ECLI:NL:RBMNE:2023:2127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
10268781 UE VERZ 23-5
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent wegens seksuele toespelingen en onvoldoende professionele afstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van een stichting om de arbeidsovereenkomst van een docent lichamelijke opvoeding te ontbinden. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.M. van der Sluis, heeft het verzoek ingediend op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer, die beschuldigd werd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er meerdere meldingen zijn gedaan door leerlingen en collega's over ongepast gedrag van de docent, waaronder seksuele toespelingen en het niet bewaren van professionele afstand. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met als einddatum 1 juni 2023, en geoordeeld dat de docent geen recht heeft op een transitievergoeding vanwege ernstig verwijtbaar gedrag. De proceskosten zijn voor rekening van de verwerende partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10268781 UE VERZ 23-5 MS/1270
Beschikking van 11 mei 2023
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. L.M. van der Sluis,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.G.M. Rijksen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 5 januari 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
Op 2 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoekster] zijn verschenen mevrouw [A] , hoofd HR bij [verzoekster] , de heer [B] , directeur van het [school] , mevrouw [C] , voorzitter van het college van bestuur van [verzoekster] en mr. L.M. van der Sluis, gemachtigde van [verzoekster] . [verweerder] is verschenen met zijn echtgenote en met zijn gemachtigde mr. J.G.M. Rijksen.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak aangehouden zodat [verzoekster] de verklaringen waarnaar in het onderzoeksrapport van [onderneming] wordt verwezen aan [verweerder] ter beschikking kan stellen. Daarbij is bepaald dat [verweerder] op de verklaringen zal kunnen reageren en dat [verzoekster] nog zal kunnen reageren op de reactie van [verweerder] .
1.4.
[verzoekster] heeft bij brieven van 15 maart 2022 en 17 maart 2023 de gevraagde verklaringen in het geding gebracht. [verweerder] heeft door middel van een akte uitlating producties op deze verklaringen gereageerd. [verzoekster] heeft daarna een antwoordakte ingediend.
1.5.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1984] , is sinds 1 augustus 2008 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] . [verweerder] werkt bij het [school] (hierna: het [school] ) als docent lichamelijke opvoeding. Zijn bruto loon bedraagt € 5.329,00 per maand exclusief vakantiebijslag en eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de cao VO van toepassing.
2.2.
Op 16 maart 2022 heeft een voormalige leerling van het [school] bij het bestuur van [verzoekster] melding gemaakt van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [verweerder] gedurende de periode 2014-2016.
2.3.
[verzoekster] heeft hiervan melding gedaan bij de vertrouwenspersoon van de Onderwijsinspectie en heeft contact opgenomen met de zedenpolitie. De zedenpolitie heeft [verzoekster] meegedeeld dat een strafrechtelijk onderzoek kon worden opgestart.
2.4.
[verzoekster] heeft [verweerder] in een gesprek op 11 april 2022 in kennis gesteld van de melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag. [verweerder] heeft in dit gesprek ontkend dat hij zich ongeoorloofd zou hebben gedragen. [verzoekster] heeft [verweerder] op verzoek van de zedenpolitie geen details over de melding verstrekt. Zij heef hem met ingang van 11 april 2022 geschorst.
2.5.
Op 22 april 2022 en 9 mei 2022 hebben vervolggesprekken tussen [verzoekster] en [verweerder] plaatsgevonden. [verzoekster] heeft de schorsing in dit laatste gesprek met drie maanden verlengd.
2.6.
[verweerder] heeft [verzoekster] bij brief van 25 mei 2022 gesommeerd hem mee te delen wat de concrete en volledige inhoud is van de melding en van wie die afkomstig is. Omdat [verzoekster] daar niet toe bereid was, heeft [verweerder] aangekondigd in kort geding wedertewerkstelling te vorderen. [verzoekster] is vervolgens aan de wens van [verweerder] tegemoetgekomen, in die zin dat zij de heer [D] (hierna: [D] ) van [onderneming] (hierna: [onderneming] ) de opdracht heeft gegeven om [verweerder] over de volledige inhoud van de melding te informeren.
2.7.
