen. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van woningen met een breedte van 7,5 á 8 meter, terwijl veel bredere woningen zijn vergund.
13. In de ruimtelijke onderbouwing is de ligging en de begrenzing van de planlocatie inzichtelijk gemaakt met een luchtfoto en kadastrale kaart. De twee woningen zijn voorzien op het kadastrale perceel [perceelnummer]. Ook maakt het kadastrale perceel van de nieuwe woning aan de [adres] deel uit van de planlocatie en het tussengelegen bosrijke perceel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee geen onjuist uitgangspunt gehanteerd. Dat neemt niet weg dat ook de omgeving van de planlocatie betrokken moet worden bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt ook dat dat gebeurd is.
14. Het is aan het college om te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Dat houdt in dat het college moet beoordelen of de twee woningen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het staat het college daarbij niet vrij om te kijken of een andere of betere ruimtelijke indeling van de percelen aangewezen is.
15. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt dat de nieuwe vrijstaande woningen een breedtemaat kennen van circa 7,5 tot 8 meter, waarmee wordt aangesloten op vrijstaande woningen in de directe omgeving. Uit de bouwtekeningen volgt echter dat de woningen 11,15 meter breed zijn. Het college heeft toegelicht dat het hoofdgebouw een breedte van 7,5 meter heeft, maar dat ook de aanbouw van 3,65 meter in de omgevingsvergunning is meegenomen. In de ruimtelijke onderbouwing is alleen de ruimtelijke impact van het hoofdgebouw beoordeeld. Omdat de aanbouw als bijbehorend bouwwerk ook vergunningvrij gerealiseerd kan worden, leidt dat volgens het college gelet op de systematiek niet tot een andere ruimtelijke afweging van de woningen. Verder is op de zitting toegelicht dat vanuit welstand de wens bestond om de kap van de woningen door te trekken over de aanbouw, waardoor de aanbouw ook in de aanvraag is meegenomen. Hoewel de kapconstructie niet vergunningvrij gerealiseerd kan worden, is deze afwijking dermate gering dat de voorzieningenrechter het college kan volgen in het standpunt dat de woningen met deze breedte en omvang ruimtelijk inpasbaar zijn op deze locatie.
16. Naar aanleiding van de wens van omwonenden is onderzocht of de woningen verder naar achteren verschoven kunnen worden. Uit dit onderzoek – dat als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd – volgt dat de woningen 1 onderscheidenlijk 3 meter verschoven kunnen worden. Dit gaat ten kosten van twee bomen, maar door de verschuiving kan een andere boom gespaard blijven en krijgt een andere boom meer ruimte. Het bouwplan is hierop aangepast. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet dat in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. De woningen liggen nu op een afstand van ongeveer 11 en 13 meter vanaf de [adres]. Een grotere verschuiving is volgens het college niet mogelijk vanwege de aanwezige bomen.
17. Verzoeker meent verder dat de ruimtelijke onderbouwing niet klopt, omdat nergens is vermeld dat de beheersverordening niet van toepassing is ter plaatse van de vier woningen aan de [adres] 17 tot en met 23 en de groenstrook. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat dit volgens hem betekent dat voor die gronden wordt teruggevallen op het bestemmingplan “[bestemmingplan]”. De voorzieningenrechter overweegt dat op het perceel [adres] de beheersverordening van toepassing is en dat dit het planologisch regime vormt. Daar is in de ruimtelijke onderbouwing ook vanuit gegaan. Voor zover verzoeker betoogt dat de beheersverordening voor andere percelen gedeeltelijk onverbindend is, oordeelt de voorzieningenrechter dat dit betoog onvoldoende is onderbouwd.
18. Verzoeker wenst dat de bestaande groenstrook aan de voorzijde van de [adres] behouden blijft, omdat hij daar zicht op heeft. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de groenstrook niet geheel verloren zal gaan. Blijkens het groenplan zal aangrenzend aan de groenstrook een [adres] gerealiseerd worden. De voorzieningenrechter begrijpt de wens van verzoeker om de volledige groenstrook ongewijzigd in stand te laten, maar er bestaat geen recht om een bepaald uitzicht te behouden, zodat het college daaraan geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen.
19. Gelet op het voorgaande en in het overige wat verzoeker heeft aangevoerd tegen de ruimtelijke onderbouwing, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook ziet zij geen aanleiding om te oordelen dat de ruimtelijke onderbouwing dusdanige gebreken of onjuistheden vertoont dat het college zich daarop niet heeft mogen baseren. De ruimtelijke onderbouwing bevat de informatie die het college nodig heeft voor de beoordeling van de vraag of het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is.
20. Verzoeker vreest dat het uitrijden vanaf het perceel op de [adres] voor een verkeersonveilige situatie zal leiden, omdat de [adres] het zicht op de weg zal ontnemen. Om de woningen en de parkeerplaatsen aan het zicht te onttrekken zal een [adres] gerealiseerd worden, zoals in het groenplan is vastgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende gebleken dat met de gekozen opzet van de [adres] sprake zou zijn van een verkeersonveilige situatie. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de [adres] niet direct aan de openbare weg is voorzien, maar dat daartussen nog een groenstrook blijft bestaan.
21. Op de zitting is duidelijk geworden dat gekozen is voor een [adres] om aan de wens van een aantal omwonenden tegemoet te komen. Dat verzoeker juist geen [adres] wil, is geen reden om te oordelen dat de ruimtelijke inpassing van de woningen en de bijbehorende parkeerplaatsen niet aanvaardbaar is.
22. Verzoeker vindt dat de rechtszekerheid onvoldoende is gewaarborgd, omdat geen duidelijkheid bestaat over de toekomstige planologische mogelijkheden. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning nu de planologisch regeling voor het perceel bepaalt. Voor zover verzoeker bedoelt dat voor deze ontwikkeling een bestemmingsplanprocedure doorlopen had moeten worden, overweegt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder ervoor heeft gekozen om voor de gewenste ontwikkeling een omgevingsvergunning aan te vragen om af te wijken van de beheersverordening. De Wabo biedt daarvoor de mogelijkheid. Deze mogelijkheid biedt omwonenden niet minder rechtszekerheid. Er kan immers, net als bij een bestemmingsplanprocedure, een zienswijze tegen het ontwerpbesluit worden ingediend en uiteindelijk beroep bij de bestuursrechter worden ingediend.
23. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de omgevingsvergunning naar verwachting in stand zal blijven.
Belangenafweging door de voorzieningenrechter
24. Uit de hiervoor gegeven beoordeling volgt dat de voorzieningenrechter geen twijfels heeft over de voorlopige rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Tegen deze achtergrond weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen bij het al dan niet schorsen van de omgevingsvergunning, in afwachting van een uitspraak op het beroep van verzoeker.
25. Verzoeker heeft belang bij een verdere schorsing, zodat nog geen bouwwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd. Het belang van vergunninghouder is erin gelegen dat gestart kan worden met de bouw van de woningen, die reeds (onder opschortende voorwaarde van een onherroepelijke omgevingsvergunning) zijn verkocht. Ook zijn er twee bouwers gecontracteerd. Vergunninghouder vreest dat de kopers zullen afhaken als niet gebouwd mag worden vanwege stijgende bouwkosten en dalende woningprijzen. Daardoor zal zij schade leiden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder om de woningen te kunnen gaan bouwen zwaarder dan het belang van verzoek bij verdere schorsing van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter vindt het niet aannemelijk dat sprake is van onacceptabele gevolgen voor verzoeker als al gestart wordt met het bouwen. Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder dit op eigen risico doet, zolang de verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.