ECLI:NL:RBMNE:2023:2397

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C16/535116/FORK 22-172 en C16/545105/ FO RK 22-1066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van vaderschap en verzoek om vervangende toestemming voor paspoortaanvraag na echtscheiding en verstoting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de erkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige [minderjarige 1] en de aanvraag van een Nederlands paspoort voor het kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Molkenboer, heeft verzocht om erkenning van zijn vaderschap en om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige 1]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. El Aqde, heeft de rechtsgeldigheid van de echtscheiding betwist, die volgens de man op 26 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding niet rechtsgeldig is, omdat deze is geschied door eenzijdige verstoting, wat in Nederland niet erkend kan worden. Hierdoor blijft het huwelijk tussen de man en de moeder bestaan, en is er van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het DNA-onderzoek, en de moeder vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen afgewezen, omdat de man geen stabiele opvoedomgeving kan bieden en de moeder momenteel de zorg voor het kind heeft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C16/535116/FO RK 22-172 (bodemzaak)
C16/545105/FO RK 22-1066 (provisionele voorziening)
Beschikking van 28 april 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.M. Molkenboer,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A. El Aqde,
met als belanghebbenden
mr. K.C.J.M. HAGERAATS-BOUWENS,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige 1]( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen de bijzondere curator,
en
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
locatie Utrecht,
hierna te noemen de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 24 juni 2022 een beschikking gegeven. Voor het verloop van de procedure tot aan 24 juni 2022 verwijst de rechtbank naar deze eerdere beschikking.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van Verilabs van 15 augustus 2022;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de man van 9 september 2022;
  • het advies van de bijzondere curator van 18 oktober 2022;
  • de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] van
  • de brief van de man van 2 november 2022;
  • de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] van
  • de brief van de man van 8 november 2022.
1.3.
De verdere bespreking van de verzoeken heeft plaatsgevonden tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 maart 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat en de heer O.N. Karim, tolk voor de moeder;
  • de man met zijn advocaat, de heer J.M. Molkenboer, en een tolk voor de man;
  • mevrouw [A] , namens de GI;
  • mevrouw [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht;
  • mevrouw K.C.J.M. Hageraats-Bouwens, bijzondere curator over [minderjarige 1] .
1.4.
Tijdens de zitting is ook het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] besproken. Die procedure is bij de rechtbank bekend onder het kenmerk C16/549812/JE RK 22-2150. In die zaak is bij beschikking van 28 april 2023 uitspraak gedaan.

2.De achtergrond

2.1.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 24 juni 2022 gegeven beschikking.
Verder zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
2.2.
Uit het DNA-rapport van Verilabs van 15 augustus 2022 volgt dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] .
2.3.
De man staat sinds 19 januari 2023 weer in Nederland ingeschreven, nadat hij volgens de BRP daarvoor -met ingang van 12 april 2022- naar Egypte was geëmigreerd.
2.4.
De man heeft bij Koninklijk Besluit van 28 november 2018 de Nederlandse nationaliteit verkregen. De vrouw heeft de Egyptische nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
Bij de beschikking van 24 juni 2022 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken van de man en de moeder aangehouden in afwachting van:
  • de uitkomst van het DNA-onderzoek naar de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige 1] ;
  • het rapport van de bijzondere curator over het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige 1] ;
  • het schriftelijk advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] met betrekking tot de vermelding in de registers van het huwelijk van de man en de moeder, de vermelding van de vadergegevens op de geboorteakte van [minderjarige 1] en met betrekking tot de nationaliteit van [minderjarige 1] en de mogelijkheid tot afgifte van een paspoort voor [minderjarige 1] .
