ECLI:NL:RBMNE:2023:2265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/3272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens permanente bewoning van recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die in een recreatiewoning op een chaletpark woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zij de recreatiewoning permanent bewoonde, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat verblijf tijdens de wintersluiting verbiedt. Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten doen afzien van handhaving, zoals de krapte op de woningmarkt en het ontbreken van alternatieve woonruimte. De rechtbank oordeelde echter dat de krapte op de woningmarkt geen bijzondere omstandigheid vormt en dat het college terecht handhavend heeft opgetreden. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat handhavend optreden niet onevenredig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen(het college), verweerder,
(gemachtigden: S. Klanderman en W.F. Goddijn).
Als derde-partijen hebben aan deze zaak deelgenomen:
[derde-partij 1],
[derde-partij 2],
[derde-partij 3]en
[derde-partij 4], allen uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. I.M.C. van Leeuwen).

Inleiding

Eiseres woont in de recreatiewoning op het [chaletpark] (het chaletpark) aan de [adres ] in [woonplaats] (het perceel). Het perceel is in het bestemmingsplan ‘Buitengebied [locatie] ’ (het bestemmingsplan) bestemd als ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’. Binnen deze bestemming is verblijf in een recreatiewoning in de periode van 31 oktober tot 1 april (de wintersluiting) niet toegestaan. [1]
De derde-partijen zijn omwonenden van het chaletpark en hebben op 5 maart 2018 een handhavingsverzoek ingediend onder meer met betrekking tot de (permanente) bewoning in de periode van de wintersluiting. Tussen 17 november 2020 en 9 maart 2021 hebben toezichthouders van de gemeente controles bij de recreatiewoning op het perceel uitgevoerd. Tijdens deze controles is geconstateerd dat eiseres de recreatiewoning bewoond. Met de brief van 22 april 2021 heeft het college aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden tegen het hiervoor beschreven gebruik van de recreatiewoning op het perceel. In reactie hierop heeft eiseres een zienswijze ingediend.
Met het primaire besluiten van 10 november 2021 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres moet voor 1 november 2022 het verblijf in de recreatiewoning in de periode tussen 31 oktober en 1 april beëindigen en beëindigd houden. Als eiseres dat niet doet, verbeurt zij een dwangsom van € 3.500,- per week of per gedeelte van een week tot een maximum van € 10.000,-.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit van 24 mei 2022 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde-partijen zijn [derde-partij 1] en [derde-partij 4] verschenen. Ook was de eigenares van [chaletpark] , [eigenares] samen met haar dochter [A] aanwezig.
Het college heeft op de zitting aangegeven dat de begunstigingstermijn op verzoek van eiseres is verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank in deze zaak.

Het geschil en beoordelingskader

1. In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht aan eiseres een last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiseres bewoont de recreatiewoning op het perceel permanent. Tussen partijen is niet in geschil dat de bewoning van de recreatiewoning tijdens de wintersluiting in strijd is met het bestemmingsplan. Er is dus sprake van een overtreding. Dit betekent dat het college bevoegd en in beginsel ook verplicht is om handhavend op te treden. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan het college van handhavend optreden afzien. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
2. Eiseres vindt dat het college in haar geval ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd. Volgens eiseres zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat het college in haar geval had moeten afzien van handhaving. De rechtbank zal dit hierna aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen.

Beoordeling door de rechtbank

Is er concreet zicht op legalisatie?
3. Eiseres stelt dat er concreet zicht op legalisatie bestaat.
4. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er geen concreet zicht op legalisatie. In de eerste plaats, omdat eiseres geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ter legalisering heeft gedaan. Daarnaast heeft het college aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan bewoning van de recreatiewoning tijdens de wintersluiting. In beginsel volstaat dit enkele feit voor het oordeel dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. [2] Bovendien heeft het college een door de eigenaar van het chaletpark, [eigenares] , eerder ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning om het gehele jaar te mogen recreëren geweigerd. Het beroep tegen die weigering heeft de rechtbank ongegrond verklaard. [3] De beroepsgrond slaagt niet.

