ECLI:NL:RBMNE:2023:2358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 5375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de motivering van een verkeersbesluit tot verkorting van een stopverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. De zaak betreft een verkeersbesluit waarbij het college heeft besloten een stopverbod in te stellen aan de westzijde van de [straat 1] en dit stopverbod op een later moment heeft verkort. Eisers, die parkeerplaatsen aan de [straat 1] bezitten, hebben bezwaar gemaakt tegen de verkorting van het stopverbod, omdat zij van mening zijn dat dit hun belangen schaadt en de verkeersveiligheid niet ten goede komt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bestreden besluit gebrekkig heeft gemotiveerd. Het college heeft niet adequaat ingegaan op het deskundigenadvies van Antea Group, dat de gevolgen van de verkorting van het stopverbod voor de verkeersveiligheid en de beschikbaarheid van parkeerplaatsen uiteenzet. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd hoe de belangen van de verkeersveiligheid zijn gediend met de verkorting van het stopverbod, en dat de belangen van eisers niet goed zijn meegewogen.

De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college rekening moet houden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eisers. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vergoeding van deskundigenkosten afgewezen, omdat dit onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, het college

(gemachtigde: mr. G. de Josselin).

Inleiding

1. Op 14 maart 2019 (het initiële besluit) heeft het college besloten om een stopverbod in te stellen aan de westzijde van de [straat 1] , over een lengte van circa
12 meter, gemeten vanaf de uitritconstructie van het kruispunt met de [straat 2] , door het aanbrengen van een gele ononderbroken (doorgetrokken) lijn, zoals bedoeld in artikel 23 van het RVV 1990, en een stopverbod in te stellen aan de oostzijde van de [straat 1] vanaf de uitritconstructie van het kruispunt met de [straat 2] tot aan het eerste haakse parkeervak, door het aanbrengen van een gele ononderbroken (doorgetrokken) lijn, zoals bedoeld in artikel 23 van het RVV 1990. Tegen dat besluit hebben de heer en mevrouw [A] , de heer [B] , mevrouw [C] , de heer [D] en de heer [E] en mevrouw [F] bezwaar ingesteld. Het college heeft met het besluit van 17 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en het verkeersbesluit tot het instellen van een stopverbod in stand gelaten.
1.1
Op 3 december 2020 (het verlengingsbesluit) heeft het college een nieuw besluit genomen, inhoudende dat het stopverbod aan de westzijde van de [straat 1] wordt verlengd tot circa
21 meter. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2
Op 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het college het verlengingsbesluit ingetrokken en het stopverbod teruggebracht tot een lengte van circa
12 meter. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.3
Met het besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit met een herziene motivering in stand gelaten. Het college heeft voor wat betreft de belangenafweging verwezen naar het initiële besluit en overwogen dat in dat initiële besluit de verkeersveiligheid heeft geprevaleerd boven het parkeren op de particuliere parkeerplekken. Bij het verlengingsbesluit is dat destijds niet goed onderkend en daarom wil het college de verlenging ongedaan maken. Volgens het college worden de belangen van eisers niet onevenredig benadeeld gelet op de belangenafweging in het initiële besluit waarbij ook waarde is gehecht aan het feit dat de parkeerdruk hoog is in de straat. Verder verwijst het college naar het positieve advies dat de politie heeft uitgebracht. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college. Verder zijn namens het college verschenen de heer [G] en mevrouw [H] .

Beoordeling door de rechtbank

De motivering van het bestreden besluit
2. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Er is geen onderzoek ter plaatse gedaan. Er is geen extern advies ingewonnen. Eisers hebben een deskundigenadvies van Antea Group overgelegd, maar hier is niet op ingegaan. Niet duidelijk is hoe de verkeersveiligheid is gediend met het bestreden besluit. De parkeerplaatsen voldoen weliswaar aan de CROW-richtlijnen, maar de mogelijkheid om de parkeervakken in- en uit te rijden en daar te parkeren wordt zodanig belemmerd dat deze parkeerplaatsen niet bruikbaar zijn als er auto’s aan de overkant van de weg geparkeerd staan. Dit blijkt ook uit voornoemd advies. Ook de verkeersadviseur van de gemeente heeft naar de situatie gekeken en aangegeven dat het evident is dat er niet goed ingeparkeerd kan worden. Volgens de richtlijnen is de benodigde ruimte 6 meter en er blijft maar 3,5 meter over. Als gevolg van de verkorting van het stopverbod is er sprake van een verhoging van de parkeerdruk omdat het gebruik van de particuliere parkeerplekken verloren gaat.
3. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het college is niet kenbaar ingegaan op het door eisers ingebrachte advies van Antea Group en de daarin genoemde conclusies dat (i) in het geval er sprake is van een stopverbod over een lengte van 12 meter de netto overblijvende wegbreedte circa 3.50 meter bedraagt wanneer er een auto op de rijbaan geparkeerd staat, (ii) dat die beschikbare ruimte onvoldoende is om gebruik te kunnen maken van de haaks gelegen parkeerplaatsen, (iii) dat daardoor de particuliere parkeerplaatsen van eisers verloren gaan, (iv) dat dat tot gevolg heeft dat de parkeerdruk toeneemt, en (v) dat niet duidelijk is hoe de inkorting van de stopstreep bijdraagt aan de verkeersveiligheid. De rechtbank begrijpt dat het college – gezien diens toelichting in het verweerschrift en op de zitting – met het bestreden besluit terug wil naar de situatie, zoals die was ten tijde van het initiële besluit. Volgens het college was het initiële besluit ingegeven door de verkeersveiligheid in verband met het in- en uitrijden vanaf het kruispunt van de [straat 1] met de [straat 2] . Toentertijd is er volgens het college een compromis gesloten met de buurt dat de stopstreep 12 meter lang wordt, waarbij de openbare parkeerplaatsen zoveel mogelijk behouden zouden blijven. De rechtbank begrijpt verder dat het college nadien het verlengingsbesluit abusievelijk genomen heeft omdat dat was ingegeven door de particuliere parkeerbelangen en niet door de belangen van artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wegenverkeerswet). Maar dat laat onverlet dat het college – mede gezien de met het rapport van Antea Group onderbouwde stellingen van eisers – duidelijk moet motiveren hoe de belangen van artikel 2 van de Wegenverkeerswet gediend zijn met het terugbrengen van de stopstreep naar 12 meter. Meer in het bijzonder hoe de verkeersveiligheid, zowel het in- en uitrijden van het kruispunt, als het parkeren in de particuliere parkeervakken, daarmee gediend is. De motivering van het college in het bestreden besluit ten aanzien van alle in artikel 2 van de Wegenverkeerswet genoemde belangen voldoet daar niet aan, nu die motivering onduidelijk en niet onderbouwd is. Daarbij komt dat, zoals ter zitting is gebleken, inmiddels het belang van het behoud van openbare parkeerplekken anders gewogen moet worden. Uit de door het college in het verweerschrift genoemde parkeerdrukmetingen van september 2021, december 2021 en juni 2022 blijkt namelijk dat de parkeerdruk in de [straat 1] is verminderd ten opzichte van de meting in september 2019. Deze metingen heeft het college ten onrechte niet betrokken in zijn besluitvorming. Daarbij komt dat het bestreden besluit ook in strijd is met het beleid parkeren op eigen terrein van het college, zoals door het college ter zitting is onderkend. Verder is ter zitting besproken en in het beroepschrift aangevoerd dat het college niet duidelijk heeft gemaakt om hoeveel (particuliere) parkeerplaatsen het gaat en wat de (feitelijke) status daarvan is. Het college is daarop in het bestreden ten onrechte niet afdoende ingaan. Deze beroepsgrond slaagt.
De belangenafweging
4. Eisers voeren aan dat het college in het bestreden besluit voor wat betreft de belangenafweging ten onrechte heeft verwezen naar het initiële besluit. Daarin zijn de belangen van eisers niet meegenomen. Het college heeft in die belangenafweging alleen het belang van de verkeersveiligheid en het belang van het behoud van openbare parkeerplekken betrokken. Volgens eisers heeft het college geen zwaarwegend belang bij verkorting van het stopverbod tot 12 meter. Volgens eisers is de verkorting van het stopverbod ingegeven door één klacht die over het stopverbod van 21 meter is ingediend en die klacht is afkomstig van een bewoner die elke dag naast zijn voordeur zijn auto geparkeerd heeft staan, en bovendien binnenkort gaat verhuizen. Eisers menen dat de verkeerveiligheid niet wordt gediend met verkorting van het stopverbod en verwijzen naar het advies van Antea Group. Door het bestreden besluit worden eisers substantieel benadeeld. Eisers kunnen niet langer gebruik maken van hun parkeerplaatsen en dit levert strijd op met het recht op ongestoord genot van eigendom.
5. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers slaagt. Het college heeft in het bestreden besluit voor wat betreft de belangenafweging inderdaad ten onrechte verwezen naar het initiële besluit. Eisers hebben gelijk dat in het initiële besluit geen belangenafweging is gemaakt waarbij hun belangen die zien op het in- en uitrijden van hun particuliere parkeerplekken betrokken zijn. Dit is ook door het college onderkend op zitting. Deze beroepsgrond slaagt.
Voorbereiding en verzoek om schadevergoeding
6. Eisers voeren tot slot aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Eisers zijn niet allemaal door het college geïnformeerd over het bestreden besluit, en er is een verkeerde uitvraag gedaan bij de politie. Aan de politie is niet gevraagd om de bezwaren en belangen van eisers te beoordelen. Eisers willen verder gecompenseerd worden in de kosten die zij hebben gemaakt voor de aanschaf van de parkeerplaatsen en voor het aanleggen van de laadvoorzieningen.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan het bestreden besluit geen stand houden. Dit betekent – mede gezien het gestelde in overweging 8 ten aanzien van het overleg met de korpschef – dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van deze beroepsgrond. Hetzelfde geldt voor het verzoek van eisers om schadevergoeding vanwege het verlies van de particuliere parkeerplekken door het kortere stopverbod.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond gelet op wat in rechtsoverwegingen 3 en 5 is overwogen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het college zal namelijk deugdelijk onderzoek moeten doen en opnieuw moeten beoordelen of het stopverbod naar 12 meter kan worden teruggebracht. Voorafgaande aan het nieuw te nemen besluit zal het college ook aandacht moeten schenken aan het gestelde in artikel 24 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer ten aanzien van het overleg met de korpschef. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken de tijd.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden.
10. Het verzoek van eisers om het college te veroordelen in de kosten die zij hebben gemaakt voor het inschakelen van Antea Group, komt niet voor inwilliging in aanmerking, omdat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Eisers hebben slechts gesteld dat zij deskundigenkosten hebben gemaakt ad. € 500,- maar verder niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot dit bedrag zijn gekomen. Het lag op de weg van eisers om hun verzoek bijvoorbeeld te onderbouwen met een urenspecificatie. De rechtbank kan nu namelijk niet beoordelen of het verzoek van eisers om € 500,- te vergoeden voor het advieswerk van Antea Group redelijk is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- wijst het verzoek van eisers om vergoeding van kosten van een deskundige die aan eisers verslag hebben uitgebracht af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.