[D] heeft [verweerder] en zijn gemachtigde in een gesprek op 6 juli 2022 op de hoogte gesteld van de inhoud van de melding. [verweerder] heeft bij deze gelegenheid niet op de inhoud van de melding gereageerd.
2.8.
[verzoekster] heeft [verweerder] bij brief van 7 juli 2022 meegedeeld dat zijn keuze om niet op de melding te reageren haar aanleiding heeft gegeven tot het opstarten van een intern onderzoek dat door [onderneming] zal worden uitgevoerd. Zij heeft [onderneming] vervolgens opdracht gegeven de melding te onderzoeken en ook drie andere signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] die [verzoekster] inmiddels hadden bereikt.
2.9.
[verweerder] heeft zich op 5 oktober 2022 ziekgemeld.
2.10.
[onderneming] heeft op 1 december 2022 een eindrapportage uitgebracht. Hierin wordt in geconcludeerd dat er meerdere signalen van grensoverschrijdend gedag door [verweerder] zijn onderzocht en dat uiteindelijk vier verklaringen zijn afgelegd. De inhoud van deze verklaringen verschillen in ernst, duur en omvang, maar hebben als gemeenschappelijke factor seksueel grensoverschrijdend gedrag van [verweerder] . Hoewel het in alle vier de verklaringen om een-op-eensituaties gaat en er daardoor geen direct bewijs is dat het seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, is de informatie volgens [onderneming] wel zodanig dat het aannemelijk is dat het heeft plaatsgevonden.
2.11.
[verzoekster] heeft dit eindrapport op 20 december 2022 met [verweerder] besproken en heeft de inhoud van dit gesprek bij brief van 21 december 2022 bevestigd. Zij heeft in dit gesprek aangekondigd dat bij de rechtbank een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden ingediend.

3.Het verzoek en het verweer

het verzoek en de onderbouwing daarvan
3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de arbeidsovereenkomst van partijen zo spoedig mogelijk en zonder inachtneming van de opzegtermijn van 3 maanden te ontbinden, primair op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ) en subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), en te bepalen dat aan [verweerder] geen transitievergoeding toekomt vanwege ernstig verwijtbaar gedrag. Zij verzoekt [verweerder] te veroordelen in de proceskosten dan wel de proceskosten te compenseren.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerder] in strijd heeft gehandeld met artikel 4.3 ‘Seksuele intimidatie’ van de Gedragscode [naam verzoekster] Scholen, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“We onthouden ons van elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering in verbale, non-verbale of fysieke zin, zowel opzettelijk als onopzettelijk, die door de persoon die het ondergaat als (on)gewenst of gedwongen kan worden ervaren, of door anderen in de organisatie als aanstootgevend. Ook wanneer sprake kan zijn van een bepaalde wenselijkheid, onthouden we ons van seksueel gedrag of seksuele toenadering.
We zijn ons bewust dat het ook kan gaan om bijvoorbeeld (te) lang een hand vasthouden, seksueel getinte vragen, opmerkingen of humor, of te dichtbij staan.
Seksuele handelingen en intieme relaties tussen een medewerker en een leerling zijn onder geen beding geoorloofd. (…)”
3.3.
Gezien de meldingen en de verklaringen die [onderneming] heeft onderzocht, is de conclusie volgens [verzoekster] gerechtvaardigd dat [verweerder] in meerdere opzichten zijn verplichtingen jegens leerlingen, een stagiaire en een collega heeft geschonden. Er is weliswaar niet onomstotelijk bewezen dat het seksueel grensoverschrijdend gedrag waarvan melding is gedaan daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, maar uit de feiten die het onderzoek naar boven heeft gehaald, de hoeveelheid meldingen en de samenhang ertussen, ontstaat voor [verzoekster] voldoende beeld dat [verweerder] onvoldoende professionele afstand in zijn professionele handelen heeft bewaard. Hij heeft in de reactie die hij in het gesprek van 20 december 2022 heeft gegeven ook aangegeven onvoldoende professionele afstand te hebben bewaard. Voor [verzoekster] weegt zwaar dat [verweerder] als docent in een ongelijkwaardige relatie met leerlingen werkt. Een docent die gebruik maakt van zijn machtspositie is het werk van docent niet waardig. Het is een schending van vertrouwen van leerlingen, van ouders die hun kinderen aan [verzoekster] toevertrouwen en van de werkgever die de medewerker in vertrouwen de baan heeft gegeven. [verzoekster] acht het aannemelijk dat [verweerder] in die relatie grenzen heeft overschreden. Dit gedrag is ontoelaatbaar en het vertrouwen van [verzoekster] in [verweerder] als docent is volledig verdwenen.
het verweer
3.4.