De rechtbank moet dus nog beslissen op de (eerder bij verweer ingediende) zelfstandige verzoeken van de moeder; zij verzoekt:
- de man te bevelen om uiterlijk binnen drie dagen na deze beschikking het huwelijk van partijen en de geboorte van [minderjarige 1] tijdens het huwelijk van partijen te melden en te laten registreren bij de gemeente Den Haag, althans de gemeente [gemeente] , met verstrekking aan de moeder van een officieel bewijs van registratie daarvan, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man in gebreke blijft tot de nakoming daarvan, met een maximum van € 20.000,00;
- de man te bevelen om uiterlijk binnen drie dagen na het eerste verzoek van de moeder zijn volledige medewerking te verlenen aan de moeder tot het verbeteren van de geboorteakte van [minderjarige 1] , in die zin dat de naam van de man in de geboorteakte wordt opgenomen als zijnde de vader van [minderjarige 1] en voorts dat, voor zover nog niet het geval, [minderjarige 1] de achternaam krijgt van de man, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man in gebreke blijft met de nakoming daarvan, met een maximum van € 20.000,00;
- de moeder vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een Nederlands paspoort voor [minderjarige 1] ;
- de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De man heeft daarna, bij gewijzigd verzoekschrift van 9 september 2022, zijn verzoek om gegrondverklaring van ontkenning van het vaderschap van [minderjarige 1] ingetrokken en zijn verzoekschrift als volgt gewijzigd. Hij verzoekt nu:
- een verklaring voor recht dat hij samen met de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] , subsidiair om het gezamenlijk gezag samen met de moeder over [minderjarige 1] ;
- het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen, of subsidiair een contactregeling waarbij [minderjarige 1] gedurende een week per veertien dagen, van vrijdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur, bij de vader zal verblijven, althans om een contactregeling te bepalen die de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de vrouw er aan dient mee te werken dat de 2e, 3e en 4e voornaam vermeld op de geboorteakte van [minderjarige 1] komt te vervallen;
- de vader is verder bereid mee te werken aan het verkrijgen van een Nederlands paspoort mits [minderjarige 1] gelijktijdig de Egyptische nationaliteit kan behouden.
Tegelijkertijd heeft de man, bij wijze van provisionele voorziening, gevraagd om te bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig aan haar vader zal worden toevertrouwd en daar haar hoofdverblijf heeft, subsidiair om een voorlopige contactregeling vast te stellen van één week per veertien dagen:

4.De beoordeling

Verzoek ontkenning vaderschap
4.1.
Uit het DNA-rapport van 15 augustus 2022 van Verilabs is gebleken (“praktisch bewezen”) dat de man de biologische vader is van [minderjarige 1] . Nu de man zijn verzoek hierover heeft ingetrokken, hoeft de rechtbank op dit punt geen beslissing meer te nemen. Wel zal de rechtbank de man, conform zijn toezegging op de zitting van 22 juni 2022, nog veroordelen in de definitieve kosten van het DNA-onderzoek aangezien hij de in het ongelijk gestelde partij zou zijn als het verzoek zou zijn gehandhaafd. De kosten van het DNA-onderzoek zijn voorgeschoten door de rechtbank. De definitieve kosten bedragen conform opgave van Verilabs € 685,00.
Heeft de man ouderlijke verantwoordelijkheid over [minderjarige 1] ?
4.2.
Artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geeft regels over het ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid. Op grond van dit artikel is van belang vast te stellen wat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] is op [geboortedatum] 2021 in Nederland geboren. Vaststaat dat [minderjarige 1] is geboren uit een man van Nederlandse nationaliteit en een vrouw, die een ouder kind hebben samen en ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] óf nog gehuwd zijn, óf eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. [minderjarige 1] heeft nooit in Egypte gewoond en de moeder heeft niet de intentie om met [minderjarige 1] in Egypte te gaan wonen. Op grond van die overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is. Dit betekent dat de vraag wie de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft over [minderjarige 1] naar Nederlands recht moet worden vastgesteld [1] . In dat kader is van belang of er tussen de ouders een huwelijk was op [geboortedatum] 2021, de geboortedag van [minderjarige 1] .
4.3.
Niet in geschil is dat partijen op [2017] in Egypte met elkaar zijn gehuwd, partijen hadden op dat moment beiden de Egyptische nationaliteit. Evenmin is in geschil dat dit huwelijk in Nederland kan worden erkend [2] .
Rechtsgeldige echtscheiding?
4.4.
Partijen verschillen wel van mening of er sprake is van een rechtsgeldige echtscheiding. Volgens de man zijn de ouders op 26 oktober 2021, dus voor de geboorte van [minderjarige 1] , van elkaar gescheiden. Hij heeft hiervoor in de beroepsprocedure bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) een screenshot overgelegd van een document van het Egyptische ministerie van Buitenlandse Zaken, getiteld ‘Marriage Certificate’. Daarnaast heeft hij toen een uittreksel uit het Egyptische echtscheidingsregister overgelegd van de inschrijving van de echtscheiding tussen de ouders op 27 oktober 2021.
