ECLI:NL:RBMNE:2023:2162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/1726 en 23/1000
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening voor staatsexamen vmbo-kb na afwijzing door Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 9 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers, ouders van een leerling met leerproblemen, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van de aanvraag voor staatsexamens voor hun zoon, die onderwijs volgt op vmbo-kb niveau. De ouders hadden op 15 december 2022 een aanvraag ingediend, die door de minister op 29 december 2022 werd afgewezen. De minister stelde dat de leerling niet voldeed aan de voorwaarden voor deelname aan de staatsexamens, omdat hij ingeschreven stond op een reguliere vmbo-school. De ouders voerden aan dat hun zoon door zijn aangeboren afwijking en de bijbehorende leerproblemen niet in staat was om op school examen te doen en dat de afwijzing van de aanvraag hem in een onbillijke situatie zou brengen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister ten onrechte de hardheidsclausule niet had toegepast. De rechter vond dat de individuele omstandigheden van de leerling, waaronder zijn leerproblemen en de afspraken die met de school waren gemaakt, niet voldoende waren meegewogen door de minister. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de minister de leerling moest toelaten tot de staatsexamens in de vakken Nederlands, wiskunde en economie op 22 juni 2023. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de ouders en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in het onderwijs en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van leerlingen met bijzondere behoeften.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1726 en UTR 23/1000
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.M. Sent),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. Dit gaat over de afwijzing van de aanvraag om hun zoon [Zoon] staatsexamens op het niveau vmbo-kb te mogen laten doen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
[Zoon] volgt onderwijs op het [onderwijsinstelling] in [plaats] , op het niveau vmbo-kb. Hij heeft een aangeboren afwijking die leerproblemen met zich meebrengt. Gelet daarop volgt hij maar drie dagen per week onderwijs op school, en krijgt hij de andere twee dagen begeleiding thuis van zijn ouders. Op school heeft hij examen gedaan in verschillende praktijkvakken, waaronder Culturele Kunstzinnige Vorming, Mens en Maatschappij, Dienstverlening en Producten en Lichamelijke Opvoeding. Voor de vakken Nederlands, wiskunde en economie, waar hij thuis les in krijgt, wil hij staatsexamen doen. Eisers hebben hiervoor op 15 december 2022 een aanvraag gedaan.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De reden voor de afwijzing is dat [Zoon] niet aan de voorwaarden voldoet. [1] De minister ziet geen aanleiding van deze regels af te wijken. Staatsexamens komen pas aan bod als het reguliere onderwijs niet langer voorziet in de mogelijkheid om examen op de school te doen. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de school van [Zoon] om hem examen te kunnen laten doen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. [Zoon] is zelf afzonderlijk door de voorzieningenrechter gehoord.
1.4
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat de minister [Zoon] toelaat op de staatsexamens van de tweede termijn (22 juni 2023) in de vakken Nederlands, wiskunde en economie op het niveau vmbo-kb, en dat de minister [Zoon] daartoe oproept;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- en € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Niet in geschil is dat [Zoon] niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet om staatsexamen te mogen doen. [2] Hij staat namelijk op een vmbo-school ingeschreven, terwijl je volgens de wet op speciaal onderwijs, beroepsonderwijs, op geen enkele school ingeschreven moet staan of gezakt moet zijn. De vraag is of de minister van deze regels had moeten afwijken op grond van de hardheidsclausule. Er moet dan sprake zijn van een situatie waarin toepassing van deze regels zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [3]
3. Volgens eisers is hiervan sprake. [Zoon] dreigt door de afwijzing tussen wal en schip te raken. Hij kan namelijk op zijn school ook geen examen doen voor deze vakken, omdat hij hier op school geen onderwijs in heeft gevolgd. Toen eisers afspraken met school hebben gemaakt voor onderwijs met begeleiding thuis, is hen niet verteld dat dit gevolgen zou hebben voor het eindexamen. Het gevolg is nu dat [Zoon] dit jaar geen examen kan doen, terwijl hij volgend jaar met een vervolgopleiding wil starten.
4. De minister vindt dat de school verantwoordelijk is voor het examen en dat niet van deze regels kan worden afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit standpunt van de minister te kort door de bocht is, omdat de minister hiermee geen rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van het geval. [Zoon] heeft een aangeboren afwijking en hierdoor leerproblemen, waardoor hij meer behoefte heeft aan hulp dan andere kinderen. Hij heeft op een basisschool voor speciaal onderwijs gezeten, maar is afgewezen voor voortgezet speciaal onderwijs. Toch werd hij op twee reguliere scholen niet toegelaten en de school waar hij wel terecht kon, bleek (ook) te weinig begeleidingsmogelijkheden te hebben. Vanwege deze problemen hebben ouders in overleg met de school en met medeweten van de leerplichtambtenaar en het samenwerkingsverband een plan van aanpak opgesteld. De school heeft volledig meegewerkt. Ouders hebben voor dit plan weliswaar geen expliciete toestemming van de Leerplicht gekregen, maar deze is wel op de hoogte gesteld en heeft geen bedenkingen geuit. Pas in januari jongstleden zijn de ouders door de inspectie gewezen op problemen voor het examen. Toen was de aanvraag echter al ingediend en liep de bezwaarfase al. Omdat de instanties op de hoogte waren van de problematiek van [Zoon] en het plan van aanpak, had van hen verwacht mogen worden dat ze de ouders eerder op de hoogte zouden stellen, te meer omdat eisers [Zoon] zo veel mogelijk wel naar school laten gaan en hem in diverse vakken daar examen laten doen. Zij hebben geprobeerd een zo passend mogelijke oplossing te vinden. Niet gebleken is dat ze niet open stonden voor overleg.
5. De voorzieningenrechter is het met de minister eens dat in principe de school van [Zoon] de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat hij examen kan doen. Maar het om die reden afwijzen van het verzoek om staatsexamen in een aantal vakken te mogen doen, vindt de voorzieningenrechter in dit bijzondere geval onevenredig onbillijk. In januari hoorden eisers pas dat het niet mogelijk was om staatsexamens te doen. Dat was voor [Zoon] , vanwege zijn leerproblemen, te laat om zich op zowel het schoolexamen als het centraal examen van zijn school voor te kunnen bereiden. De voorzieningenrechter vindt het onevenredig als [Zoon] de dupe wordt van deze situatie. [Zoon] wil graag examen doen zodat hij volgend jaar aan een vervolgopleiding kan beginnen. De zo veel mogelijk onbelemmerde ontwikkeling van [Zoon] en de coping met zijn individuele kenmerken weegt zwaarder dan de handhaving van het systeem in dit individuele geval. De afwijzing pakt hier onevenredig nadelig uit. De minister had daarom de hardheidsclausule toe moeten passen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat de minister ten onrechte niet de hardheidsclausule heeft toegepast. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing, omdat er volgens de voorzieningenrechter nog maar één beslissing mogelijk is en dat is toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat de minister [Zoon] moet toelaten op de staatsexamens op het niveau vmbo-kb in de vakken Nederlands, wiskunde en economie en dat de minister hem daartoe moet oproepen. Dit moet de minister doen voor de tweede termijn, die begint op 22 juni 2023.
8.1
Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8.2
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eisers vergoeden van zowel de voorlopige voorziening als het beroep, en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
griffier
(kinder)rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zoals gesteld in artikel 4.2 van het Uitvoeringsbesluit WVO.
2.Zoals gesteld in artikel 4.2 van het Uitvoeringsbesluit WVO.
3.Artikel 2.85 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.