[verweerder] verzoekt primair het ontbindingsverzoek af te wijzen. Subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt hij [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op een redelijke grond als genoemd in de wet. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat primair sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder e BW) en subsidiair van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g BW). Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
opzegverbod
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval. [verweerder] heeft een beroep gedaan op het opzegverbod bij ziekte en heeft er daarbij op gewezen dat hij zich op 5 oktober 2022 heeft ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportage van 26 oktober 2022 echter geconcludeerd dat de beperkingen die [verweerder] ervaart het gevolg zijn van de huidige situatie op het werk en niet voorkomen uit ziekte of gebrek. [verweerder] heeft zijn stelling dat hij ziek is niet nader met verklaringen van artsen onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat hiervan geen sprake is en dat het opzegverbod bij ziekte hier niet geldt.
het verzoek om ontbinding op de e-grond
4.3.
Op grond van artikel 7:669 lid 3, aanhef onder e BW kan een werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
het rapport van [onderneming]
4.4.
[verzoekster] baseert haar verwijt dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld op de resultaten van het onderzoek door [onderneming] die in de rapportage zijn vastgelegd en stelt zich op het standpunt dat dit onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
4.5.
[verweerder] heeft grote bezwaren tegen de rapportage van [onderneming] . Hij stelt dat de onderzoekers buiten hun onderzoeksopdracht zijn getreden. Deze opdracht luidde dat er een feitenonderzoek moest worden verricht naar de aard, ernst en omvang van de aanwezige signalen tegen hem. Volgens [verweerder] zijn de onderzoekers veel verder gegaan: zij interpreteren, suggereren, concluderen en lijken gebruik te maken van een doelredenering. [verweerder] stelt na kennisname van de verklaringen waarnaar in de rapportage wordt verwezen, dat de onderzoeker sturende vragen heeft gesteld en dat deze zich in het onderzoek niet neutraal heeft opgesteld. Hij vraagt niet door waar dit aangewezen is en/of lijkt onwelgevallige verklaringen te vermijden. Er wordt niet opgehelderd waarom melders in 2022 ineens contact gaan zoeken en de onderzoeker lijkt totaal niet geïnteresseerd in de door [verweerder] aangedragen getuigen en vraagt bij hen niet door.
4.6.
[verweerder] klaagt er verder over dat [onderneming] de conceptrapportage op 21 november 2022 aan [verzoekster] en hemzelf heeft gestuurd zonder deze eerst aan hem voor te leggen. Nadat hij daarop had gewezen is hij alsnog in staat gesteld een reactie te geven en heeft [verzoekster] aangegeven de conceptrapportage te vernietigen en de definitieve rapportage af te wachten. Deze procedurele fout is echter schadelijk voor hem geweest, omdat [verzoekster] in eerste instantie kennis heeft genomen van een onvolledige en onjuiste conceptrapportage en op basis daarvan een oordeel heeft gevormd. De fundamentele kritiek die hij op de rapportage heeft geleverd heeft slechts tot kleine aanpassingen geleid en [onderneming] heeft er verder mee volstaan zijn reactie achter de rapportage te plakken. [verweerder] stelt dat de rapportage gezien het voorgaande niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet kan dienen als bewijs dat hij (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld.
4.7.
De kantonrechter acht het niet nodig om hier op alle bezwaren die [verweerder] tegen de rapportage heeft geuit in te gaan. Voor de beoordeling of sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] dient de kantonrechter immers de feiten vast te stellen die het beroep op deze grond kunnen dragen. Nu [verzoekster] hiervoor naar de resultaten van het onderzoek van [onderneming] heeft verwezen, zal de kantonrechter op basis van de onderzoeksrapportage van [onderneming] beoordelen welke van de daarin genoemde feiten in voldoende mate vaststaan. De kantonrechter trekt uit deze feiten zelf zijn conclusies en laat zich daarbij niet leiden door de conclusies die de onderzoekers van [onderneming] hebben getrokken.
de inhoud van de vier meldingen
4.8.
