ECLI:NL:RBMNE:2023:2149

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/3463
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake handhavingszaak en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser in een handhavingszaak. Eiser, woonachtig aan [adres 1] in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de begunstigingstermijn die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren aan belanghebbende heeft verleend. Belanghebbende, die aan [adres 2] woont, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college vanwege overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser stelde dat hij procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij wilde dat de begunstigingstermijn niet werd verlengd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de periode van zes weken na de beslissing op bezwaar inmiddels was verstreken, waardoor eiser zijn doel niet meer kon bereiken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang en verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk.

Tijdens de zitting werd ook gesproken over de mogelijkheid van een informeel gesprek tussen partijen om tot een oplossing te komen voor hun conflicten. Eiser verzocht om vergoeding van zijn proceskosten, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat eiser als advocaat zijn eigen belangen behartigde en de verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank benadrukte dat eiser niet op de hoogte was van de beslissing van het college op 7 december 2022, maar dit was niet voldoende reden om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3463
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: H. Turan).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops.
Partijen worden hierna eiser, het college en belanghebbende genoemd.

Inleiding

1. Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Op het naastgelegen perceel, aan de [adres 2] , woont belanghebbende. Het college heeft op 18 januari 2022 aan belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd in verband met diverse overtredingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft belanghebbende gelast om de geconstateerde overtredingen te beëindigen op last van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding.
2. Op 26 februari 2022 heeft belanghebbende verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Met het besluit van 15 maart 2022 (het primaire besluit) is het college aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft hij de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de verzenddatum van het besluit. Eiser heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de begunstigingstermijn.
3. Met het besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 20 april 2022. Eiser was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] . Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank, na een korte schorsing, uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Er is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat eiser met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3. Deze zaak gaat over het besluit van het college om de begunstigingstermijn te verlenen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar dat door belanghebbende is ingesteld tegen de last onder dwangsom. Tijdens de zitting is gebleken dat het college op 7 december 2022 een beslissing heeft genomen op dat bezwaar. Ook zijn er inmiddels ruim zes weken verstreken sinds deze beslissing op bewaar.
4. Eiser wil met deze procedure bereiken dat de begunstigingstermijn niet wordt verlengd en dus korter zal zijn dan zes weken na de beslissing op bezwaar. Eiser kan dat in deze procedure feitelijk niet meer bereiken nu de periode van zes weken na de beslissing op bezwaar inmiddels is verstreken.
5. Het college heeft naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende de begunstigingstermijn opnieuw verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep tegen de last onder dwangsom. Eiser heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat dit nieuwe besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn een besluit is in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het tweede besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn is immers geen wijziging, intrekking of vervanging van het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn dat in deze zaak voorligt, maar is een nieuw besluit dat gekoppeld is aan een nieuwe beslissing, namelijk de beslissing op bezwaar over de last onder dwangsom. Door het verloop van de tijd heeft het eerdere besluit zijn werking verloren. Eventueel kan eiser bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening indienen tegen de tweede verlenging van de begunstigingstermijn wanneer er sprake is van een spoedeisend belang daartoe.
6. Tijdens de zitting is met partijen verder gesproken over het groot aantal procedures dat tussen deze partijen aanhangig is. Het college heeft zich op de zitting bereid verklaard om het initiatief te nemen tot een informeel gesprek met alle partijen om de mogelijkheden te verkennen om met elkaar tot een oplossing te komen. Ook partijen hebben aangegeven dat zij hiervoor open staan en dat zij bereid zijn op proactief mee te werken aan een oplossing voor hun conflicten.
Proceskosten
7. Eiser heeft tot slot een verzoek gedaan tot vergoeding van zijn proceskosten in deze zaak. Deze kosten bestaan uit verletkosten van € 900,- (€ 225,- x 4 uur) en het door hem betaalde griffierecht. Volgens eiser heeft hij ondanks het ontbreken van procesbelang in deze zaak recht op de vergoeding van deze kosten. Eiser heeft er in dat kader op gewezen dat hij niet bekend was met het feit dat het college op 7 december 2022 een beslissing heeft genomen op het bezwaar van belanghebbende tegen de last onder dwangsom. Eiser heeft dit besluit van het college niet ontvangen en heeft ook niet op een andere manier kennis kunnen nemen van dit besluit. Als eiser wel op de hoogte was van deze beslissing op bezwaar dan had hij zijn beroep in deze zaak mogelijk niet voortgezet.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit geval wegens bijzondere omstandigheden over te gaan tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat verletkosten voor het bijwonen van een zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen wanneer een professionele gemachtigde zijn eigen belangen behartigt en zijn aanwezigheid tijdens de zitting voortvloeit uit zijn normale werkzaamheden. Daarvan is in dit geval sprake. Eiser is werkzaam als advocaat en behartigt tijdens de zitting zijn eigen belangen. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak ziet de rechtbank ook in de door eiser genoemde bijzondere omstandigheden geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de verletkosten van eiser.
9. De conclusie van deze uitspraak is dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en dat hij niet in aanmerking komt voor vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van het instelling van hoger beroep. Onder aan dit proces-verbaal staat omschreven op welke wijze dit kan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:208:1750 en uitspraak van de ABRvS van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771.