ECLI:NL:RBMNE:2023:2222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
16/177234-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak wegens onvoldoende bewijs van dwang en uitbuiting

Op 11 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, die inhield dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 zich schuldig zou hebben gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot prostitutie. De verklaring van de aangeefster werd niet ondersteund door ander bewijs, en de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dwangmiddelen of uitbuiting. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de aangeefster, aangezien zij als rechthebbende kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij beschuldigingen van mensenhandel en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/177234-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 januari 2022, 27 september 2022, 17 januari 2023 en 11 april 2023. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Met instemming van de raadsman en de officier van justitie is het onderzoek ter terechtzitting (enkelvoudig) gesloten op 11 mei 2023 en is aansluitend uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens het slachtoffer/benadeelde partij door mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, naar voren is gebracht.
De strafzaak tegen verdachte [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), onder parketnummer 16/291426-20.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 te Huizen en/of elders in Nederland zich samen met een ander ten aanzien van [aangeefster] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat verdachte van het onderdeel “medeplegen” vrijgesproken dient te worden.
Volgens de officier van justitie is sprake geweest van de dwangmiddelen “misbruik van een kwetsbare positie, misleiding, psychische dwang en dreiging met geweld en met een feitelijkheid.” Deze dwangmiddelen hebben er volgens de officier van justitie voor gezorgd dat aangeefster werd geworven, dat ze werd vervoerd, dat ze werd gehuisvest en aan het werk werd gezet met maar één doel: geld verdienen met prostitutiewerk. Er is volgens de officier van justitie sprake geweest van uitbuiting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster
dwongde prostitutie in te gaan. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel dient sprake te zijn van dwangmiddelen. Dat deze door verdachte zouden zijn gebruikt volgt enkel uit de verklaring van aangeefster. Op basis van deze enkele verklaring kan geen bewezenverklaring volgen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 ten aanzien van [aangeefster] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het aan verdachte ten laste gelegde is strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde subonderdelen 1, 4 en 9 van artikel 237f Sr moet onder meer vast komen te staan dat verdachte ten aanzien van het slachtoffer gebruik heeft gemaakt van een van de in sub 1 genoemde
(dwang)middelen. Het gebruik van (een van) deze middelen dient ertoe te hebben geleid dat de verdachte (een van) de gedragingen genoemd in de betreffende subonderdelen met betrekking tot het slachtoffer heeft begaan. Bij de beoordeling hiervan is bepalend in hoeverre de vrijwilligheid van het slachtoffer door het middel is beperkt.
Ten aanzien van de subonderdelen 4, 6 en 9 geldt verder dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van uitbuiting. Daartoe dient onder meer te worden gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden die voor de verdachte zijn verricht, de beperking die de tewerkstelling meebracht voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat door de tewerksteller is behaald.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij prostitutie sprake is van een uitbuitingssituatie, indien de prostituee in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Mondig betekent dat de prostituee zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat de prostituee zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van de degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant.
Verdachte heeft van meet af aan ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de bewezenverklaring als geheel en vereist niet dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt de bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangeefster Postma en verdachte gedurende enkele jaren een (knipperlicht) relatie met elkaar hebben gehad. Ook biedt het dossier voldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat aangeefster tijdens deze relatie gedurende twee weekenden (periode juni 2018) in totaal 5 tot 7 keer tegen betaling seks heeft gehad met mannen. Aangeefster was tijdens deze seksuele contacten 19 jaar oud en verdachte was destijds 23 jaar oud. Om deze prostitutiewerkzaamheden uit te voeren zijn onder meer seksueel getinte foto’s van haar gemaakt, is er een seksadvertentie aangemaakt op [website] .nl en is er een werklocatie geregeld.
De rechtbank dient te beoordelen of zich in het dossier voldoende bewijsmiddelen bevinden die de verklaring van aangeefster ondersteunen dat sprake is geweest van het gebruik van dwangmiddelen om de genoemde prostitutiewerkzaamheden te verrichten. De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend. Voor de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is gedwongen tot het werk van prostituee is onvoldoende steunbewijs aanwezig.
Niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld of dreiging met geweld of met een andere feitelijkheid. Volgens aangeefster is haar door verdachte een filmpje getoond, waaruit dreiging met geweld zou volgen. In dit filmpje zou een dood dier te zien zijn en de stem van medeverdachte [medeverdachte] te horen zijn. [medeverdachte] zou hierbij volgens aangeefster de tekst hebben uitgesproken: “als die bitch niet wil werken dan gebeurt dit met haar.” Voor de verklaring van aangeefster omtrent dit filmpje is geen steunbewijs in het dossier aanwezig. Geen van de getuigen heeft over dit filmpje verklaard en dit filmpje is ook niet aangetroffen, zodat enkel de verklaring van aangeefster over het filmpje resteert.
Verder hebben mevrouw [getuige 1] (moeder van aangeefster) en mevrouw [getuige 2] (Pretty Woman) een verklaring afgelegd over de op aangeefster door verdachte uitgeoefende dwang. De bron van deze verklaringen is echter telkens aangeefster geweest. Deze getuigen hebben immers verklaard wat zij van haar hebben gehoord, maar zij hebben geen eigen waarnemingen gedaan met betrekking tot de door aangeefster benoemde dwang. De moeder van aangeefster heeft nog verklaard dat verdachte aangeefster heeft weggehouden van haar familie en dat verdachte haar zodoende heeft geïsoleerd. Niet valt echter vast te stellen of verdachte aangeefster bij haar familie heeft weggehouden of dat zij (als gevolg van verliefdheid) uit eigen beweging steeds meer naar verdachte toe is getrokken en graag in diens nabijheid verbleef. Deze verklaring van de moeder van aangeefster leidt dan ook evenmin tot de conclusie dat sprake is geweest van dwang.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte maanden na de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster haar een voicemailbericht heeft toegestuurd. De aanleiding voor dit bericht was erin gelegen dat aangeefster de nieuwe vriendin van verdachte fysiek had aangevallen. In dit bericht laat verdachte zich uit over het werk dat aangeefster heeft verricht en de klanten die zij heeft gehad. Ook geeft hij hierin aan dat hij dit allemaal zal openbaren. Dit bericht ziet op de door aangeefster verrichte prostitutiewerkzaamheden. De aard van het bericht en de dreigende bewoordingen tot openbaarmaking van verdachte in de richting van aangeefster acht de rechtbank zeer laakbaar. Uit dit bericht valt echter niet op te maken dat verdachte ten aanzien van de prostitutiewerkzaamheden op dát moment (dwang)middelen heeft toegepast jegens aangeefster.
Voor zover verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden betrokken is geweest, betekent dat dan nog niet dat ook misbruik is gemaakt van een kwetsbare positie. Met betrekking tot die kwetsbaarheid kan naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte de druk op aangeefster – teneinde prostitutiewerkzaamheden te verrichten en daarmee geld te verdienen – zodanig had opgevoerd dat sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie. Dat aangeefster geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan het vermeende misbruik (prostitutiewerkzaamheden) te ondergaan is niet vast komen te staan. Ook is niet gebleken dat het aangeefster aan keuzemogelijkheden heeft ontbroken of dat die verminderd waren.
Uit het dossier blijkt bovendien dat aangeefster in staat was op uitgesproken wijze haar wensen en ongenoegens te uiten tegen verdachte, maar ook tegen anderen. Ook is gebleken dat zij zelf het moment bepaalde om te stoppen met haar prostitutiewerkzaamheden. Dat verdachte hierna enige druk heeft gezet op aangeefster teneinde de werkzaamheden voort te zetten is niet gebleken.
