Overwegingen
2. Eiser heeft primair verzocht het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2023 buiten beschouwing te laten, dan wel subsidiair om hem in de gelegenheid te stellen psychiater [psychiater 2] van [geestelijke gezondheidszorg] hierop een reactie te laten geven. Hij voert hiertoe aan dat dit stuk zo laat is overgelegd dat hij geen gelegenheid meer heeft gehad om het aan [geestelijke gezondheidszorg] voor te leggen. Daardoor is het in strijd met de goede procesorde om dit stuk in de beoordeling te betrekken.
3. Zoals hierna onder 7 wordt overwogen, betrekt de rechtbank dit rapport niet bij de beoordeling van deze zaak. De vraag of het stuk zo laat is ingediend dat dit in strijd is met de goede procesorde, hoeft dus niet te worden beantwoord.
4. Gedurende de beroepsprocedure heeft eiser veel aandacht besteed aan de twee afgenomen symptoomvaliditeitstesten. De eerste is afgenomen door psychiater [psychiater 1] van [psychiatrisch expertise centrum 1] . Bij die test heeft eiser een zeer hoge score behaald, wat volgens [psychiatrisch expertise centrum 1] een sterke aanwijzing vormt voor het aanzetten van klachten (symptoomaggravatie). De tweede symptoomvaliditeitstest is door [geestelijke gezondheidszorg] afgenomen. De score lag onder de grenswaarde, wat volgens psychiater [psychiater 2] ( [geestelijke gezondheidszorg] ) impliceert dat er geen aanwijzingen zijn voor symptoomaggravatie.
5. Volgens eiser is het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep innerlijk tegenstrijdig, omdat zij de conclusies van [psychiatrisch expertise centrum 1] niet volgt, maar wel de conclusie dat sprake is van symptoomaggravatie overneemt. In zijn aanvullende beroepsgronden heeft eiser deze grond aangescherpt door te stellen dat de conclusie met betrekking tot het gestelde aggraveren niet mag worden gebaseerd op het rapport van [psychiatrisch expertise centrum 1] . Het onderzoek door [psychiatrisch expertise centrum 1] is namelijk onzorgvuldig of onvolledig verricht, omdat geen nader onderzoek is verricht naar aanleiding van de hoge score voor aggravatie. Eiser heeft diverse stukken van onder meer [geestelijke gezondheidszorg] overgelegd ter onderbouwing van dit standpunt. Aangezien volgens eiser de gestelde symptoomaggravatie een dragend argument is in de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is de beoordeling volgens eiser onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd.
6. De verzekeringsarts heeft geen van de expertises van [psychiatrisch expertise centrum 1] en [geestelijke gezondheidszorg] geheel gevolgd, maar in het rapport van 16 februari 2022 beargumenteerd wat uit de twee expertises is meegewogen en waarom. Zij heeft haar standpunt gebaseerd op de anamnese, het onderzoek en de verkregen medische informatie. De expertise van [geestelijke gezondheidszorg] heeft zij onder meer niet leidend laten zijn, omdat nogmaals hetzelfde onderzoeksinstrument is gebruikt als bij [psychiatrisch expertise centrum 1] , waardoor de symptoomvaliditeit niet betrouwbaar is onderzocht en vastgesteld. Psychiater [psychiater 2] ( [geestelijke gezondheidszorg] ) heeft overigens zelf in haar rapport ook beschreven dat de symptoomvaliditeitstest niet naïef is afgenomen en aangegeven dat het mogelijk is dat een persoon een tweede afname van dezelfde test beter maakt (rapport van mw. [psychiater 2] van 4 juli 2022). In het rapport van 25 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreider toegelicht waarom zij vindt dat de zeer hoge score op de symptoomvaliditeitstest van [psychiatrisch expertise centrum 1] niet geheel ongemoeid kan worden gelaten.
7. De rechtbank constateert dat het standpunt van het Uwv over de beperkingen niet enkel is gebaseerd op (één van) de afgenomen symptoomvaliditeitstesten of op de conclusie van de eerste symptoomvaliditeitstest dat sprake is van aggravatie. De rechtbank is het dus niet eens met eiser dat de door [psychiatrisch expertise centrum 1] gestelde symptoomaggravatie een dragend argument in de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is. De beroepsgrond slaagt niet. Daarom ziet de rechtbank ook geen reden om nader in te gaan op de discussie tussen partijen over de waarde van de afgelegde symptoomvaliditeitstesten. Zoals hiervoor overwogen, laat de rechtbank dus (onder meer) het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2023 buiten beschouwing. Ook ziet de rechtbank, anders dan eiser, in enkel de tegenovergestelde resultaten van de symptoomvaliditeitstesten geen reden om een deskundige te benoemen.
