ECLI:NL:RBMNE:2023:2341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
555554 / HA RK 23-76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer en rechters van de rechtbank Midden-Nederland

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker, dat was ingediend op 18 april 2023. Het verzoek was gericht tegen mr. I.L. Rijnbout, de behandelend rechter in de hoofdzaak, en de wrakingskamer zelf. Verzoeker stelde dat er geen jurisdictie was en dat de rechter de trustee was van verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2023 heeft verzoeker zijn standpunt verder toegelicht, maar de rechter heeft aangegeven dat de gronden voor de wraking niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, de griffier, de rechtbank Midden-Nederland en de gehele rechtspraak buiten behandeling gelaten. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek geen wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv betrof, omdat het verzoek niet voldoende gemotiveerd was en ook betrekking had op anderen dan de rechters die betrokken waren bij de behandeling van de zaak. Het eerste wrakingsverzoek jegens de rechter werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker geen enkele grond had aangevoerd die zou kunnen wijzen op vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft ook besloten dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, omdat er redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker zal blijven wraken zonder gegronde redenen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 555554 / HA RK 23-76
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van16 mei 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 18 april 2023;
  • de reactie van mr. I.L. Rijnbout van 19 april 2023;
  • de brief (met bijlage) van mr. Wernink, advocaat van eiser in de hoofdzaak van
  • de brief van verzoeker van 26 april 2023, met daarin een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de wrakingskamer.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 2 mei 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoeker, de heer [A] (eiser in de hoofdzaak) en zijn partner mevrouw [B] .
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. I.L. Rijnbout als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 10298356 UC EXPL 23-554 SGK/44740 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Verzoeker stelt dat er geen jurisdictie is en dat de rechter de trustee is van verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat hij de enige begunstigde en getuige is van het bedrijf [bedrijf] . Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat er maar één hogere macht is die over hem kan beslissen en dat is de schepper.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat de gronden die verzoeker heeft aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak aan partijen gevraagd naar de reden van de latere start van de werkzaamheden die verzoeker zou verrichten. Toen verzoeker de gelegenheid kreeg om antwoord te geven op die vraag, heeft hij de rechter gewraakt. De rechter kreeg de indruk dat verzoeker dit vooraf had gepland, omdat hij van papier las.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker heeft in zijn brief van 26 april 2023 aangegeven dat hij een aanstellingsakte van een van de rechters van de wrakingskamer wil zien, zodat hij er zeker van is dat zij aangesteld zijn als rechter. Indien de aanstellingsakte niet wordt overgelegd en de zitting doorgang vindt, zalverzoeker een verzoek tot wraking doen. Na aanvang van de mondelinge behandeling heeft verzoeker voorgaande stelling herhaald. De aanstellingsakte is niet overgelegd, waarop verzoeker de rechters van de wrakingskamer, de griffier, de rechtbank Midden-Nederland en de gehele rechtspraak heeft gewraakt.
De wrakingskamer heeft, na een schorsing, mondeling beslist op het wrakingsverzoek van verzoeker jegens de wrakingskamer, de griffier, de rechtbank Midden-Nederland en de gehele rechtspraak. Hierna volgt die mondelinge beslissing en de inhoudelijke motivering.
Het tweede wrakingsverzoek
3.2.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek van verzoeker jegens de wrakingskamer, de griffier, de rechtbank Midden-Nederland en de gehele rechtspraak buiten behandeling gelaten.
3.3.
Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in - kort gezegd - zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. In bepaalde gevallen kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de zittingsrechter wordt geconfronteerd met een verzoek, maar dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat dit verzoek geen wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv betreft, zodat het verzoek op die grond buiten behandeling door een wrakingskamer kan blijven. De wrakingskamer verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 16 maart 2021. [1]
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat er in dit geval sprake is van een verzoek dat geen wrakingsverzoek betreft in de zin van artikel 36 Rv en dat daarover geen twijfel kan bestaan. Het verzoek heeft onder meer betrekking op anderen dan de rechters die betrokken zijn bij de behandeling van de zaak en iedere motivering van het verzoek ontbreekt. Rechters zijn uit hoofde van hun aanstelling bevoegd recht te spreken. Daarnaast blijkt uit het verzoek geen enkele omstandigheid waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechters van de wrakingskamer (of de gehele rechtbank/rechtspraak) schade kan lijden of dat daarvoor de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
Het (eerste) wrakingsverzoek jegens de rechter
3.5.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.6.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.7.
De wrakingskamer verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker geen enkele grond aangevoerd, laat staan gemotiveerd, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter dan wel dat hij een gerechtvaardigd vermoeden daartoe heeft. Het niet accepteren van gezag of bevoegdheid van rechters dan wel de rechtspraak als geheel levert geen grond op voor wraking.
Wrakingsverbod
3.8.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 10298356 UC EXPL 23-554 SGK/44740, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat de wrakingskamer redenen heeft om aan te nemen dat verzoeker wrakingsverzoeken zal blijven doen, omdat hij in zijn verzoek benoemt dat hij het gezag van alle rechters en de gehele rechtspraak niet accepteert.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
laat het gedane verzoek tot wraking jegens de wrakingskamer, de griffier, de rechtbank Midden-Nederland en de gehele rechtspraak buiten behandeling;
4.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek jegens de rechter;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 10298356 UC EXPL 23-554 SGK/44740 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.5.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer 10298356 UC EXPL 23-554 SGK/44740 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. A.C. van den Boogaard en mr. P.J.M. Mol als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
de griffier de voorzitter
is niet in staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 16 maart 2021,