ECLI:NL:RBMNE:2023:2214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21/3882
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onterecht geweigerd huurtoeslag door de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 maart 2023, wordt de schadevergoeding van eiseres behandeld na een eerdere tussenuitspraak over haar recht op huurtoeslag. Eiseres had in 2021 recht op een voorschot huurtoeslag, maar de Belastingdienst weigerde dit aanvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zijn standpunt onvoldoende had gemotiveerd en gaf de Belastingdienst de kans om dit te herstellen. Na een nieuw besluit van de Belastingdienst, waarin eiseres alsnog recht kreeg op huurtoeslag, stelde zij dat zij schade had geleden door de eerdere weigering en vroeg om schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk was, omdat de Belastingdienst in het laatste besluit volledig tegemoet was gekomen aan haar verzoek. Eiseres had echter wel recht op schadevergoeding voor de kosten die zij had gemaakt door de verhuizing die zij had moeten ondernemen als gevolg van de onrechtmatige beslissing van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de gemaakte kosten van € 1906,70 voor de verhuizing en herstel van de woning vergoed moesten worden, omdat deze kosten direct verband hielden met het onrechtmatige besluit van de Belastingdienst.

Eiseres had ook immateriële schadevergoeding gevraagd, maar de rechtbank wees dit verzoek af omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de emotionele schade die zij had geleden. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de schadevergoeding van € 1906,70, vermeerderd met wettelijke rente, aan eiseres moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier M.E.C. Bakker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [locatie] , de Belastingdienst

(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak is het vervolg op de tussenuitspraak die de rechtbank op 15 april 2022 heeft gedaan. In die uitspraak ging het om het recht op een voorschot huurtoeslag van eiseres in het jaar 2021. De Belastingdienst heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 1 februari 2021 tot 1 september 2021 geen recht had op dat voorschot. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de Belastingdienst de situatie van eiseres niet goed heeft onderzocht en dat hij zijn standpunt niet voldoende heeft gemotiveerd. De Belastingdienst is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Dit heeft geleid tot het besluit van 18 mei 2022, waarin de Belastingdienst het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard, het primaire besluit heeft herroepen en heeft beslist dat eiseres toch recht heeft op huurtoeslag over de periode van 1 februari tot 1 september 2021.
Eiseres heeft op dit nieuwe besluit schriftelijk gereageerd. Zij stelt dat zij schade heeft geleden en dat de Belastingdienst deze schade moet vergoeden. De Belastingdienst heeft hierop gereageerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen schade hoeft te worden vergoed.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het is ook vaste rechtspraak dat de rechtbank niet terugkomt van wat zij in een tussenuitspraak heeft geoordeeld.
Over de besluiten van de Belastingdienst
De Belastingdienst heeft over het recht op huurtoeslag van eiseres vier besluiten genomen. Het eerste besluit is het primaire besluit van 26 maart 2021, waarin eiseres alleen een voorschot huurtoeslag heeft ontvangen over de eerste twee maanden van 2021, omdat zij toen nog niet op het adres [adres] woonde. Vanaf het moment dat zij daar wel woonde, had zij geen recht meer op een voorschot huurtoeslag omdat dit adres onder andere uit een woonboot bestaat. In het besluit van 6 augustus 2021 heeft de Belastingdienst het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). Eiseres is daarna op 1 september 2021 verhuisd naar een woning waarvoor zij volgens de Belastingdienst wel recht heeft op een voorschot huurtoeslag. Daarom heeft de Belastingdienst een nieuw besluit genomen op 29 december 2021 (het bestreden besluit 2), waarin aan eiseres een voorschot is toegekend over de eerste twee maanden van 2021 en de maanden september tot en met december van dat jaar. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de Belastingdienst het besluit van 18 mei 2022 (bestreden besluit 3) genomen waarmee eiseres alsnog over het hele jaar 2021 recht heeft op een voorschot huurtoeslag.