De moeder stelt in de onderhavige procedure dat de echtscheiding niet rechtsgeldig is omdat sprake is van eenzijdige verstoting (‘first revocable’). Volgens de moeder gaat het hierbij om een eenzijdige verstoting door de man. De moeder is in die procedure niet betrokken geweest en haar standpunt is hierbij niet meegenomen. Onder verwijzing naar artikel 10:58 BW stelt de moeder dat de echtscheiding waar de man zich op beroept in Nederland niet kan worden erkend vanwege strijd met de openbare orde. Er is volgens de moeder nog steeds sprake zijn van een huwelijk waarbinnen (niet alleen [minderjarige 2] maar ook) [minderjarige 1] is geboren.
Uitspraak van het gerechtshof hier bepalend?
4.5.
De rechtbank heeft zich eerst ambtshalve gebogen over de vraag of de uitspraak van het hof in het beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag op het verzoek van de vader over de teruggeleiding van [minderjarige 2] , beschouwd moet worden als een eerdere beslissing over dezelfde rechtsvraag tussen dezelfde partijen, welke uitspraak inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. In dat geval zou het oordeel van het hof ook rechtskracht hebben in de onderhavige procedure.
4.6.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dat niet zo is. De rechtsvraag die voorlag bij het hof betrof niet de rechtsgeldigheid van de door de man gestelde echtscheiding. Het ging om een andere rechtsvraag, namelijk: wat is de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] onmiddellijk voorafgaand aan zijn komst naar Nederland op 23 november 2023? In de uitspraak van het hof is weliswaar vermeld dat de vader stukken heeft overgelegd van de Egyptische echtscheiding maar er zijn geen overwegingen gewijd aan de rechtsgeldigheid van de echtscheiding. Uit de uitspraak blijkt ook niet van een discussie tussen partijen over de rechtsgeldigheid van de echtscheiding; er was immers geen geschil over het feit dat beide ouders naar Egyptisch recht gerechtigd waren om belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] te nemen, terwijl de rechtsgeldigheid van de echtscheiding voor de vraag naar het gezag over [minderjarige 1] wel relevant is. Dat het bij het hof over een andere rechtsvraag ging, is in het debat tussen partijen in de onderhavige zaak bevestigd: de moeder heeft in deze procedure van meet af aan de rechtsgeldigheid van de echtscheiding door de eenzijdige verstoting van de man betwist en de man heeft zich in reactie daarop niet beroepen op de kracht van gewijsde van de beslissing van het hof.
Beoordeling rechtsgeldigheid van de echtscheiding noodzakelijk?
4.7.
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat deze vraag wellicht niet relevant is nu [minderjarige 1] geboren is binnen 306 dagen na de gestelde datum van de echtscheiding. Er van uitgaande dat Nederlands recht van toepassing is op de afstamming van [minderjarige 1] (wat de rechtbank onderschrijft), wordt de man op grond van artikel 1:199 BW geacht de vader van [minderjarige 1] te zijn, aldus de bijzondere curator. Die redenering volgt de rechtbank echter niet, nu artikel 1:199 BW (anders dan in sommige andere landen) in Nederland uitsluitend van toepassing is wanneer de man die het betreft, overleden is voor de geboorte van het kind. Dat is hier niet het geval.
4.8.
Namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat hij er inmiddels vanuit gaat dat [minderjarige 1] zijn wettig kind is, via welke redenering dan ook. De rechtbank begrijpt dat de man bedoelt dat hij de juridische ouder van [minderjarige 1] is. Het al dan niet zijn van juridisch ouder staat echter niet ter vrije beoordeling van partijen.
4.9.
Ook de omstandigheid dat de Gemeente [gemeente] en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] er vanuit gaan dat de man de juridisch vader is van [minderjarige 1] op grond van het huwelijk (dat er is geweest) tussen de man en de moeder, is in deze niet voldoende, nu de moeder uitdrukkelijk betwist dat sprake is van een rechtsgeldige echtscheiding. De ambtenaar van de burgerlijke stand is immers niet degene die de aard van de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen, als die tussen hen in geschil is, vast stelt.
Erkenning van echtscheiding door eenzijdige verstoting?
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat er de echtscheiding in Egypte waar de man zich op beroept, in Nederland niet erkend kan worden. De reden daarvoor is de volgende.
4.11.
Vast staat dat de echtscheiding de vorm heeft van een eenzijdige verstoting van de vrouw door de man. In de stukken die de man daarvan bij het hof heeft overgelegd is vermeld dat het een procedure is geweest bij verstek.
De wet [3] bepaalt dat een ontbinding van een huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van een van de echtgenoten tot stand is gekomen in Nederland kan worden erkend, als:
de ontbinding in deze vorm overeenstemt met een nationaal recht van de echtgenoot, die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden;
de ontbinding in de staat waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft; en
duidelijk blijkt dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust.
Daarnaast [4] wordt een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk niet erkend indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat de man sinds 2018 de Nederlandse nationaliteit heeft en ook op 26 oktober 2021. Er is niet gesteld of gebleken dat de man toen ook nog de Egyptische nationaliteit had. Naar Nederlands recht is een ontbinding van een huwelijk door een eenzijdige verklaring van een van de echtgenoten niet mogelijk. Verder zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit moet worden afgeleid dat de moeder uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust. Integendeel, de moeder heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat nog steeds sprake is van een huwelijk en dat de echtscheiding niet rechtsgeldig is. De man heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd waaruit de instemming dan wel berusting door de moeder was gebleken. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat de moeder niet heeft ingestemd of berust in de Egyptische echtscheiding.
Nu aan het bepaalde onder a en c van artikel 10:58 BW niet is voldaan, kan de echtscheiding in Egypte van 26 oktober 2021 in Nederland niet erkend worden. De rechtbank komt daarmee niet toe aan de vraag of de echtscheidingsprocedure in strijd was met de openbare orde.
Gezamenlijk gezag?
4.13.
Nu de echtscheiding niet erkend kan worden, is het huwelijk tussen partijen in Nederland blijven voortduren. Dit betekent dat [minderjarige 1] binnen het huwelijk van partijen is geboren. Omdat [minderjarige 1] binnen het huwelijk van de moeder en de man is geboren en Nederlands recht van toepassing is, is er van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan. [5]
4.14.
De rechtbank zal het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat hij tezamen met de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] , toewijzen. Het is duidelijk dat er voor [minderjarige 1] , maar ook voor partijen een groot belang is gelegen in duidelijkheid hierover. Er is verder rechtstreeks verband bij de andere verzoeken die de man ten aanzien van [minderjarige 1] heeft gedaan. Er is dan ook geen beletsel om een verklaring voor recht hierover te geven.
Omwille van de duidelijkheid tussen partijen en het belang van [minderjarige 1] , zal de rechtbank verklaren dat [minderjarige 1] geboren is tijdens het huwelijk van partijen en dat haar gewone verblijfplaats in Nederland is. Aan het verzoek van de moeder heeft verzocht om de man te bevelen, op straffe van een dwangsom, het huwelijk van partijen en de geboorte van [minderjarige 1] tijdens het huwelijk bij de gemeente te melden.
Hoofdverblijfplaats
4.15.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen, afwijzen. De rechtbank overweegt hiertoe dat [minderjarige 1] sinds haar geboorte, nu ongeveer anderhalf jaar, alleen door de moeder wordt verzorgd en opgevoed. Het gaat inmiddels goed met [minderjarige 1] bij de moeder en er zijn volgens de GI geen zorgen over haar fysieke en emotionele veiligheid bij de moeder. De man maakt op dit moment geen deel uit van het leven van [minderjarige 1] . Er is daarom geen reden om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen naar de man.
Zorgregeling
4.16.
De rechtbank ziet op dit moment evenmin reden om een zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de man vast te leggen. De man vraagt primair om een ‘week op/ week af’- regeling. Een dergelijke regeling co-ouderschapsregeling vraagt een goede verstandhouding en wederzijds vertrouwen tussen ouders, zeker bij de opvoeding en verzorging van een heel klein kind als [minderjarige 1] . Daarvan is hier geen sprake.
4.17.
