ECLI:NL:RBMNE:2023:226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1500
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding door Korpschef van de Politie

In deze zaak heeft eiser, een persoon uit [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de Korpschef van de Politie. De afwijzing vond plaats in een brief van 3 maart 2017, waarop eiser pas vijf jaar later, op 3 maart 2022, beroep heeft ingesteld. Dit beroep werd zowel bij de rechtbank Noord-Holland als bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) ingediend. Het CBb heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Korpschef om als bezwaarschrift te worden behandeld, terwijl de rechtbank Noord-Holland het beroepschrift naar de Rechtbank Midden-Nederland heeft doorgezonden.

De Korpschef heeft op 10 mei 2022 besloten dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de Korpschef vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. O.S.R.D. Meijer. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2022 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit omdat een nieuw besluit op bezwaar voor eiser niet tot de gewenste uitkomst zou leiden, gezien het feit dat het oorspronkelijke besluit op bezwaar niet door de bevoegde ambtenaar was ondertekend.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de brief van 3 maart 2017 geen besluit is waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de communicatie over het schadevergoedingsverzoek door de Korpschef in het verleden niet goed is verlopen. Eiser werd erop gewezen dat hij voor zijn schadeverzoek een procedure bij de civiele rechter moet beginnen, aangezien dit niet bij de bestuursrechter kan worden ingediend. De rechtbank heeft het verzoek van eiser tot vrijstelling van griffierecht toegewezen en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1500
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en

De Korpschef van de Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. O.S.R.D Meijer).

Procesverloop

Bij brief van 3 maart 2017 heeft verweerder eiser bericht dat zijn verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 3 maart 2022 beroep ingesteld zowel bij de rechtbank Noord-Holland als bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
Het CBb heeft het beroepschrift doorgezonden aan verweerder om het in behandeling te nemen als bezwaarschrift. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroepschrift doorgezonden aan deze rechtbank.
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank acht het beroep nu te zijn gericht tegen het besluit van 10 mei 2022.
In een e-mail van 3 januari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder op verzoek van de rechtbank een toelichting gegeven op zijn bevoegdheid om bij mandaat te beslissen op het schadeverzoek. Daarbij heeft de gemachtigde zijn mandaatsbesluit overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 10 mei 2022;
  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank wijst het verzoek van eiser tot vrijstelling van de betaling van het griffierecht toe.
3. De rechtbank stelt vast dat het besluit op bezwaar van 10 mei 2022 een bevoegdheidsgebrek bevat. Het besluit op bezwaar is ondertekend door de gemachtigde als senior schadecoördinator van de Dienst Facility Management van de Korpschef. Zoals uit de e-mail van 3 januari 2023 en op zitting is gebleken had de gemachtigde – gelet op de mandaatregelingen van de Korpschef – het besluit niet mogen ondertekenen. Het besluit op bezwaar is daarmee niet door de bevoegde ambtenaar namens de Korpschef ondertekend en bevat dus een gebrek. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit van op bezwaar van 10 mei 2022.
4. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat een nieuw besluit op bezwaar voor eiser niet tot de gewenste uitkomst zal leiden. Er is namelijk geen ander besluit mogelijk dan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. In het besluit van 10 mei 2022 is het bezwaar onder andere niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 3 maart 2017 geen besluit is. De rechtbank begrijpt dat de brief eruit ziet als een besluit, doordat het een rechtsmiddelenclausule bevat, en dat er daardoor verwarring bij eiser is ontstaan. Inhoudelijk is het echter geen besluit waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. [1] De rechtbank legt dat hierna uit.
6. Eisers verzoek om schadevergoeding ziet op het feitelijk handelen van de politie in de 2012 en de jaren daarvoor. Dat betekent dat het recht van toepassing is zoals dat gold vóór 1 juli 2013. De reactie op een schadeverzoek kan in bepaalde gevallen worden aangemerkt als een zuiver schadebesluit, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat tegen het schadeveroorzakend handelen ook beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. Dat is hier niet het geval. Het feitelijk handelen van de politie kan namelijk niet worden gezien als een besluit, waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Daarom is de brief van 3 maart 2017 geen besluit en is eisers bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat geldt zowel voor het (niet verschoonbaar) te laat ingediende bezwaar van 3 maart 2022 (wat eveneens een reden is voor niet-ontvankelijkheid van het bezwaar) als voor het bezwaar dat eiser eerder op 5 maart 2017 bij de Korpschef heeft ingediend.
7. De rechtbank concludeert dus dat het standpunt van de Korpschef dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, juist is. De rechtbank merkt wel nog op dat de communicatie over het schadevergoedingsverzoek van eiser door de Korpschef in de verleden niet goed is gegaan. De gemachtigde van de Korpschef heeft dat op zitting erkend en daarvoor tegenover eiser zijn spijt betuigd. De rechtbank begrijpt daarnaast dat eiser zijn schadevergoedingsverzoek nog ergens wil kunnen indienen. Dat verzoek kan echter niet bij de bestuursrechter worden gedaan. Daarvoor zal eiser een procedure bij de civiele rechter moeten beginnen.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 5 mei 2022, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Omdat eiser is vrijgesteld tot het betalen van griffierecht, bestaat ook geen aanleiding om eiser daarvoor een vergoeding te verlenen.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023 door mr. A.A.M Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).