In de tussenuitspraak is al overwogen dat bestreden besluit 1 is ingehaald door bestreden besluit 2. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 is daarom niet-ontvankelijk. Eiseres heeft namelijk geen belang bij toetsing van dat besluit. [1]
4. Het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 2 is nu ook niet-ontvankelijk. De Belastingdienst heeft dat besluit namelijk zelf ingetrokken met het bestreden besluit 3. Daarbij heeft hij ook het primaire besluit van 26 maart 2021 herroepen. Eiseres heeft nu ook geen belang meer bij toetsing van het bestreden besluit 2.
5. In het bestreden besluit 3 krijgt eiseres helemaal gelijk. Dit besluit komt dus tegemoet aan haar bezwaar dat ging over het voorschot huurtoeslag in de periode van 1 februari tot 1 september 2021. In het geval een besluit helemaal tegemoet komt aan wat iemand wil, heeft iemand geen belang meer bij een behandeling van een beroep daartegen en ontstaat er ook geen beroep van rechtswege. Dat staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep richt zich daarom niet tegen het bestreden besluit 3.
Over het verzoek om schadevergoeding
6. Eiseres heeft haar beroep niet ingetrokken. Zij heeft weliswaar alsnog het door haar gevraagde voorschot op de huurtoeslag ontvangen, maar zij heeft door de weigering van de Belastingdienst om haar dat voorschot direct toe te kennen volgens haar schade geleden. Zij heeft aangevoerd dat zij moest verhuizen en dat zij daarvoor een lening moest afsluiten. Zij heeft kosten moeten maken voor die verhuizing. Bij haar brief van 26 november 2022 heeft zij een rekening van 12 september 2021 gevoegd van € 1906,70 voor gemaakte kosten aan een schilderwerken- en klussenbedrijf. Zij heeft ook immateriële schade gesteld: de periode waarin zij geen toeslag ontving, heeft haar veel tijd en energie gekost en leverde haar veel stress op.
7. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 26 maart 2021, waarmee eiseres het voorschot op de huurtoeslag is geweigerd, onrechtmatig is. Eiseres had namelijk wel recht op een voorschot huurtoeslag. De Belastingdienst heeft dat in het bestreden besluit 3 erkend.
8. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [2] Op grond van het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht, is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Schadeposten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als zij in een zodanig verband staan met het besluit dat zij het bestuursorgaan als gevolg daarvan kunnen worden toegerekend. [3]
9. De Belastingdienst stelt zich ten eerste op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij moeste verhuizen als gevolg van het onrechtmatige besluit. Eiseres heeft namelijk geen brieven van de verhuurder of een gerechtelijke uitspraak overgelegd waaruit blijkt dat zij weg moest uit haar woning.
10. De rechtbank ziet dat niet zo. Het is niet nodig dat eiseres door anderen gedwongen werd om een nieuwe woning te zoeken, het moet aannemelijk zijn dat zij als gevolg van het besluit van de Belastingdienst moest verhuizen. De rechtbank vindt dat in dit geval aannemelijk. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres in 2021 veel heeft gebeld met de Belastingdienst om duidelijkheid te krijgen over haar situatie en dat de situatie voor haar financieel nijpend was. Zonder huurtoeslag belandde zij in financiële problemen. [4] Eiseres heeft vervolgens, nadat zij een negatieve beslissing op haar bezwaar kreeg, zelf het initiatief genomen om te verhuizen. Kennelijk om erger te voorkomen. De rechtbank vindt het aannemelijk dat deze verhuizing het directe gevolg was van het feit dat zij geen voorschot huurtoeslag voor haar woning ontving.
11. De Belastingdienst stelt zich verder op het standpunt dat eiseres de kosten die zij voor de verhuizing heeft gemaakt niet voldoende heeft gespecificeerd. Van haar wordt een opname- en herstelstaat van de verhuurder verlangd en een rekening met daarop precies uitgesplitst welke werkzaamheden er zijn verricht en welke materialen er zijn gekocht en tegen welke prijs. Bovendien vindt de Belastingdienst dat de kosten die eiseres heeft moeten maken om haar woning in oude staat terug te brengen geen kosten zijn die de Belastingdienst kunnen worden toegerekend. De kosten voor vervanging van de sloten en herstel van het kattenluik zijn kosten die sowieso voor rekening van de verhuurder komen als die de woning verlaat.