Ook een minder vergaande contactregeling acht de rechtbank op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] . De manier waarop de man eerder met de moeder en [minderjarige 2] is omgegaan extreem wispelturig: de man verblijft al jaren in Nederland en heeft sinds 2018 de Nederlandse nationaliteit. In 2021 haalt de man zijn echtgenote en kind naar Nederland (tussen 5 maart 2021en 3 april 2021), met de gezamenlijke bedoeling om zich in Nederland te vestigen. Er was op dat moment een verblijfsvergunning voor de moeder en [minderjarige 2] voor verblijf bij de man, die geldig was tot november 2025. De man heeft de moeder en [minderjarige 2] terug gestuurd op 3 april 2021 en op 30 juni 202 de IND verzocht die verblijfsvergunning in te trekken omdat de relatie zou zijn beëindigd. Daarna volgt de eenzijdige verstoting van de moeder door de vader in oktober 2021. De moeder was op dat moment zwanger van [minderjarige 1] . Op 23 november 2021 komt de vrouw met de nog ongeboren baby en [minderjarige 2] naar Nederland, waar [minderjarige 1] de volgende dag wordt geboren. De man ontkent zijn vaderschap aanvankelijk en spant de procedure tot teruggeleiden van [minderjarige 2] aan. Nadat het hof de opdracht heeft gegeven dat [minderjarige 2] terug moest naar Egypte – waarbij namens de man is gesteld dat [minderjarige 2] de Egyptische nationaliteit heeft – stelt de man nu op de zitting dat [minderjarige 2] een Nederlands paspoort heeft en hij binnenkort naar Nederland zal komen om bij zijn vader te gaan wonen. Tijdens de loop van deze procedure heeft de man zichzelf uitgeschreven in Nederland, naar zijn zeggen vanwege emigratie naar Egypte. Enkele maanden later is hij weer teruggekeerd. De rechtbank kan de gedachten achter deze keuzes niet volgen; het gedrag van de man lijkt niet te zijn ingegeven door de wens om een stabiele opvoedomgeving voor zijn kinderen te realiseren. Ook lijkt de man niet het belang van de band tussen de moeder en de kinderen niet voor ogen te hebben.
4.18.
De man stelt dat hij en zijn nieuwe partner heel goed voor [minderjarige 1] kunnen zorgen, terwijl volgens de man de moeder eerder een slechte verzorger en opvoeder was, in ieder geval van [minderjarige 2] . Daar gaat het niet om: deze stelling maakt voor de rechtbank duidelijk dat de man nu kennelijk wel de kinderen wil hebben maar het feit dat [minderjarige 2] aanvankelijk en [minderjarige 1] volledig door de moeder verzorgd worden, niet relevant acht. De rechtbank is er niet gerust op dat de man [minderjarige 1] niet zal weghalen. Het enkel inleveren van zijn paspoort tijdens de omgang, zoals de advocaat van vader heeft voorgesteld, is daarvoor niet genoeg. Zolang de man deze houding heeft en niet in daden laat zien dat hij de band tussen moeder en het kind respecteert en er geen gevaar is voor onttrekking van de kinderen aan hun moeder, ziet de rechtbank geen reden om een zorgregeling vast te leggen.
Uiteraard onderkent de rechtbank dat [minderjarige 1] , net als elk ander kind het recht heeft om ook haar vader te leren kennen en contact met hem te onderhouden. Gezien de grillige voorgeschiedenis, de heftige strijd tussen de ouders en de onzekerheden rondom het verblijf van de moeder als de verzorgende ouder, vindt de rechtbank echter dat de rust en veiligheid van de band tussen [minderjarige 1] en de moeder hier voorlopig prevaleren.
Toevertrouwing en voorlopige contactregeling
4.19.
Gelet op de hiervoor genomen beslissingen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , heeft de man geen belang meer bij zijn in het kader van provisionele voorzieningen gedane verzoeken om [minderjarige 1] voorlopig aan hem toe te vertrouwen dan wel om een voorlopige contactregeling tussen hem en [minderjarige 1] vast te stellen. De rechtbank zal deze verzoeken daarom afwijzen.
Vervangende toestemming aanvraag paspoort
4.20.
De moeder heeft de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [minderjarige 1] . De rechtbank zal het verzoek van de moeder toewijzen.
