ECLI:NL:RBMNE:2023:2412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
10454877
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding over loonvordering en verstrekking van loonstroken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2023 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen [onderbewindgestelde] B.V. als eiseres en [gedaagde] B.V. als gedaagde partij. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.E. van der Bent, vorderde onder andere de afgifte van loonstroken en betaling van achterstallig loon. De gedaagde partij is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres sinds 1 september 2015 in dienst was van de gedaagde partij en dat er een loonsanctie was opgelegd door het UWV, waardoor de gedaagde verplicht was om loon te betalen tot 10 maart 2023. De gedaagde heeft echter geen loon uitbetaald en ook geen loonstroken verstrekt, wat in strijd is met de wet. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres niet onrechtmatig of ongegrond zijn en heeft deze toegewezen, met uitzondering van de vordering tot voldoening van toekomstig loon, omdat dit nog niet opeisbaar was. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, en de buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10454877 AV EXPL 23-10 SV/40160
Kort geding verstekvonnis van 24 mei 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [onderbewindgestelde] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.E. van der Bent,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij, niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de betekende dagvaarding van 25 april 2023
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Namens [onderbewindgestelde] is verschenen [A] , bewindvoerder, de heer [onderbewindgestelde] en zijn echtgenote, bijgestaan door mr. T.E. van der Bent, de gemachtigde. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken. Daarna is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[onderbewindgestelde] vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tot afgifte van een afschrift van alle loonstroken vanaf januari 2023 tot en met maart 2023, en de daarop betrekking hebbende loonstroken aan [onderbewindgestelde] ter beschikking te stellen;
om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan het onder a. genoemde uitvoering te geven, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] weigert aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallig loon over het tijdvak van 1 januari 2023 tot en met 9 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van betaling en onder veroordeling om deze bedragen en al het toekomstige verschuldigde loon te voldoen op de beheerrekening van [onderbewindgestelde] , onder aftrek van hetgeen [gedaagde] bewijsbaar wel heeft voldaan over dit tijdvak;
betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 250,00;
in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
in de nakosten, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen twee weken na aanschrijving door [onderbewindgestelde] volledig aan dit vonnis voldoet, te vermeerderen met de explootkosten en de wettelijke rente.
2.2.
Aan de vordering heeft [onderbewindgestelde] het volgende ten grondslag gelegd.
2.3.
[onderbewindgestelde] is sinds 1 september 2015 in dienst van [gedaagde] in de functie van stoffeerder/vloerenlegger voor 37,5 uur per week, tegen een uurloon van € 16,53 bruto.
[onderbewindgestelde] heeft zich ziekgemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft [gedaagde] een loonsanctie opgelegd, waardoor de periode tijdens ziekte waarin [onderbewindgestelde] recht heeft op loon, is verlengd tot 10 maart 2023. [gedaagde] heeft het loon vanaf 1 januari 2023 tot en met 9 maart 2023 niet uitbetaald. Ook heeft [gedaagde] over deze loonperiodes geen loonstroken verstrekt.
2.4.
[onderbewindgestelde] heeft [gedaagde] verzocht en gesommeerd tot betaling van zijn loon over te gaan. Daarna heeft [gedaagde] telefonisch tegen de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] gezegd dat zij volgens het UWV geen loon meer hoeft te betalen. De bewindvoerder heeft [gedaagde] gevraagd om een schriftelijke bevestiging van het UWV waaruit dit blijkt, maar deze heeft zij van [gedaagde] niet ontvangen. [onderbewindgestelde] heeft ook daarna het verzochte loon niet ontvangen.

3.De beoordeling van de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet is verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan [gedaagde] verstek wordt verleend.
3.2.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
3.3.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [onderbewindgestelde] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.4.
Op basis van de door [onderbewindgestelde] overgelegde stukken en omdat er geen verweer is gevoerd, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [onderbewindgestelde] . Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [onderbewindgestelde] het loon over de maanden januari en februari en een gedeelte over de maand maart (tot en met 9 maart) 2023, niet uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op had. Nu [gedaagde] niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan is zij bovendien de wettelijke verhoging verschuldigd. Ook gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] de loonstroken van de maanden januari, februari en maart 2023 niet aan [onderbewindgestelde] heeft verstrekt. Dit is in strijd met artikel 7:626 BW.
3.5.
Gelet op het voorgaande komen de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen worden daarom toegewezen, met uitzondering van de gevorderde veroordeling tot voldoening van het toekomstige verschuldigde loon omdat dit nog niet opeisbaar is.
Wettelijke rente
3.6.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over het verschuldigde loon en de wettelijke verhoging, omdat er geen verweer is gevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 250,- is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
3.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [onderbewindgestelde] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
529,00(tarief kanton kort geding verstek)
Totaal € 744,14
3.9.
De nakosten en de wettelijke rente daarover worden toegewezen als hierna vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [onderbewindgestelde] te betalen door voldoening op de beheerrekening van [onderbewindgestelde] , het achterstallig loon over het tijdvak van 1 januari 2023 tot en met 9 maart 2023, in totaal € 6.694,59 bruto, onder aftrek van wat [gedaagde] wel heeft voldaan over dit tijdvak, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW, en de wettelijke rente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om over de loonbetalingen over het tijdvak van januari 2023 tot en met maart 2023 deugdelijke bruto/netto specificaties aan [onderbewindgestelde] te verstrekken, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis en op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van € 250,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [onderbewindgestelde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 744,14, waarin begrepen € 529,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [onderbewindgestelde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.