11. De rechtbank geeft de Belastingdienst hierin geen gelijk. Eiseres heeft met de rekening voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten zijn gemaakt ten behoeve van de verhuizing. Dat die kostenposten niet tot in detail zijn uitgewerkt, maar dat is gewerkt met een totaalbedrag, maakt niet dat het onaannemelijk is dat dit de kosten zijn die eiseres heeft moeten maken voor de verhuizing. Dat het vooral kosten zijn die gaan over het in oude staat brengen van haar woning, maakt niet dat zij niet in relatie staan tot de verhuizing. Integendeel, als eiseres niet zou hoeven verhuizen, had zij die kosten op dat moment ook niet hoeven maken. In zoverre verschillen die kosten niet van het moeten huren van een verhuiswagen. Mogelijk had zij ooit bij een verhuizing die kosten voor het in oude staat brengen van de woning wel moeten maken, maar dat is niet zeker. Het is onzeker hoe lang eiseres nog in de oude woning had verbleven en wat op het moment van een mogelijk toekomstige verhuizing de afspraken zouden zijn over het in oude staat brengen van de woning.
Dat dit soort kosten doorgaans voor rekening van de huurder komen, is juist maar dat is niet relevant. Het gaat erom of in dit geval de gemaakte kosten voor rekening van de Belastingdienst moeten komen, omdat de eiseres als gevolg van een onrechtmatig besluit, nu heeft moeten verhuizen en die kosten heeft moeten maken. Het antwoord op die vraag is naar het oordeel van de rechtbank bevestigend. Er bestaat voldoende relatie tussen de gemaakte kosten en de verhuizing en die kosten kunnen worden toegerekend aan de Belastingdienst.
11. De rechtbank begroot de kosten voor de verhuizing, aan de hand van de rekening die eiseres heeft overgelegd, op € 1906,70. De Belastingdienst moet dit bedrag en de wettelijke rente daarover aan eiseres vergoeden.
11. Eiseres heeft ook om immateriële schadevergoeding gevraagd. Op grond van artikel 6:106 van het BW bestaat ten aanzien van immateriële schade recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van lichamelijk letsel of van het schaden van de eer of goede naam is in deze zaak geen sprake, zodat de beoordeling zich verder toespitst op de genoemde aantasting in persoon ‘op andere wijze’.
11. Eiseres heeft gesteld dat zij veel stress heeft ervaren, omdat zij geen voorschot huurtoeslag ontving en dat sprake is van emotionele schade door de verhuizing. Zij zou dit eventueel kunnen onderbouwen met medische gegevens.
11. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen eiseres haar verzoek om schadevergoeding mocht aanvullen met stukken, vanwege moeilijke privéomstandigheden, verschillende keren is verlengd. Zowel telefonisch als op papier is uitgelegd dat een verzoek om schadevergoeding wel onderbouwd moet zijn met documenten. Dat is alleen anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat is hier echter niet zo. De Belastingdienst heeft een fout gemaakt, maar die is niet zó ernstig en nalatig dat direct duidelijk is dat eiseres hierdoor in haar persoon is aangetast. De rechtbank geeft eiseres dus geen gelijk in de conclusies die zij in haar verzoek om schadevergoeding trekt. Eiseres zal de schade dus wel met documenten moeten onderbouwen. Zij heeft de immateriële schade niet voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om eiseres nogmaals in de gelegenheid te stellen om hierover (medische) documenten aan te dragen, omdat zij daar voldoende kans voor heeft gehad. Eiseres heeft de immateriële schade dus niet voldoende onderbouwd en daarom wijst de rechtbank dat deel van het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

Het beroep voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 2 is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van proces-belang. Het beroep richt zich niet tegen bestreden besluit 3, omdat dit geheel tegemoet komt aan wat zij heeft gevraagd. Omdat eiseres wel terecht beroep heeft ingesteld krijgt zij het griffierecht terug. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe ter hoogte van € 1906,70, vermeerderd met wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49, - aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen om de schade van eiseres te vergoeden ter hoogte van € 1906,70, vermeerderd met wettelijke rente.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat in rechtsoverweging 4 van de tussenuitspraak.
2.Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2023.
4.Zie bijvoorbeeld de telefoonnotitie van 5 juli 2021, gedingstuk B30.14.