Blijkens de onderzoeksrapportage van [onderneming] zijn meldingen van vier verschillende vrouwen onderzocht die betrekking hebben op de periode 2014-2021. Twee vrouwen (hierna: melder 1 en 2) waren destijds leerlingen op het [school] , één vrouw is een collega docent en één vrouw was een stagiaire. De inhoud van deze meldingen en de verklaringen die deze vrouwen hebben afgelegd, zoals weergegeven in de rapportage, worden hieronder samengevat.
4.9.
Melder 1 heeft op 16 maart 2022 verklaard dat zij in de periode 2014-2016 door [verweerder] seksueel is misbruikt. Zij had destijds persoonlijke problemen waarvoor zij steun zocht en vond bij [verweerder] . Er ontstond hierdoor een vertrouwensband. Deze gesprekken gingen langzaam over in meer fysiek contact waarbij [verweerder] haar eerst een knuffel gaf maar hij vervolgens steeds verder ging. Dit heeft uiteindelijk geleid tot seks tegen haar zin, wat meer dan tien keer is gebeurd. Melder 1 heeft hiervan op 18 mei 2022 aangifte gedaan bij de politie.
4.10.
Ook voor melder 2 gold dat zij destijds persoonlijke problemen had waarvoor zij steun zocht en vond bij [verweerder] en dat hierdoor een vertrouwensband met [verweerder] ontstond. In april 2021 heeft een vriendin van haar aan haar mentor gemeld dat melder 2 aan haar had verteld dat [verweerder] had voorgesteld seks met haar te hebben. De mentor heeft dit toen gemeld aan de vertrouwenspersoon en de directeur van het [school] . De vertrouwenspersoon is op 19 april 2021 en 1 juni 2021 met melder 2 in gesprek gegaan. Melder 2 heeft toen verklaard dat ze tegen [verweerder] had verteld dat zij ‘snus’ had geprobeerd en dat [verweerder] toen tegen haar had gezegd dat ze dat niet moest doen en dat ze beter seks kon hebben dan drugs gebruiken. Zij heeft ontkend dat [verweerder] direct om seks met haar had gevraagd en wilde niet dat dit met [verweerder] zou worden besproken omdat zij kort voor haar eindexamen zat en dit te belastend vond. De directeur van het [school] heeft op 21 juni 2021 met [verweerder] over dit incident gesproken. [verweerder] heeft toen verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat hij een dergelijke opmerking had gemaakt. Op 30 maart 2022 is de vertrouwenspersoon van het [school] gebeld door de moeder van melder 2. Er was op dat moment een probleem met melder 2 en haar moeder was bang dat dit mogelijk iets te maken had met een gebeurtenis op het [school] met een docent. Door tussenkomst van de vertrouwenspersoon heeft melder 2 op 4 oktober 2022 tegenover [onderneming] een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij in 2021 niet heeft verteld wat er echt was gebeurd, omdat zij nog les had bij [verweerder] en net voor haar examens zat. Zij heeft verklaard dat [verweerder] haar in het gesprek in april 2021 had gezegd:
“Ja, ik wil je ook wel helpen om je beter te laten voelen. Dat kun je beter doen met positieve dingen zoals bijvoorbeeld seks.”en vervolgens: “
Wat vind je daar nu van?”en
“Als je wil, dan wil ik je daar best bij helpen.”. Zij is toen huilend weggerend. Zij heeft verder verklaard dat [verweerder] haar wel eens een knuffel heeft gegeven maar dat hij bij de tweede keer dat hij dit deed een hand op haar kont had gelegd.
4.11.
Melding 3 betreft een melding van een docente van 25 september 2022. Zij heeft verklaard over een incident met [verweerder] dat begin 2019 heeft plaatsgevonden. Zij had hem verteld dat zij aan het daten was en op een gegeven moment kwam hij haar lokaal in om te informeren hoe het met het daten ging. Toen zij vertelde dat het goed ging maar dat het voor haar ook wel wat sneller kon, zou hij hebben gezegd:
“Mocht je in de tussentijd in vorm willen blijven dan moet je me dat maar even laten weten.”. Toen zij hem vroeg wat hij daarmee bedoelde zei hij:
“Denk daar maar eens over na.”. Hij liep vervolgens weg. Enkele weken later vroeg hij haar:
“En, heb je nog nagedacht over mijn voorstel?”, waarop zij antwoordde:
“Nou nee.”. De docente legde direct de relatie met de opmerking van een paar weken terug omdat er in de tussentijd geen ander contact was geweest. Zij interpreteerde dit als seksuele toespelingen en is naar haar teamleider gegaan om advies te vragen hoe ze met deze situatie moest omgaan. Ze heeft toen op advies van de vertrouwenspersoon op 27 maart 2019 de volgende mail naar [verweerder] gestuurd:
“Je hebt in de afgelopen maanden best wat interesse getoond in mijn privé leven en het daten en hebt daarbij ook suggesties gedaan. Zo ook vandaag of ik na heb gedacht over je voorstel.
Omdat ik dit niet iets vind om zo in de wandelgangen te bespreken, wil ik je middels deze mail laten weten dat ik dit soort toespelingen niet prettig vind. Ik zou je daarom willen vragen om de gesprekken puur zakelijk te houden en te stoppen met te vragen naar mijn privé leven. Dank je wel.”
[verweerder] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
4.12.
Melding 4 betreft een verklaring van een ex-stagiaire (hierna ook: de stagiaire) van 13 oktober 2022. Zij liep van september 2018 tot en met januari 2019 stage op het [school] . [verweerder] was een van haar begeleiders. In het kader van haar stage kwam aan de orde dat zij spanningen had. [verweerder] heeft haar vragen gesteld over de relatie met haar vriend en of hij haar wel genoeg ontspanning gaf. Nadat hij haar op 18 januari 2019 had geappt dat hij haar beoordelingsformulier had ingevuld en deze graag persoonlijk met haar wilde bespreken, heeft hij haar op 23 januari 2019 het volgende WhatsAppbericht gestuurd:
“Hoop dat ik eens die ‘ontspanning’ mag zijn ”en op 30 januari 2019:
“Heyhey, ik merk dat ik stiekem best wel een keertje die ‘ontspanning’ voor je wil zijn waar we het vorige week over hadden. Nog nagedacht over mijn aanbod?”.
De ex-stagiaire heeft destijds bij een opleidingsdocent van haar opleiding [.] gemeld dat zij zich onveilig voelde op haar stageplaats bij het [school] .
de reactie van [verweerder] op de meldingen
4.13.
[verweerder] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat hij in het gesprek op 20 december 2022 zou hebben erkend dat hij onvoldoende professionele afstand heeft bewaard. Hij ontkent dat hij seksueel contact met melder 1 heeft gehad en dat hij melder 2 heeft voorgesteld seksueel contact met hem te hebben. Hij wijst erop dat melder 2 in 2021 tot twee maal toe tegenover de vertrouwenspersoon heeft verklaard dat hij dit niet aan haar had voorgesteld en dat deze leerling daarna ook contact met hem is blijven zoeken. Zij heeft haar verklaring pas in 2022 aangepast nadat [verzoekster] contact met haar had gezocht. [verweerder] ontkent dat hij de docente heeft voorgesteld seks met hem te hebben. Hij zag daarom ook geen aanleiding om iets te doen met de mail die zij hem had gestuurd. Met betrekking tot de melding van de stagiaire stelt hij dat hij niet meer weet wat hij heeft bedoeld met de twee WhatsAppberichten waarin hij schrijft dat hij haar ontspanning wil zijn. Hij ontkent dat hij daarmee heeft gezinspeeld op haar seksleven en een voorstel tot seks zou hebben gedaan. Hij wijst erop dat de stagiaire ten tijde van de stage meerderjarig was en dat de berichten zijn verstuurd toen de stage al was beëindigd. De stagiaire is bovendien een goede vriendin van melder 1.
de beoordeling
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat voor alle vier de meldingen geldt dat deze in een-op-eensituaties hebben plaatsgevonden. Voor melding 1 geldt dat in deze procedure weinig ondersteunend bewijs beschikbaar is en dat hiernaar ook al een strafrechtelijk onderzoek loopt. De kantonrechter laat melding 1 in zijn beoordeling buiten beschouwing, omdat op basis van de meldingen en verklaringen van melder 2, de docente en de stagiaire al voldoende vaststaat dat sprake is geweest van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.15.