Geen benutbare mogelijkheden
8. Eiser voert in het algemeen aan dat er meer beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Hij heeft op de zitting toegelicht dat er wellicht sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’(GBM). Volgens eiser is deze toestand duurzaam.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 februari 2022 gerapporteerd dat eiser op de datum in geding (26 januari 2021) niet voldoet aan de medische criteria van GBM. Er is geen sprake van bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, opname in een ziekenhuis of instelling, terminaal zijn of ernstig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal vlak. Dit blijkt namelijk niet uit de gegevens verkregen tijdens de telefonische hoorzitting, de beschikbare medische informatie en het sociaal functioneren van eiser. Er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van belastbaarheid. De rechtbank kan dit volgen.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat uit van de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis en heeft in de FML van de 16 februari 2022 diverse beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Onder verwijzing naar het rapport van psychiater [psychiater 2] van [geestelijke gezondheidszorg] stelt eiser dat hij niet alleen een borderline persoonlijkheidsstoornis maar ook een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Ook [psychiatrisch expertise centrum 2] heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij hem vastgesteld. Volgens eiser vloeien hieruit meer beperkingen voort. Onder verwijzing naar het rapport van [geestelijke gezondheidszorg] heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij ook beperkt is in het hanteren van emotionele problemen van anderen en samenwerken. Hij heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd welke andere beperkingen er zouden moeten worden aangenomen.
11. De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat eiser zijn klachten toeschrijft aan een andere diagnose, niet betekent dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is niet een diagnose, maar de beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding bepalend zijn. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 augustus 2022 aangegeven dat de diagnose bij het bepalen van de belastbaarheid helpend kan zijn, maar niet per se leidend. Zij heeft aangegeven dat een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis beide onder cluster B persoonlijkheidsproblematiek vallen en dus een overlap kennen. Antisociale trekken passen hier ook bij. Als toch sprake zou zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zijn daarvoor volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds passende beperkingen gegeven.
12. Ten aanzien van de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 februari 2022 opgemerkt dat de psychologen van [psychiatrisch expertise centrum 2] op 18 maart 2021 antisociaal gedrag beschrijven, maar geen stoornis en dat [psychiatrisch expertise centrum 2] de diagnose van [geestelijke gezondheidszorg] slechts gedeeltelijk heeft gevolgd. In het latere rapport van 18 mei 2022 van [psychiatrisch expertise centrum 2] is de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis wél genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 augustus 2022 uitgelegd dat zij die diagnose niet overneemt, onder meer omdat deze wijziging van de diagnose in retrospect en ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
13. Naar aanleiding van eisers standpunt dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen, constateert de rechtbank ten eerste dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een groot deel van de door [geestelijke gezondheidszorg] genoemde beperkingen heeft overgenomen in de FML. Dat deel van de beperkingen is niet in geschil. Daarnaast staat eiser, onder verwijzing naar het rapport van [geestelijke gezondheidszorg] , ook een beperking voor emotionele problemen van anderen hanteren (item 2.6) en voor werk waarin doorgaans geen contact met collega’s is vereist (item 2.12) voor. Op item 2.12 wordt eiser al op meerdere punten beperkt geacht, namelijk in de zin dat eiser is aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist (met als toelichting “geen intensief emotioneel klantcontact”) en op werk waarin doorgaans weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. Ook is hij aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De verzekeringsarts ziet geen reden voor (verdergaande) beperkingen op de items 2.6 en 2.12, onder meer omdat geen sprake is van de diagnoses of ernstige stoornissen waarbij dergelijke beperkingen worden aangenomen, wegens de zeer hoge score voor aggravatie bij de eerste symptoomvaliditeitstest en wegens de enkele jaren durende afwezigheid van behandelen. De rechtbank kan deze toelichting volgen en merkt daarbij op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ook hier niet enkel op de hoge score voor aggravatie heeft gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding is om per 26 januari 2021 meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze motivering volgen. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend zijn. Zoals hiervoor is toegelicht, heeft eiser geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om hem meer of verdergaand beperkt te achten.
15. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de vraag of de beperkingen van eiser duurzaam zijn.
Verzoek tot benoeming van onafhankelijke deskundigen
16. Eiser verzoekt de rechtbank om een psychiater en een verzekeringsarts als onafhankelijke deskundigen te benoemen om onderzoek te laten verrichten, omdat de conclusies in de expertises van psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2] tegenover elkaar staan.
17. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij ook benut door diverse stukken van [geestelijke gezondheidszorg] en [psychiatrisch expertise centrum 2] over te leggen. Zoals hierboven overwogen twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.