Is handhavend optreden onevenredig?

5. Verder voert eiseres aan dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Eiseres vindt dat het college ten onrechte het algemeen belang bij handhavend optreden zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiseres. Volgens eiseres is ter plaatse wel degelijk sprake van een goed woon- en leefklimaat en zijn er geen mogelijke belemmeringen voor de naastgelegen paardenhouderij. Daar komt bij dat de eigenaar van de paardenhouderij nooit heeft aangetoond en door het college ook ten onrechte ongemotiveerd is aangenomen dat er sprake is van benadeling in die bedrijfsvoering. Daarbij heeft eiseres begrepen dat de paardenhouderij wordt beëindigd dan wel wordt verkocht. Gezien de ligging in het landelijk gebied en de aard en omvang van de locatie, is er volgens eiseres verder geen reden voor een ongewenste verstedelijking. Ook is er geen sprake van een verstoring van de rust van natuurwaarden in het betreffende gebied, omdat van enige overlast en/of schending van welke waarde dan ook niet is gebleken. In de belangenafweging moet volgens eiseres de huidige situatie op de woningmarkt worden betrokken die ertoe leidt dat het voor veel inwoners in Nederland en ook voor eiseres als alleenstaande ouder van een minderjarig kind onmogelijk is om betaalbare woonruimte te vinden. Dit was voor eiseres de enige optie van huisvesting en zij zal dakloos worden bij handhaving. Eiseres vindt dat het over huisvesting kunnen beschikken van groter belang is dan het belang van de bedrijfsvoering van de naastgelegen paardenhouderij. Om al deze redenen vindt eiseres dat handhavend optreden in dit geval zodanige onevenredige gevolgen zal hebben op haar persoonlijke situatie/levenssfeer.
6. Zoals hiervoor overwogen is het uitgangspunt dat tegen een overtreding handhavend wordt opgetreden. Handhavend optreden heeft uiteraard nadelige gevolgen voor de overtreder. Dit betekent echter niet dat handhavend optreden alleen daarom onevenredig is. In de zogenoemde Harderwijk-uitspraak van de Afdeling is kortgezegd geoordeeld dat een besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. [4]
7. De rechtbank is van oordeel dat de last onder dwangsom in deze zaak een geschikt en noodzakelijk middel is om de overtreding aan te pakken. Daarbij komt gewicht toe aan de aard van de overtreding en de impact daarvan op de omgeving. De rechtbank ziet geen zwaarwegende noodzaak om de permanente bewoning van de recreatiewoning in afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
8. Het college stelt dat bij de besluitvorming een afweging is gemaakt tussen het algemeen belang dat met handhaving is gediend, de belangen van verzoekers om handhaving en de belangen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat het college in dit geval het belang van handhaving van het bestemmingsplan zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres om in de recreatiewoning tijdens de wintersluiting te mogen blijven wonen. Daarbij heeft het college in het bestreden besluit en in het verweerschrift gemotiveerd aangegeven dat het belang van handhaving met name is gelegen in het waarborgen van de rust en de natuurwaarden in het gebied van het chaletpark. In het bestemmingsplan is daarom bewust gekozen voor een wintersluiting in het chaletpark. Daarnaast is volgens het college van belang dat het perceel is gelegen in ‘Landelijk gebied’, waarvoor een verstedelijkingsverbod is geregeld. [5] Met het jaarrond gebruik van het chaletpark, wordt het gebruik volgens het college geïntensiveerd als gevolg waarvan sprake is van verstedelijking. Ook wordt daardoor een goed woon- en leefklimaat niet gegarandeerd, omdat er mogelijk belemmeringen zijn voor de naastgelegen paardenhouderij op het perceel [adres ] . Eiseres betwist deze standpunten van het college, maar de rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Het college heeft toegelicht dat de eigenaar van de paardenhouderij, [derde-partij 2] , haar paarden op dit perceel traint waarvoor veel behoefte is aan rust. Om die reden is de verplichte wintersluiting van het chaletpark essentieel en heeft zij daarom expliciet gekozen voor die locatie om jonge paarden te trainen. Als er jaarrond wordt gerecreëerd is er sprake van geurgevoelige objecten als gevolg waarvan de paardenhouderij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Dat de paardenhouderij te koop staat, is daarbij niet relevant omdat op het perceel nog steeds een agrarische bestemming rust met een functieduiding paardenhouderij. Ook een toekomstige paardenhouderij moet de bij het bestemmingsplan toegestane activiteiten zonder beperking als gevolg van toegestane bewoning kunnen (gaan) verrichten. De rechtbank is van oordeel dat het college met deze toelichting voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
