ECLI:NL:RBMNE:2023:2122
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling aanvullende vergoeding voor gebruik land voor opslag bagger
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de uitleg van een overeenkomst betreffende het gebruik van een perceel voor de opslag van baggerspecie. [eiser] vorderde een aanvullende vergoeding van € 3.645,67 van [gedaagde], die hij meende te zijn verschuldigd op basis van een overeenkomst die een vergoeding van € 3.000,-- per hectare per jaar voor een perceel van 2 hectare zou omvatten. [gedaagde] betwistte echter de rechtsgeldigheid van de overeenkomst, stellende dat de tekenbevoegdheid van de ondertekenaar beperkt was en dat er slechts een mondelinge overeenkomst voor 1 hectare bestond.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke overeenkomst, die op 17 januari 2020 werd getekend, niet voldoende bewijs biedt voor de claim van [eiser] dat de overeenkomst betrekking had op het gebruik van het volledige perceel van 2 hectare. De rechter heeft de uitleg van de overeenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam en het gedrag van partijen na de ondertekening.
De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst in wezen betrekking had op het gebruik van 1 hectare, met een optie voor 2 hectare, en dat [eiser] geen recht had op de gevorderde vergoeding voor het ongebruikte deel van het perceel. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].