De man heeft tegen het verzoek van de moeder geen verweer gevoerd, anders dan dat hij de voorwaarde stelt dat [minderjarige 1] dan gelijktijdig de Egyptische nationaliteit kan behouden. In dat verband wenst hij dat er voor [minderjarige 1] eerst een Egyptisch paspoort wordt afgegeven. De rechtbank ziet geen wettelijke grondslag voor een dergelijke voorwaarde. De moeder heeft
moeder voldoende duidelijk gemaakt dat [minderjarige 1] , als kind van de man die ook gezag over haar heeft, er belang bij heeft dat [minderjarige 1] over een geldig legitimatiebewijs beschikt.
4.21.
De man heeft in dit verband naar voren gebracht dat de moeder er alles aan is gelegen om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen en dat zij daarom, met behulp van derden die de moeder adviseren over hoe zij in Nederland een verblijfsrecht kan krijgen, tot twee maal toe naar Nederland is gekomen om [minderjarige 1] hier geboren te laten worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat het inderdaad heel opmerkelijk is dat de moeder met [minderjarige 2] en hoogzwanger naar Nederland is gekomen, zonder hier te beschikken over onderdak of middelen van bestaan en kennelijk geholpen door onbekenden bij wie zij [minderjarige 2] had ondergebracht. Daarmee heeft ook de moeder grote risico’s genomen, ook voor de kinderen. De wrange uitkomst daarvan is dat [minderjarige 2] nu alleen in Egypte verblijft, bij de familie van de moeder. Naar haar zeggen omdat zij zonder paspoort van [minderjarige 1] niet met haar naar Egypte kan terugkeren en het voor haar onmogelijk is om weer de zorg voor [minderjarige 2] die in Egypte verblijft, op zich te nemen. Mogelijk is de wens van de moeder om met de kinderen in Nederland te kunnen verblijven inderdaad de achtergrond van haar keuzes.
Wat daarvan echter ook zij, dit laat onverlet dat er op [geboortedatum] 2021 en ook nu nog sprake is van een huwelijk tussen de ouders waaruit [minderjarige 1] is geboren. [minderjarige 1] heeft belang bij een identiteitsbewijs.
Geboorteakte [minderjarige 1]
4.22.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] heeft de rechtbank bericht dat de moeder inmiddels staat ingeschreven in de BRP en dat ook het huwelijk tussen de moeder en de man inmiddels in de BRP is geregistreerd. Volgens de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] is [minderjarige 1] een wettig kind geboren binnen het huwelijk van de man en de moeder. Dat is ook het oordeel van de rechtbank.
De geboorteakte kan daarom verbeterd worden in die zin dat de vadergegevens in de geboorteakte kunnen worden opgenomen, [minderjarige 1] de geslachtsnaam van de man krijgt en de ouders nog kunnen kiezen welke voorna(a)m(en) [minderjarige 1] krijgt. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft de ouders daarover al benaderd maar nog geen instemming van hen ontvangen en daarom is de geboorteakte van [minderjarige 1] nog niet aangepast.
Nu de ambtenaar bezig is met het aanpassen van de geboorteakte van [minderjarige 1] en partijen daar zelf informatie over aan de ambtenaar kunnen en moeten geven, heeft de rechtbank hier geen rol. Partijen dienen dit zelf, zo nodig met behulp van hun advocaat, te regelen met de ambtenaar van de burgerlijke stand. Mocht er nog iets van de rechtbank nodig zijn nadat de inventarisatie van de ambtenaar is afgerond, kan deze de rechtbank benaderen. De rechtbank zal de verzoeken van partijen daarom afwijzen.
Proceskosten
4.23.
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat de man tezamen met de moeder belast is met het gezag over [minderjarige 1] , nu [minderjarige 1] geboren is tijdens het huwelijk van de man met de moeder en [minderjarige 1] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft;
5.2.
verleent aan de moeder vervangende toestemming voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [minderjarige 1] ;
5.3.
veroordeelt de man om een bedrag van € 685,00 te betalen aan de griffier van deze rechtbank voor de kosten van het DNA-onderzoek;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
ontslaat de bijzondere curator van haar opdracht;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. V.M.M. van Amstel, (kinder)rechter, tot stand gekomen in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
MB

Voetnoten

1.Artikel 16 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
2.Artikel 10:31 Burgerlijk Wetboek (BW)
3.artikel 10:58 BW
4.artikel 10:59 BW
5.Artikel 1:251 lid 1 BW