ECLI:NL:RBMNE:2023:2348

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten voor rechtsbijstand na intrekking beroep

Op 19 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vergoeding van proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Ilkdogan, had een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Uwv, vertegenwoordigd door R. van den Brink, heeft niet gereageerd op dit verzoek.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat het Uwv op 1 juli 2022 een beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster ongegrond was verklaard. Echter, op 17 maart 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was en heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837,-. Daarnaast wees de rechtbank erop dat het Uwv verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Ilkdogan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het Uwv heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank sluit het onderzoek en doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Het Uwv heeft op 1 juli 2022 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het Uwv bij de beslissing van 13 september 2021 is gebleven en het bezwaar van verzoekster ongegrond is verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 17 maart 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing genomen, waarin het Uwv terugkomt op het besluit van 13 september 2021 en het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond wordt verklaard. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepsschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dat staat in artikel 8:75a van de Awb.
4. Met het gewijzigde besluit op bezwaar van 17 maart 2023 is het Uwv tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster.
5. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat het Uwv op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het Uwv moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.