De verklaringen van melder 2, de docente en de stagiaire hebben gemeen dat er suggestieve opmerkingen door [verweerder] zouden zijn gemaakt waaruit voor hen duidelijk was dat zij seksueel bedoeld of geladen waren.
4.16.
De verklaring van melder 2, zoals deze in 2022 is afgelegd, houdt in dat [verweerder] haar zou hebben voorgesteld seksueel contact met hem te hebben. [verweerder] heeft ontkend dat hij dit voorstel heeft gedaan. De kantonrechter acht deze verklaring van melder 2 echter voldoende overtuigend. Het gesprek waarin dit voorstel zou zijn gedaan heeft weliswaar een-op-een plaatsgevonden, maar vindt bevestiging in de melding van dit voorstel door haar vriendin die dat van melder 2 had gehoord. Deze vriendin heeft dit gemeld aan haar teamleider die vervolgens de vertrouwenspersoon van de school heeft ingeschakeld. Melder 2 heeft destijds tegenover deze vertrouwenspersoon verklaard dat geen sprake is geweest van dit voorstel maar van een seksueel getinte opmerking, die niet op haar was gericht. In 2022, nadat haar moeder contact met [verzoekster] had opgenomen, heeft zij echter tegenover de onderzoekers van [onderneming] verklaard dat zij het wel als een voorstel aan haar adres had opgevat en daar overstuur van was. Haar verklaringen zijn weliswaar tegenstrijdig, maar wat bijdraagt aan de overtuigingskracht van de melding in 2022 is dat melder 2 destijds al aan de vertrouwenspersoon heeft gezegd dat zij in verband met haar naderende eindexamen niet wilde dat het voorval met [verweerder] werd besproken omdat dit voor haar te belastend was. Dit plaatst haar eerdere tegenstrijdige verklaring in een ander licht, terwijl haar latere verklaring overeenkomt met de melding destijds van haar vriendin. Niets wijst er op dat zij wrok jegens [verweerder] koesterde en hem een hak wilde zetten. Gelet op het feit dat zij destijds nog les had van [verweerder] en vlak voor haar examens zat, is het begrijpelijk dat zij toen niet heeft willen vertellen dat het voorstel om seks te hebben op haar was gericht, maar dat zij dit wel heeft gedaan toen zij eenmaal van school af was. Melder 2 is bovendien concreet in haar omschrijving van het voorstel, dat veel overeenkomsten vertoont met de meldingen van de docente en de stagiaire. Het komt erop neer dat er geen letterlijk seksaanbod wordt gedaan, maar dat de seksuele lading daarvan onmiskenbaar is en dat de indruk wordt gewekt dat seks zal plaatsvinden zodra het voorstel wordt geaccepteerd.
4.17.
De verklaring van de docente houdt in dat [verweerder] haar een voorstel heeft gedaan om haar te helpen in vorm te blijven - in relatie tot daten - en dat hij daar enkele weken later nog op terug is gekomen. [verweerder] betwist in algemene zin dat hij dit voorstel heeft gedaan. De verklaring van de docente wordt echter bevestigd door de e-mail die zij hem heeft gestuurd, waarin zij schrijft niet gediend te zijn van dit soort toespelingen. De e-mail is weliswaar voorzichtig geformuleerd en hieruit blijkt niet waarop de genoemde suggesties, het voorstel en de toespelingen precies betrekking hebben. De kantonrechter acht het echter voldoende aannemelijk dat dit het voorstel is om haar te helpen in vorm te blijven, omdat de docente dit voorstel vóór het schrijven van deze e-mail ook aan haar teamleider en de vertrouwenspersoon van de school heeft gemeld. De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de docente wrok tegen [verweerder] koestert en een valse melding heeft gedaan om hem in de problemen te brengen. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de docente een voormalige collega is van zijn echtgenote en met haar een gespannen verhouding heeft, maar hij heeft deze stelling onvoldoende uitgewerkt om wrok als mogelijkheid te aanvaarden. De kantonrechter vindt de verklaring van de docente daarom voldoende geloofwaardig.