Aangeefster heeft nog verklaard dat verdachte haar zou hebben voorgehouden dat zij in 1 à 2 maanden een klantenkring moest opbouwen waarna nieuwe meisjes uit Bulgarije haar prostitutiewerkzaamheden zouden overnemen. Volgens de officier van justitie is hiermee sprake van misleiding. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster over de komst van de Bulgaarse meisjes die de werkzaamheden van aangeefster zouden overnemen onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Ook voor haar verklaring dat verdachte dreigde de relatie te beëindigen als zij niet als prostituee aan de slag zou gaan is onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast worden gesteld dat verdachte een van de in artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde (dwang)middelen heeft gebruikt op zo’n wijze dat de vrijwilligheid van aangeefster ten aanzien van de in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 9 genoemde gedragingen (en haar werkzaamheden als prostituee), dusdanig is beperkt dat de betreffende subonderdelen bewezen kunnen worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank staat ook onvoldoende vast dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, zodat evenmin het handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid, sub 6 bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.667,85. Dit bedrag bestaat uit € 2.667,85 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • gederfde inkomsten € 850,-
  • telefoonabonnementen € 1.452,-
  • reiskosten opname Psytrec € 70,72
  • eigen risico 2020 € 295,13.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Zij heeft gevorderd om de vordering geheel toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op het gevoerde pleidooi tot vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLAG

Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een telefoon, aan [aangeefster] , daar zij redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [aangeefster] van het volgende voorwerp:
 een telefoon (ZZ.O2.I MDRCC18019_511515), kleur grijs/oranje, merk Khocell.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. L.M. Reijnierse en B. Vis, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 mei 2023.
Mr. A. Blanke is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer momenten gelegen in of omstreeks de periode
van 01 januari 2018 tot en met 31 december 2018
te Huizen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [aangeefster] ,
(telkens)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
door afpersing, fraude, misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,
door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen,
met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (sub 1°)
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en)
of redelijkerwijs moest(en) vermoeden
dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen
tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°)
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte(s) mededader(s)
te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster] ’s, seksuele handelingen
met en/of voor een derde (sub 9°)
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting
van die ander, te weten die [aangeefster] , (sub 6°),
hebbende en/of zijnde hij, verdachte,
en/of een of meer van zijn mededader(s)
een relatie met die [aangeefster] aangegaan, en/of die [aangeefster] laten geloven dat zij een
toekomst samen zouden kunnen hebben en/of
die [aangeefster] sociaal geïsoleerd, door haar contact met vrienden en/of vriendinnen
en/of kennissen en/of familieleden te verbieden en/of dat contact te bemoeilijken
en/of
steeds ruzie gemaakt met die [aangeefster] en/of (sexueel) geweld tegen die [aangeefster] gebruikt
en/of
die [aangeefster] telkens voorgesteld in de prostitutie te gaan werken
en/of
tegen die [aangeefster] gezegd dat zij, [aangeefster] , in 1 a 2 maanden een (prostitutie-)klantenkring
zou moeten opbouwen waarna nieuwe meisjes uit Bulgarije haar
prostitutiewerkzaamheden van haar zouden overnemen
en/of
foto’s van die [aangeefster] gemaakt ten behoeve van een of meer advertenties op sites als
[website]
en/of
een online advertentie over die [aangeefster] op [website] gemaakt (met gebruikmaking van
een id-kaart van een ander meisje dat wel 21 jaar oud of ouder was)
en/of
een werkplek voor die prostitutiewerkzaamheden geregeld en/of er voor gezorgd
dat die [aangeefster] de beschikking had over condooms en/of glijmiddel en/of drugs (welke
laatste zij voorafgaand aan ieder klantcontact tot zich nam)
en/of
die [aangeefster] gedreigd met (ene) [medeverdachte] (dat die haar iets aan zou doen) als zij, [aangeefster] ,
niet zou doen wat hij, verdachte, en/of die [medeverdachte] wilde(n) dat die [aangeefster] deed, en/of
telkens aanwezig geweest (in hetzelfde pand) tijdens de prostitutiewerkzaamheden
van die [aangeefster]
en/of
die [aangeefster] al haar prostitutiegeld laten afgeven aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s)
en/of
(nadat die [aangeefster] had aangegeven te willen stoppen met de
prostitutiewerkzaamheden)
op een telefoon een filmpje aan haar, [aangeefster] , getoond,
waarop (ene/die) [medeverdachte] te zien was met een dood dier
waarbij die [medeverdachte] de tekst uitsprak
“als die bitch niet wil werken dan gebeurt dit met haar”, althans woorden van een
gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 4° Wetboek
van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub
9° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )