4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen wat er in de nacht van 16 april 2022 precies in de woonwagen van verdachte is gebeurd. Vast staat dat aangever die nacht is opgenomen in het [ziekenhuis] met een steekwond in zijn borst en dat hij deze steekwond heeft opgelopen in de woonruimte van verdachte. Met betrekking tot de vraag wie aangever (hoogstwaarschijnlijk met een mes) in de linkerborst heeft gestoken dan wel gesneden, biedt het dossier echter onvoldoende duidelijkheid. Weliswaar heeft verdachte op de terechtzitting van 13 juli 2022 verklaard dat aangever in een mes is gelopen dat verdachte vasthield, echter heeft de rechtbank twijfels over de betrouwbaarheid van die verklaring. Zo heeft verdachte hier niets over verklaard bij de politie, rechter-commissaris of de behandeling in raadkamer en is zij pas voor het eerst met deze verklaring gekomen ter terechtzitting, bijna drie maanden na het incident.
Verder volgt uit het dossier dat:
- verdachte vlak na het incident tegen meerdere verbalisanten ter plaatse heeft gezegd dat zij aangever met glas had gestoken. Over een mes heeft verdachte het dan niet;
- ook de broer van verdachte, [A] , ten tijde van het incident in de woonruimte van verdachte aanwezig lijkt te zijn geweest en mogelijk een rol heeft gehad bij het steek-/snij incident. Verdachte belt in de nacht van 16 april 2022 zelf met de meldkamer van 112 en zegt dan:
- de moeder van verdachte in getapte telefoongesprekken zegt dat het steken niet met een mes is gebeurd maar met glas;
- de broer van verdachte in getapte telefoongesprekken tegen zijn moeder zegt: “
- geen onderzoek is gedaan naar de vraag of de steekwond in de borst van aangever is toegebracht met een mes of dat dit ook op andere wijze, bijvoorbeeld met glas, kan zijn gebeurd.
De rechtbank ziet hierin reden om behoedzaam om te gaan met de verklaring van verdachte dat aangever in het mes is gelopen dat door haar werd vastgehouden. Dit geldt te meer nu verdachte stelt zich het voorval met het mes weer te kunnen herinneren, nadat zij een droom had over haar vader. De rechtbank acht deze verklaring voor het zich later herinneren van het voorval niet uitgesloten, opmerkelijk is dit verhaal echter wel.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet uitsluiten dat de broer van verdachte ook betrokken is geweest bij het geweldsincident in de nacht van 16 april 2022 en mogelijk een rol heeft gehad bij het steek-/snij incident. Dit brengt mee dat de relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte, die is aangetroffen op het heft van een mes, onvoldoende is om verdachte als (enige) gebruiker van het mes destijds, aan te wijzen. Op basis van het NFI rapport over het op het heft van het mes aangetroffen DNA kan immers niet worden uitgesloten dat dit DNA niet van verdachte, maar van haar broer afkomstig is. De afgeleide DNA-hoofdprofielen zijn op basis van het NFI rapport namelijk enkel waarschijnlijker in vergelijking met DNA van willekeurige,
niet aan verdachte verwante, personen.
Om meer duidelijkheid te krijgen over de vraag wie aangever in zijn borst heeft gestoken heeft de rechtbank aangever ter terechtzitting gehoord. Net als tijdens zijn eerdere verklaringen bij de politie, verklaarde aangever ter terechtzitting zich dit niet te kunnen herinneren.
Vanwege al deze onzekere en twijfelachtige omstandigheden bestaat er onduidelijkheid over de werkelijke toedracht van het letsel en kan de rechtbank niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte aangever in zijn borst heeft gestoken/gesneden. De rechtbank kan daarom niet anders dan verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde, omdat het letsel dat door het slaan met een glas tegen het gezicht/hoofd van aangever is ontstaan, niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Aangever heeft weliswaar verklaard (gedeeltelijk) doof te zijn geworden aan zijn linkeroor, hetgeen als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt als dat vast komt te staan, maar dit wordt niet ondersteund door (medisch) bewijs. Als gevolg daarvan kan de rechtbank niet vaststellen wat de ernst van dit letsel is, of er een noodzaak is (geweest) tot medisch ingrijpen en of er al dan niet uitzicht is op volledig herstel. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Uit het
proces-verbaal van verhoor van verdachtevan 16 april 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard
:
V: Kan je ons vertellen wat er afgelopen nacht is gebeurd bij jou in de woning?
A: Het enige wat ik me goed kan herinneren was dat ik hem met een glas op zijn hoofd heb geslagen.
V: Waar heb jij [slachtoffer (voornaam)] met het glas geslagen?
A: Het zal op de zijkant van zijn hoofd zijn geweest.
V: Wat gebeurde er met het glas?
A: Het ging stuk.
Uit het
proces-verbaal van verhoor van verdachtebij de rechter-commissaris op 19 april 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik heb het glas tegen zijn hoofd geslagen, maar meer kan ik mij niet herinneren.
Uit het
proces-verbaal van verhoor van verdachtevan 25 april 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
A: (…) Ik weet alleen dat ik het glas op zijn hoofd ergens heb geslagen en dat alles onder het bloed zat bij mij hier.
O: verdachte toont haar rechter hand met daarop een paar kleine krasjes.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik was op 16 april 2022 in een woning in [plaats] . Ik zag glasscherven op de vloer van de woning liggen. [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] liet mij een flinke snee in haar vinger zien waaruit bloed vloeide. Bij [slachtoffer] zag ik aan de linkerzijde van zijn gezicht, bij de wang en het oor oppervlakkige sneetjes zitten.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik zag kleine verwondingen rondom het linkeroor van het slachtoffer [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen
In tegenstelling tot haar verklaring over het incident met het mes, heeft verdachte vanaf het eerste moment verklaard dat zij aangever met een glas tegen zijn hoofd heeft geslagen. Het bij verdachte en bij aangever waargenomen letsel past bij deze verklaring. De rechtbank oordeelt daarom dat het slaan met het glas tegen het gezicht/hoofd van aangever wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het slaan met een glas tegen het gezicht/hoofd van aangever bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard. Immers is het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam en is er door het mogelijk breken van het glas waarmee geslagen wordt (wat ook is gebeurd) een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig, zoals een zeer ontsierend litteken of schade aan een oog dan wel verlies van het zicht daarin. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een (onbekend gebleven) ander, is niet gebleken, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.