9. Ook de stelling van eiseres dat handhavend optreden onevenredig is gezien de krapte op de woningmarkt en dat het voor eiseres niet mogelijk is gebleken alternatieve woonruimte te vinden, slaagt niet. Hoe invoelbaar ook, dit is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres lastig is om betaalbare, passende woonruimte te vinden, maar dat geldt voor veel mensen die op zoek zijn naar betaalbare woonruimte. De Afdeling heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat handhaving zware gevolgen heeft en het door de krapte op de woningmarkt moeilijk is om andere woonruimte te vinden, maar dat dit niet betekent dat handhavend optreden onevenredig is gezien de daarmee te dienen doelen. [6] Eiseres heeft op de zitting gesteld dat daar nu anders over kan worden gedacht, omdat de huidige situatie op de woningmarkt in Nederland nog ongunstiger is geworden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien heeft de Afdeling voornoemd oordeel in een recente uitspraak van 1 maart 2023 herhaald. [7]
10. Eiseres heeft op de zitting nog gesteld dat zij alles in het werk heeft gesteld om elders betaalbare woonruimte voor haar en haar kind te vinden, maar zonder resultaat. Volgens eiseres gaat het om een tijdelijke situatie totdat zij elders woonruimte heeft gevonden. Zonder af te doen aan de ernst van de situatie van eiseres, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het college de belangen van eiseres onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het college ter uitvoering van de ‘oproep’ van de minister om bij het beëindigen van de strijdige bewoning in tijden van de coronacrisis de menselijke maat in acht te nemen, een ruime begunstigingstermijn van een jaar heeft gesteld om de overtreding te beëindigen. Deze termijn is nadien nog verder verlengd tot zes weken na de uitspraak in deze zaak. Eiseres was al in april 2021 op de hoogte gebracht dat zij in de recreatiewoning niet permanent mag wonen. Zij is dus al langere tijd bekend met de overtreding en heeft twee jaar de tijd gehad om de overtreding te beëindigen en alternatieve woonruimte te vinden. Een verdere verlenging totdat eiseres elders woonruimte heeft gevonden zou in feite neerkomen op een verkapte gedoogconstructie die tot rechtsongelijke situaties kan leiden en waartoe het college niet gehouden is. Zoals uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling volgt is het de verantwoordelijkheid van eiseres om vervangende woonruimte te zoeken en daarbij alle mogelijkheden, binnen en buiten de gewenste regio, aan te grijpen. Dat eiseres geen overlast op het chaletpark veroorzaakt, maakt ook niet dat het college haar belang om de recreatiewoning permanent te bewonen zwaarder had moeten laten wegen.
11. Het voorgaande betekent dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot het oordeel dat in dit geval handhavend optreden onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank concludeert dat het college terecht aan eiseres een last onder dwangsom heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens artikel 10.4, onder b, van het bestemmingsplan.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:297), r.o. 5.1.
3.Zie de uitspraak van 21 december 2020 (ECLI:NL:RBMNL:2020:5637). Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
4.De uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
5.Op grond van artikel 3.2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
6.Zie de uitspraken van 13 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1087) en van 17 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2591).