ECLI:NL:RBMNE:2023:2335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5897
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een ongeval tijdens een oefenrit met een motor binnen de politieopleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de kwalificatie van een ongeval dat plaatsvond tijdens een interne motoropleiding. Eiser, die in dienst is als Generalist GGP, heeft op 12 november 2020 een ongeval gehad tijdens een oefenrit. Tijdens deze rit viel hij met zijn motor op een onverharde, drassige weg, wat resulteerde in letsel aan zijn knie. Eiser verzocht de korpschef om het ongeval te erkennen als beroepsincident, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 maart 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van verweerder, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef het ongeval terecht niet als beroepsincident heeft gekwalificeerd. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een gevaarzettende situatie waaraan eiser zich niet kon onttrekken, zoals vereist voor de kwalificatie als beroepsincident. De rechtbank stelde vast dat tijdens de oefensituatie voldoende waarborgen waren getroffen om letsel te voorkomen, zoals toezicht door instructeurs en de mogelijkheid voor deelnemers om de oefening te beëindigen. Eiser had de mogelijkheid om de oefening stop te zetten, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeerde dat het ongeval een dienstongeval was en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5897

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B. Koenders),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. van Keeken).

Inleiding

Eiser is bij de politie in dienst als Generalist GGP. Eiser wilde graag Basis Motorsurveillant worden en heeft hiervoor een drie weken durende interne motoropleiding gevolgd. Op 12 november 2020, in de laatste week van de opleiding, is eiser tijdens een oefenrit gevallen. Eiser reed met vijf medecursisten en drie docenten stapvoets met een dienstmotor over een onverharde weg in het bos. Burgers mogen op deze weg niet met een motor rijden. Door slecht weer was deze weg drassig. Het voorwiel van de motor van eiser gleed weg in een dwarsspoor in de modder. Door de val heeft eiser letsel aan zijn knie opgelopen. Eerder tijdens die oefenrit zijn twee docenten gevallen, waarna één docent de rit vanwege schade aan de motor moest afbreken.
Verweerder heeft het ongeval op 12 november 2020 aangemerkt als dienstongeval. Eiser heeft op 25 februari 2022 aan verweerder verzocht het dienstongeval van
12 november 2020 te erkennen als beroepsincident. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 19 mei 2022 (het primaire besluit) afgewezen.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar met het besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Rechtsvraag, wettelijk kader en standpunten van partijen

6. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder het ongeval van 12 november 2020 terecht heeft gekwalificeerd als een dienstongeval en niet als beroepsincident. De kwalificatie van het ongeval is van belang voor de schadevergoeding die eiser kan krijgen. Eiser kan namelijk meer van zijn schade vergoed krijgen als verweerder het ongeval van
12 november 2020 zou kwalificeren als beroepsincident.
7. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is een beroepsincident gedefinieerd als: ‘een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken’. In de Nota van Toelichting [1] wordt verder uitgelegd dat het moet gaan om situaties, waarbij de ambtenaar handelend moet optreden terwijl anderen zich mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van een beroepsincident. Bij gevaarzettende situaties kan volgens de Nota van Toelichting worden gedacht aan de inzet van de ambtenaar (eventueel als lid van de mobiele eenheid) bij ernstige verstoring van de openbare orde, de motorrijder die bij het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stilzetten en daarbij wordt aangereden, de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, of de ambtenaar die vanwege een dringende taak met hoge snelheid aan het verkeer deelneemt. Ongevallen tijdens oefensituaties kwalificeren in beginsel niet als beroepsincident.
Wat vindt verweerder?
8. Verweerder stelt dat het ongeval op 12 november 2020 een dienstongeval is. [2] Volgens verweerder is niet voldaan aan de voorwaarden die gelden om het ongeval te kwalificeren als beroepsincident. Het ongeval vond namelijk plaats tijdens een oefenrit waarbij voldoende waarborgen werden gecreëerd om fysiek letsel te voorkomen. De snelheid waarmee werd gereden was aangepast aan de weersomstandigheden en er werd toezicht gehouden door de docenten. Er was daarom geen sprake van een gevaarzettende situatie. Verder kan een oefenrit op verzoek van de deelnemer altijd beëindigd worden. Als hij dat wilde, dan kon eiser zich dus aan de situatie onttrekken. Er is niet gebleken dat eiser dat heeft gedaan of heeft geprobeerd te doen.
Wat vindt eiser?
9. Volgens eiser heeft verweerder het ongeval ten onrechte niet als beroepsincident gekwalificeerd. Eiser voert daartoe aan dat sprake was van een gevaarzettende situatie waaraan hij zich niet kon onttrekken. Het rijden over een onverharde door regen drassige weg is volgens eiser per definitie gevaarzettend. Uit het standpunt van de docenten dat bij motorrijden geen opties bestaan om letsel te voorkomen, volgt volgens eiser ook dat dit een gevaarzettende activiteit betreft. Er waren verder onvoldoende waarborgen om letsel te voorkomen. Er werd namelijk geen gebruik gemaakt van deugdelijk oefenmateriaal. Tijdens de rit reed eiser op een motor die niet specifiek geschikt is voor het rijden over onverhard terrein. Dit terwijl in de cursusmap is vermeld dat bij het oefenen op onverhard terrein gebruik wordt gemaakt van een terreinmotor. Ook werd er onvoldoende toezicht gehouden tijdens de oefenrit. Het was eiser niet duidelijk dat hij zich mocht terugtrekken tijdens de oefenrit. Dit is niet aan de deelnemers gecommuniceerd. Ondanks dat het ongeval plaatsvond tijdens een oefenrit, is op grond van dit alles toch sprake geweest van een beroepsincident, aldus eiser
Overwegingen van de rechtbank
10. De rechtbank oordeelt dat de korpschef het dienstongeval van 12 november 2020 terecht niet als beroepsincident heeft aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. De rechtbank stelt voorop dat uit de Nota van Toelichting volgt dat een dienstongeval tijdens een oefensituatie in beginsel geen beroepsincident is. Dit is zo, omdat oefensituaties een aantal typische kenmerken bevatten. Als gevolg daarvan is geen sprake meer van een gevaarzettende situatie waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn functie niet kan onttrekken. Bij een oefensituatie worden namelijk waarborgen gecreëerd om fysiek letsel te voorkomen, er is toezicht door een instructeur en een oefening kan op verzoek steeds worden beëindigd.
10. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn zaak aanleiding bestaat om van bovengenoemd uitgangspunt af te wijken. Eiser reed tijdens de bewuste opleidingsdag over een drassige bosweg. Tussen partijen is niet in geschil dat de staat van de weg op stukken slecht was. Uit de verklaring van de docenten blijkt dat deze staat het volgens hen echter niet onverantwoord maakte om te rijden op de gevolgde route. Ook waren er waarborgen om fysiek letsel te voorkomen. Zo droeg eiser een motorpak en een helm en werd toezicht gehouden door drie docenten. De docenten hadden de rijsnelheid aangepast aan de weersomstandigheden. De door eiser uitgevoerde oefening is hiermee vergelijkbaar met de in de Nota van Toelichting beschreven oefensituaties. Anders dan eiser aanvoert, was daarom geen sprake van een gevaarzettende situatie. De omstandigheid dat motorrijden en het oefenen met praktijksituaties bepaalde risico’s met zich meebrengt, die zich in het geval van eiser helaas ook hebben verwezenlijkt, is op zichzelf onvoldoende voor een andere conclusie.
13. Ook is niet gebleken dat eiser zich vanwege zijn functie niet aan de situatie kon onttrekken. Eiser had op enig moment tijdens de rit kunnen verzoeken om de oefening stop te zetten, bijvoorbeeld omdat hij door de slechte weersomstandigheden de oefening niet verder wilde uitvoeren. Dat burgers niet over dit soort boswegen met een motor mogen rijden maakt – anders dan eiser tijdens de zitting heeft aangevoerd – daarom niet dat hij zich in een situatie bevond waar hij als ambtenaar handelend moest optreden, terwijl anderen zich mogen terugtrekken. De rechtbank wijst er hierbij op dat in het examenreglement is opgenomen dat tijdens het examen de rit op verzoek steeds kan worden stopgezet. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden om het dienstongeval te kwalificeren als beroepsincident.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder heeft het dienstongeval van 12 november 2020 terecht niet aangemerkt als beroepsincident. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzitter, en mr. K. de Meulder, en
mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stb. 2016, 489, p. 15
2.In de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp.