ECLI:NL:RBMNE:2023:2146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
UTR 21/5143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving grondwateronttrekking door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

In deze zaak heeft eiser, wonende aan [adres 1] in [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dat zijn verzoek om handhaving van de grondwateronttrekking door de belanghebbende op het naastgelegen perceel heeft afgewezen. De belanghebbende, wonende aan [adres 2], onttrekt grondwater voor twee vijvers en een zwembad. Eiser stelt dat deze onttrekking schade toebrengt aan zijn perceel en heeft in het verleden meerdere procedures gevoerd over dit onderwerp. Het Hoogheemraadschap heeft op 19 juli 2021 en 22 november 2021 besluiten genomen die het handhavingsverzoek van eiser ongegrond verklaarden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 22 februari 2023 is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in de bezwaarfase is gehoord, maar heeft dit gebrek gepasseerd omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt in de beroepsprocedure toe te lichten. De rechtbank oordeelt dat het Hoogheemraadschap terecht heeft afgezien van handhaving, omdat de grondwateronttrekking niet vergunningplichtig is. De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband is tussen de grondwateronttrekking en de schade aan het perceel van eiser. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, maar het Hoogheemraadschap wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: E. Venema),
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verweerder (het hoogheemraadschap) (gemachtigde: mr. W.S. Zorg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaats] .
Deze partijen worden hierna eiser, het hoogheemraadschap en belanghebbende genoemd.

Inleiding

1. Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Op het naastgelegen perceel, aan de [adres 2] , woont belanghebbende. Hij heeft op zijn perceel twee vijvers en een zwembad die worden (aan)gevuld met grondwater. Hiervoor heeft belanghebbende een pomp die grondwater aan de bodem onttrekt. Het onttrekken van grondwater door belanghebbende is al langer onderwerp van geschil tussen eiser en belanghebbende. Volgens eiser ontstaat er door het onttrekken van grondwater schade aan zijn perceel en opstallen. Hierover zijn sinds 2016 diverse procedures gevoerd bij de civiele- en de bestuursrechter.
2. Eiser heeft op 15 april 2021 bij het hoogheemraadschap een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het onttrekken van grondwater door belanghebbende. Met het besluit van 19 juli 2021 heeft het hoogheemraadschap het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met het besluit van 22 november 2021 heeft het hoogheemraadschap het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. De behandeling van het beroep stond gepland op 22 september 2022. Op 16 september 2022 heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend. Met de beslissing van 11 november 2022 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. [1]
5. Vervolgens is het beroep van eiser behandeld op de zitting van 22 februari 2023. Eiser was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het hoogheemraadschap heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [toezichthouder] , toezichthouder bij het hoogheemraadschap. Belanghebbende was niet bij de zitting aanwezig.

Overwegingen over de procedure

6. Eiser voert allereerst aan dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase niet bij de hoorzitting aanwezig is geweest. De hoorzitting stond gepland op 4 november 2021. Op 25 oktober 2021 heeft de gemachtigde van eiser bij het hoogheemraadschap om uitstel van de hoorzitting verzocht omdat eiser nog een aanvullend expertiseonderzoek wilde indienen, in reactie op een stuk van belanghebbende. Dit verzoek om uitstel is door het hoogheemraadschap telefonisch afgewezen. De hoorzitting heeft hierna plaatsgevonden op 4 november 2021, zoals gepland.
8. De verplichting om een belanghebbende in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de toelichting bij artikel 7:2, eerste lid, van de Awb volgt dat het in strijd is met dit artikel om een hoorzitting niet uit te stellen wanneer een belanghebbende of zijn gemachtigde daar na de uitnodiging voor de hoorzitting gemotiveerd om verzoekt. In deze zaak heeft de gemachtigde van eiser ongeveer anderhalve week voor de hoorzitting gemotiveerd om uitstel verzocht. Door geen uitstel te verlenen voor de hoorzitting handelt het hoogheemraadschap naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Dit betekent dat er sprake is van een gebrek in de besluitvorming van het hoogheemraadschap.
9. De rechtbank passeert dit gebrek echter met artikel 6:22 van de Awb. Dit artikel biedt de rechtbank de mogelijkheid om een gebrek in de besluitvorming te passeren als aannemelijk is dat een belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad door het gebrek. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. In de beroepsprocedure en tijdens de zitting heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt nader te onderbouwen. Eiser heeft ook van deze gelegenheid gebruik gemaakt door in de beroepsfase een nader expertiserapport in te dienen van Walinco en zijn standpunten op de zitting nader toe te lichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Het passeren van het gebrek leidt niet tot een gegrond beroep. Het passeren van het gebrek heeft wel gevolgen voor de proceskostenveroordeling. Dit legt de rechtbank uit in de conclusie van deze uitspraak.
10. Eiser voert verder aan dat het hoogheemraadschap vooringenomen is bij zijn besluitvorming in deze zaak. Volgens eiser heeft een bestuurslid van het hoogheemraadschap, die in dezelfde straat woont, belanghebbende geadviseerd in deze kwestie.
11. Het hoogheemraadschap heeft toegelicht dat deze suggestie van eiser feitelijk onjuist is. Het besluit in deze zaak is onder mandaat ambtelijk afgedaan en er heeft daarbij geen bestuurlijke inmenging plaatsgevonden.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het hoogheemraadschap heeft gehandeld in strijd met het verbod op vooringenomenheid [2] . Eiser heeft zijn stelling dat een bestuurslid belanghebbende heeft geadviseerd niet onderbouwd. Ook anderszins is op geen enkele manier gebleken dat het hoogheemraadschap vooringenomen heeft gehandeld bij de totstandkoming van de besluitvorming in deze zaak. De rechtbank kan de toelichting van het hoogheemraadschap op dit punt volgen.

Inhoudelijke overwegingen

13. Het inhoudelijke geschil tussen partijen gaat over de grondwateronttrekking door belanghebbende. Uit de Waterwet [3] volgt dat het waterschap regels kan stellen voor het onttrekken van grondwater. Het hoogheemraadschap heeft deze regels opgenomen in de Keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 (hierna: de Keur) en nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 (hierna: de Uitvoeringsregels).
14. Op de situatie in deze zaak is hoofdstuk 67 van de Uitvoeringsregels van toepassing. Dit hoofdstuk gaat over grondwateronttrekking voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassing. In de toelichting bij dit hoofdstuk van de Keur is opgenomen dat de regels onder andere gelden voor het vullen van een zwembad of waterpartijen. Dit is ook het doel van de grondwateronttrekking door belanghebbende. Uit de Uitvoeringsregels volgt verder dat er bij grondwateronttrekking altijd een zorgplicht [4] van toepassing is. De zorgplicht brengt onder andere met zich dat grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt zodat de effecten op de omgeving en het risico op schade bij derden zoveel mogelijk wordt beperkt. Afhankelijk van de omvang en diepte van de wateronttrekking is op grond van de Uitvoeringsregels een algemene regel met meldplicht of een vergunningplicht van toepassing. Dit is nader uitgewerkt in een stroomschema dat bij hoofdstuk 67 van de Uitvoeringsregels hoort.
Is er sprake van een overtreding?
15. Eiser voert aan dat er voor het onttrekken van grondwater door belanghebbende een vergunningplicht geldt omdat er meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken. Eiser baseert zich daarvoor op zijn eigen waarnemingen en foto- en filmmateriaal. Daarnaast heeft hij gewezen op de rapporten van Tauw die hij in de primaire fase heeft ingediend en het rapport van Walinco dat hij in beroep heeft overgelegd. Omdat belanghebbende niet over een vergunning voor het onttrekken van grondwater beschikt is er sprake van een overtreding waartegen het hoogheemraadschap handhavend moet optreden. Eiser heeft er ook op gewezen dat belanghebbende de hoeveelheid onttrokken grondwater niet of niet volledig aan het hoogheemraadschap heeft gemeld en dat het hoogheemraadschap ook niet heeft gecontroleerd hoeveel grondwater er wordt onttrokken.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het hoogheemraadschap zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding. De rechtbank legt dat hieronder uit.
17. Om te bepalen of er voor grondwateronttrekking een vergunningplicht of een algemene regel met meldplicht geldt is het debiet van de grondwateronttrekking van belang. Volgens het hoogheemraadschap is het maximale debiet van de pomp van belanghebbende vijf m3 per uur. Hiervoor baseert het hoogheemraadschap zich op de rapporten van zijn toezichthouder uit 2019 en 2021. De toezichthouder heeft daarvoor inspecties uitgevoerd op het perceel van belanghebbende en de onttrekkingsinstallatie gecontroleerd. In het inspectierapport uit 2019 wordt beschreven dat het een pomp betreft met een lage capaciteit. In het inspectierapport uit 2021 schat dezelfde toezichthouder het theoretisch debiet van de pomp op drie m3 per uur, maar vermeldt daarbij dat de feitelijke onttrekking aanzienlijk minder zal zijn gelet op de diepte van de onttrekking en de capaciteit van de pomp. Op de zitting heeft de toezichthouder aanvullend verklaard dat het om een oude pomp gaat en dat het debiet niet op de pomp vermeld stond. De toezichthouder heeft daarom op basis van de gegevens bij de inspectie en de foto’s van de pomp overleg gehad met collega’s en daarbij het maximale theoretisch debiet vastgesteld. Volgens de toezichthouder is duidelijk dat het om een kleine huis-, tuin- en keukenpomp gaat en is het maximum debiet geschat op vijf m3 per uur. Voor de toezichthouder was duidelijk dat het om een kleine pomp gaat in vergelijking met de pompen voor bijvoorbeeld agrarisch gebruik die hij ook regelmatig controleert.
18. De rechtbank overweegt dat het hoogheemraadschap zich in beginsel mag baseren op de rapporten en verklaringen van zijn toezichthouder. Voor de beoordeling van het handhavingsverzoek mocht het hoogheemraadschap dus uitgaan van een pomp met een maximaal debiet van vijf m3. Wat eiser daar tegenin heeft gebracht geeft de rechtbank geen aanleiding om aan dit uitgangspunt van het hoogheemraadschap te twijfelen. Eisers stellingen dat de pomp van belanghebbende in ieder geval meer dan 10 m3 onttrekt, dat er langer wordt gepompt en dat meerdere pompen zijn heeft hij niet nader onderbouwd. Weliswaar wordt in het door eiser overgelegde rapport van Walinco uitgegaan van een debiet van ongeveer 70 m3 per dag, maar deze schatting is in het rapport ook niet verder onderbouwd. Gelet op de toelichting van het hoogheemraadschap en de verklaringen van de toezichthouder ter zitting acht de rechtbank deze stellingen van eiser niet aannemelijk. Nu het totaal debiet in ieder geval minder is dan tien m3 per uur en het grondwater ook niet dieper dan het eerste watervoerende pakket wordt onttrokken, geldt voor belanghebbende op grond van de Uitvoeringsregels een algemene regel met meldplicht en zorgplicht.
19. In eisers stelling dat de hoeveelheid onttrokken grondwater door belanghebbende niet of niet volledig wordt gemeld ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van een overtreding. Uit het advies van de bezwarencommissie kan opgemaakt worden dat belanghebbende niet altijd volledig heeft voldaan aan deze administratieve verplichting die hoort bij de meldplicht. Het hoogheemraadschap heeft belanghebbende echter op deze verplichting gewezen en belanghebbende heeft zich bereid verklaard om een periodieke melding te doen. Het enkele feit dat belanghebbende in het verleden mogelijk niet volledig aan deze administratieve verplichting heeft voldaan geeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de meldingen van belanghebbende niet kloppen.
Handelt belanghebbende in strijd met de zorgplicht?
20. Eiser voert verder aan dat belanghebbende de zorgplicht uit de Keur en de Uitvoeringsregels overtreedt. Door de grondwateronttrekking van belanghebbende treedt er op het perceel van eiser zetting op. Dit is een proces waarbij de grond door grote belasting wordt samengedrukt en water en lucht uit de bodem worden geperst. Door de zetting ontstaat er verzakking op het perceel van eiser met schade aan zijn opstallen tot gevolg. Volgens eiser is er causaal verband tussen de grondwateronttrekking en de schade aan zijn eigendommen. Dit is een belangrijke grond voor eiser die ook onderwerp van eerdere procedures is geweest.
21. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat belanghebbende de zorgplicht overtreedt. Het hoogheemraadschap heeft gemotiveerd toegelicht dat er geen aanleiding is om uit te gaan van causaal verband tussen de grondwateronttrekking door belanghebbende en de schade bij eiser. Hiervoor heeft het hoogheemraadschap zich onder andere gebaseerd op de memo van 17 september 2021 van [ingenieur] , ingenieur bij het hoogheemraadschap. In deze memo heeft [ingenieur] het effect berekend van de grondwateronttrekking op de grondwaterstandverlaging en de bodemdaling die daardoor ter hoogte van het perceel van eiser kan optreden. De conclusie is dat een onttrekkingsdebiet van twaalf m3 per dag kan leiden tot een daling van de grondwaterstand met zes centimeter. De bodemdaling die hierdoor kan optreden bedraagt volgens de berekening van [ingenieur] bij een ‘wordt case’ maximaal 0,5 millimeter. De geconstateerde verzakkingen en schade bij eiser kunnen daarom volgens [ingenieur] onmogelijk het gevolg zijn van de grondwateronttrekking door belanghebbende. Gelet op deze toelichting door [ingenieur] kan de rechtbank het standpunt van het hoogheemraadschap volgen dat geen sprake is causaal verband tussen de grondwateronttrekking en de schade en dat de zorgplicht door belanghebbende niet wordt geschonden.
22. De rapporten van Tauw en Walinco die eiser ter onderbouwing van zijn standpunt heeft ingebracht leiden niet tot een ander oordeel. In het rapport van Walinco wordt uitgegaan van een onttrekkingsdebiet van 70 m3 per dag. Dit is enkel gebaseerd op de eigen inschatting van eiser en niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt deze aanname daarom niet. Bovendien is het rapport van Tauw uitsluitend gebaseerd op waarnemingen op het perceel van eiser zonder onderzoek uit te voeren naar de grondwateronttrekking op het perceel van belanghebbende. Het effect van de grondwateronttrekking op de daling van de grondwaterstand en de bodemdaling is in dit rapport ook niet berekend. Aan het rapport van Tauw kan daarom maar beperkte waarde worden toegekend. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat belanghebbende de zorgplicht overtreedt zodat het hoogheemraadschap ook op die grond het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen.

Conclusie

23. Uit deze uitspraak volgt dat het hoogheemraadschap terecht heeft afgezien van handhavend optreden omdat geen sprake is van een overtreding. De grondwateronttrekking door belanghebbende is niet vergunningplichtig. Voor belanghebbende geldt weliswaar een zorgplicht, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat er een causaal verband is tussen de grondwateronttrekking en de schade op zijn perceel. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
24. Doordat eiser in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar mondeling toe te lichten, constateert de rechtbank een gebrek in de besluitvorming van het hoogheemraadschap. Zoals beschreven in rechtsoverweging 9. van deze uitspraak passeert de rechtbank dit gebrek. Het hoogheemraadschap wordt daarom veroordeeld in vergoeding van de kosten die eiser in verband met de procedure bij de rechtbank heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Het hoogheemraadschap moet daarnaast het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het hoogheemraadschap in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt het hoogheemraadschap op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Dit verbod volgt uit artikel 2:4 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:5 van de Waterwet.
4.De zorgplicht volgt uit artikel 3.1 van de Keur.