4.18.
De verklaring van de stagiaire houdt ook een voorstel in (namelijk om de ‘ontspanning’ van de stagiaire te mogen zijn) waar [verweerder] later op terug is gekomen. De stagiaire had haar stage bij het [school] toen al afgerond. [verweerder] heeft aangegeven dat hij geen idee heeft waar de WhatsAppberichten die hij aan de stagiaire heeft gestuurd over gaan en vindt niet deze op seks betrekking hebben. De tekst van het WhatsAppberichten is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet mis te verstaan en heeft duidelijk een seksuele lading. De verklaring van de stagiaire sluit daar naadloos op aan. Zij heeft ook een klacht ingediend bij haar opleidingsinstituut. De kantonrechter acht de verklaring van de stagiaire daarom voldoende geloofwaardig.
4.19.
De kantonrechter stelt vast dat het hier gaat om drie meldingen met dezelfde strekking die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Er is geen reden om onderlinge afstemming aan te nemen en er zijn geen signalen van een hetze van deze drie vrouwen tegen [verweerder] . Op basis van deze drie meldingen is - daargelaten de nog ernstiger beschuldigingen aan het adres van [verweerder] - voldoende komen vast te staan dat hij zich heeft bediend van seksuele toespelingen in de werksituatie en zelfs ten opzicht van leerlingen waaronder ook de stagiaire is te rekenen. [verzoekster] verwijt [verweerder] gelet hierop terecht dat hij onvoldoende professionele afstand in zijn professionele handelen heeft bewaard. Dit is onaanvaardbaar, zeker voor een onderwijsinstelling als [verzoekster] die immers een veilige omgeving aan de haar toevertrouwde minderjarigen moet bieden. Voor zover [verweerder] zich niet bewust was van de ongeoorloofdheid van zijn gedrag, had hij dit vanuit zijn positie en verantwoordelijkheid als docent redelijkerwijze moet zijn. Dit geldt temeer, nu in artikel 4.3 van de Gedragscode [naam verzoekster] Scholen uitdrukkelijk is beschreven welk gedrag valt onder seksuele intimidatie en dat daaronder ook seksueel getinte vragen, opmerkingen of humor valt. Het gedrag dat [verweerder] ten opzichte van melder 2, de docente en de stagiaire heeft vertoond is dusdanig verwijtbaar dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is daarom sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede, gelet op de aard en de ernst van het gedrag van [verweerder] . De kantonrechter acht dit gedrag ernstig verwijtbaar. Het ontbindingsverzoek wordt daarom toegewezen.
datum ontbinding
4.20.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. [verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9 onder b BW zo spoedig mogelijk en zonder inachtneming van de opzegtermijn van drie maanden te beëindigen. De kantonrechter ziet aanleiding het einde van de arbeidsovereenkomst op een eerder moment te bepalen dan wanneer de geldende opzegtermijn in acht zou zijn genomen. Daarbij word in aanmerking genomen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de grond dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld en wel in een mate die als ernstig verwijtbaar is aan te merken. Aan dit oordeel draagt bij dat het handelen van [verweerder] betrekking had op aan hem als leraar toevertrouwde minderjarigen die in een afhankelijke verhouding tot hem stonden en die op een kwetsbare leeftijd waren. De kantonrechter bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst daarom op 1 juni 2023.
transitievergoeding
4.21.
[verweerder] heeft verzocht om, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat [verzoekster] aan hem de wettelijke transitievergoeding verschuldigd is. Omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, komt hem echter op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW geen transitievergoeding toe. Gelet op de ernst van het verwijt dat [verweerder] te maken valt is het niet toekennen van een transitievergoeding - anders dan [verweerder] stelt - niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.22.
Nu [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op:
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 921,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2023;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 921,00;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.