ECLI:NL:RBMNE:2023:2329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
1610026622
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voorhanden hebben van verdovende middelen met betrekking tot cocaïne en hennep

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023, is verdachte beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van verdovende middelen, te weten cocaïne en hennep. De tenlastelegging betreft twee feiten die zich op 21 april 2022 in Huizen hebben afgespeeld. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 3 mei 2023, vastgesteld dat verdachte opzettelijk 49,78 gram cocaïne en 719 gram hennep voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte hiervoor een gevangenisstraf van zes maanden zou krijgen, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf, waarbij de persoonlijke omstandigheden van verdachte in acht werden genomen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de genoemde verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat verdachte, hoewel hij de middelen slechts kort voorhanden heeft gehad, bewust de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van deze middelen heeft aanvaard. De rechtbank sprak verdachte vrij van de tenlasteleggingen die betrekking hadden op MDMA en metamfetamine, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank een taakstraf van 120 uren opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de oriëntatiepunten voor strafoplegging en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en er geen redenen waren om aan zijn strafbaarheid te twijfelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.100266.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
op 21 april 2022 in Huizen met één of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 49,78 gram cocaïne, 7,7 kilogram MDMA en/of 51 gram metamfetamine;
Feit 2
op 21 april 2022 in Huizen met één of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 719 gram hasjesj/hennep.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht niet bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde in vereniging is gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigd bewijs dat verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de verdovende middelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Door de raadsman is niet betwist dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft zich echter op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van die verdovende middelen. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 mei 2023;
  • de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie van 3 mei 2022;
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 21 april 2022; [3]
- een proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende fotomap van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 21 april 2022 [4] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 21 april 2022 [5] ;
- een proces-verbaal van onderzoek aan verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] van 21 april 2022 [6] ;
- een NFiDENT rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. N. van Doorn, NFI-deskundige, van 21 april 2022 [7] .
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Bewijsoverweging
Op 21 april 2022 wordt verdachte gebeld door zijn vriend, medeverdachte [medeverdachte 1] , die hij net thuis heeft afgezet, omdat [medeverdachte 1] zichzelf in zijn been heeft geschoten met een (verboden) schietsleutelhanger. Verdachte is direct met zijn auto naar de woning van [medeverdachte 1] gereden en heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] liggend op de vloer aantrof en dat hij, verdachte, hier zeer van geschrokken was. Verdachte heeft verklaard dat hij de gewonde [medeverdachte 1] direct naar het ziekenhuis wilde brengen, maar dat [medeverdachte 1] liever had dat hij eerst wapens en meerdere tassen naar de woning van zijn buurman en medeverdachte [medeverdachte 2] zou brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij hier wel problemen mee zou krijgen, omdat bij die spullen een kruisboog zat en messen. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij bush craft-attributen moest verplaatsen, maar vaststaat dat hij naast losse wapens, meerdere sporttassen, bigshoppers en vuilniszakken heeft verplaatst. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet in die tassen zou hebben gekeken, maar uit foto’s van onder andere de bigshoppers volgt dat wekpotten met daarin henneptoppen in ieder geval zichtbaar moeten zijn geweest. Ook staat vast dat verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] speelgoeddozen heeft verplaatst, spullen die geen enkel verband houden met bush craft, maar die kennelijk toch zo snel mogelijk uit de woning van [medeverdachte 1] moesten worden gehaald, zodat de politie, die ongetwijfeld in de woning zou komen, ze niet zou vinden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] blowde en af en toe ketamine gebruikte en hij noemde diens woning een junkenhol. [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij al twee jaar verslaafd was aan cocaïne en sinds een aantal weken was overgestapt naar ketamine.
Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat hij goederen moest verplaatsen die uit het zicht van de politie moesten blijven. Bij het verplaatsen van de bigshoppers zijn de henneptoppen zichtbaar geweest. Het voorhanden hebben van deze henneptoppen is weliswaar niet ten laste gelegd, maar verdachte heeft hierdoor wel de aanmerkelijke kans op meer hennep in de tassen bewust aanvaard. Datzelfde geldt voor het aanwezig hebben van cocaïne. Verdachte wist dat hij op verzoek van de aan cocaïne verslaafde [medeverdachte 1] wapens, sporttassen, bigshoppers en vuilniszakken zo snel mogelijk uit de woning en uit het zicht van de politie moest halen en heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die tassen cocaïne zat.
Voorts overweegt de rechtbank dat het voor een bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van verdovende middelen niet uitmaakt dat verdachte die verdovende middelen slechts een zeer korte periode, tijdens de verplaatsing, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigd bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van 49,78 gram cocaïne en 719 gram hennep.
Partiële vrijspraak voor het voorhanden hebben van MDMA en metamfetamine en het handelen in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de 7,7 kilogram MDMA en de 51 gram metamfetamine. Die drugs bevonden zich, anders dan de hennep, in een dichtgeritste sporttas. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat verdachte heeft geweten of er rekening mee moest houden dat in de sporttas die hij op verzoek van [medeverdachte 1] verplaatste 7,7 kilogram MDMA en 51 gram metamfetamine zat. Noch zijn er concrete aanwijzingen dat verdachte bewust de aannemelijke kans heeft aanvaard dat hij een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en metamfetamine aan het verplaatsen was. Niet is komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte 1] verslaafd was aan deze drugs en dat verdachte hiervan afwist. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het opzettelijk voorhanden hebben
van de MDMA en metamfetamine
De rechtbank acht voorts niet wettig en overtuigd bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde in vereniging heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op grond van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken kan namelijk niet worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 21 april 2022 te Huizen opzettelijk aanwezig heeft gehad 49,78 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 21 april 2022 te Huizen opzettelijk aanwezig heeft gehad 719 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen en verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft in dat kader gewezen op de persoon van verdachte en het reclasseringsadvies waarin nadrukkelijk wordt gesteld dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte onwenselijk is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verdovende middelen om te voorkomen dat de politie de drugs zouden vinden in het huis van een bevriende medeverdachte. In plaats van zijn gewonde vriend naar het ziekenhuis te brengen, heeft hij – op diens verzoek – zo snel mogelijk meerdere wapens en tassen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] neergezet, zonder die [medeverdachte 2] daar toestemming voor te vragen. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen, harddrugs in het bijzonder, gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft verdachte geprobeerd ervoor te zorgen dat zijn vriend de strafrechtelijke dans zou ontspringen, terwijl hij door zijn handelen medeverdachte [medeverdachte 2] juist in de problemen heeft gebracht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich hier kennelijk geen enkele rekenschap van heeft gegeven.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 maart 2023 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 15 september 2022, opgesteld door reclasseringswerker M. van Wijnen. De reclassering schrijft hierin dat zij bij verdachte met name risico’s zien in zijn naïviteit, het te goed van vertrouwen zijn, zijn neiging tot zorg voor anderen en dat hij moeilijk voor zichzelf kan opkomen. Positief vindt de reclassering dat verdachte na zijn aanhouding in de onderhavige zaak direct hulp heeft gezocht op deze gebieden bij de praktijkondersteuner van de huisarts. De reclassering en de praktijkondersteuner achten die hulp op dit moment voldoende om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen. De reclassering acht het recidiverisico dan ook laag en vindt interventies of toezicht niet nodig. Bij een veroordeling adviseert zij dan ook een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Tot slot merkt de reclassering op dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk is, gelet op het feit dat de periode waarin verdachte preventief gehecht was hem nu nog zichtbare stress geeft.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 mei 2023 over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij veel baat heeft gehad bij de psychologische hulp die hij sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft ontvangen. Hij zit lekkerder in zijn vel en het lukt hem steeds beter om voor zichzelf op te komen en zich weerbaar op te stellen. Tegelijkertijd merkt verdachte op dat hij op dit punt nog niet uitgeleerd is. Hij wil aan zichzelf blijven werken en is van plan de (vrijwillige) hulp voort te zetten.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans bij het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden verdovende middelen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van het voorhanden hebben van de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne wordt een taakstraf voor de duur van 80 uren als oriëntatiepunt genoemd. Voor het voorhanden hebben van de bewezen verklaarde hoeveelheid hennep wordt een taakstraf voor de duur van 100 uren als oriëntatiepunt genoemd. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een verdachte die voor deze delicten een zogenoemde
first offenderis.
De rechtbank ziet aanleiding om in de onderhavige zaak enigszins van voornoemde oriëntatiepunten af te wijken, nu verdachte de verdovende middelen slechts een zeer korte periode voorhanden heeft gehad. Om verdachte duidelijk te maken en te laten voelen wat de consequenties zijn van de keuzes die hij heeft gemaakt, acht de rechtbank, alles overwegende, een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en
E.G. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2023.
Mr. Danel en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
Feit 1
op of omstreeks 21 april 2022 te Huizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 49,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 7,7 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 51 gram, in elk geval een hoeveelheid van metamfetamine, een materiaal bevattende zijnde cocaïne en/of
MDMA en/of metamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
op of omstreeks 21 april 2022 te Huizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 719 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 augustus 2022, voorzien van documentcode MD1R022026, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 289. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 258.
3.Pagina 19 tot en met 37.
4.Pagina 149 tot en met 177.
5.Pagina 39.
6.Pagina 42 tot en met 45.
7.Pagina 48.