ECLI:NL:RBMNE:2023:2107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/3931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen boete zorgverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het CAK. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een boete die hem was opgelegd wegens het ontbreken van een zorgverzekering. Het CAK had het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 14 maart 2022. Eiser had zijn bezwaar pas op 2 mei 2022 ingediend, terwijl de wettelijke bezwaartermijn op 25 april 2022 was verstreken. Eiser voerde aan dat hij in het buitenland was en zijn post niet kon openen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen goede reden was voor de te late indiening van het bezwaar.

De rechtbank overwoog verder dat de brief van het CJIB, waarin eiser werd verzocht de boete te betalen, geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hiertegen geen bezwaar openstond. De rechtbank concludeerde dat het CAK terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat eiser geen recht had op een hoorzitting, omdat het bezwaar niet inhoudelijk was behandeld. Eiser had ook geen recht op inzage in zijn dossier, omdat het CAK het bezwaar niet inhoudelijk had behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de boete van € 437,25 gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

CAK,

(gemachtigde: N. Benjida).

Inleiding en procesverloop

1. Op 6 december 2021 heeft het CAK eiser een brief gestuurd waarin staat dat hij geen Nederlandse zorgverzekering heeft. Het CAK schrijft dat het belangrijk is dat eiser snel actie onderneemt om zo een boete te voorkomen. Wat eiser moet doen hangt af van zijn situatie. Hij moet vóór 6 maart 2022 een zorgverzekering afsluiten òf de Sociale Verzekeringsbank (SvB) vragen om te onderzoeken of hij in Nederland verzekerd moet zijn.
1.1.
Op 14 maart 2022 heeft het CAK eiser een boete opgelegd van € 437,25 omdat eiser geen zorgverzekering heeft.
1.2.
Op 1 april 2022 heeft het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) een brief/betaalverzoek (hierna: de brief van het CJIB) gestuurd en eiser gevraagd de boete van € 437,25 vóór 13 mei 2022 te betalen. Ook schrijft het CJIB in deze brief dat eiser zo snel mogelijk een zorgverzekering moet afsluiten.
1.3.
Eiser heeft op 2 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit 14 maart 2022 en de brief van 1 april 2022.
1.4.
Op 8 juni 2022 heeft eiser (weer) een zorgverzekering afgesloten.
1.5.
Op 21 juni 2022 heeft het CAK eiser een tweede boete opgelegd. Op 28 juni 2022 heeft het CAK dit besluit ingetrokken omdat eiser inmiddels weer verzekerd was.
1.6.
Het CAK heeft op 6 juli 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van 2 mei 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CAK.

Overwegingen

Wat zijn de standpunten van eiser en het CAK?
2. Het CAK heeft eisers bezwaarschrift van 2 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Het CAK stelt zich op het standpunt dat eiser geen bezwaar kon maken tegen de brief van 1 april 2022 van het CJIB. De grondslag van de bestuurlijke boete is het besluit van 14 maart 2022 waarmee het CAK de boete in eerste instantie heeft opgelegd. Dat is dan ook het besluit waartegen bezwaar openstaat en waarop de wettelijke bezwaartermijn van toepassing is. Het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 14 maart 2022 heeft eiser zonder goede reden te laat ingediend.
3. Eiser voert ‑ samengevat aan dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de combinatie van de beslissing van het CAK en de feitelijke bestuurlijke boete van 1 april 2022 van het CJIB. Dit geheel is volgens eiser vatbaar voor bezwaar en beroep. Volgens eiser was de brief van het CAK van 14 maart 2022 een aanzegging van een bestuurlijke boete, zonder betaalinstructies.
Heeft het CAK het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. De rechtbank oordeelt dat het CAK eisers bezwaar voor zover hij dat heeft gericht tegen de brief van 1 april 2022 van het CJIB, terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
5. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1] In deze zaak gaat het om dat laatste. De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht stelt dat tegen de inning van de boete door het CJIB geen bezwaar openstond. Met het innen van de bestuurlijke boete door het CJIB op 1 april 2022 wordt immers geen verandering in de rechtspositie van eiser tot stand gebracht. Eiser was door het besluit van 14 maart 2022 al verplicht om de boete te betalen en de brief van 1 april 2022 brengt daarin geen verandering. De brief van 1 april 2022 is dan ook niet gericht op rechtsgevolg. Deze brief is daarom geen besluit in de zin van de Awb zodat daar ook geen bezwaar tegen openstond.
6. De rechtbank oordeelt verder dat het CAK eisers bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 14 maart 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser zijn bezwaar zonder goede reden te laat heeft ingediend. In de wet staat dat iemand binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt, bezwaar moet indienen. [2] Het CAK heeft het besluit op 14 maart 2022 aan eiser verzonden. Eiser heeft niet aangevoerd dat hij dit besluit niet heeft ontvangen. Eiser had zijn bezwaar uiterlijk op 25 april 2022 moeten indienen. Het bezwaarschrift van eiser is gedateerd op 2 mei 2022. Het klopt dus dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt.
7. Als iemand het bezwaar te laat heeft ingediend is de hoofdregel dat het bezwaar dan niet inhoudelijk wordt behandeld. Alleen als iemand een heel goede reden heeft waarom hij zijn bezwaar te laat heeft ingediend is dit anders. Het moet dan gaan om een uitzonderlijke situatie, bijvoorbeeld als iemand in coma ligt. Eiser heeft medegedeeld dat hij in april 2022 in het buitenland was en dus zijn poststukken niet kon openen. Dit is geen goede reden voor het te laat indienen van het bezwaar. Zoals het CAK al heeft opgemerkt had eiser er tijdens zijn verblijf in het buitenland voor moeten zorgen dat iemand zijn post in de gaten hield zodat eiser op de hoogte zou blijven van belangrijke post van instanties, zoals het CAK. [3] De stelling van eiser ter zitting dat hij iemand had aangesteld om belangrijke brieven te openen maar dat uit de door het CAK gebruikte enveloppen niet blijkt dat het gaat om post van een overheidsinstantie maakt dit niet anders. De gevolgen van het feit dat de brief van het CAK niet is geopend komen voor zijn risico. De stelling dat het voor eiser pas met de brief van 1 april 2022 duidelijk was waartegen hij bezwaar kon maken volgt de rechtbank niet. In het besluit van 14 maart 2022 staat immers duidelijk dat en waarom het CAK eiser een boete oplegt. Het enkele feit dat in de brief van het CJIB wordt verwezen naar een kenmerk dat niet overeenkomt met het kenmerk van het besluit van 14 maart 2022 leidt niet tot twijfel over welk besluit er ten grondslag ligt aan de boete. Het besluit van 14 maart 2022 en de brief van het CJIB zijn relatief kort na elkaar verzonden en het boetebedrag in beide stukken is hetzelfde. Niet is gebleken dat het CAK in dezelfde periode nog een ander boetebesluit aan eiser zou hebben verzonden. Het kan dus niet anders dan dat het CJIB in de brief van 1 april 2022 doelt op het besluit van het CAK van 14 maart 2022.
Had het CAK eiser moeten horen?
8. Het CAK heeft op 10 mei 2022 eiser een formulier gestuurd waarop hij kan aangeven of hij gehoord wil worden. In deze brief staat ook dat het CAK eiser niet uitnodigt voor een hoorzitting als hij geen gelijk krijgt of als het CAK niet inhoudelijk ingaat op zijn brief. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld mocht het CAK het bezwaar nietontvankelijk verklaren waaruit volgt dat het CAK het bezwaar niet inhoudelijk hoefde te behandelen. Daarom hoefde het CAK ook geen hoorzitting te houden. Dit staat ook in de Awb. [4]
Is het CAK te laat met beslissen op eisers bezwaar?
9. Eiser stelt dat het CAK te laat heeft beslist op zijn bezwaar en dit probeert te verdoezelen door te antidateren en te doen voorkomen alsof de beslissing wel tijdig is opgesteld, namelijk op zondag 3 juli 2022.
10. De rechtbank stelt vast dat het CAK inderdaad te laat heeft beslist op eisers bezwaar. Het CAK heeft dit ook erkend. Hieruit volgt al dat het CAK niet heeft willen doen voorkomen dat het besluit wel tijdig is opgesteld. Bovendien heeft het CAK ter zitting toegelicht dat op pagina 2 en 3 van het bestreden besluit de datum 3 juli 2022 per ongeluk niet is aangepast naar 6 juli 2022.
11. De vaststelling dat het CAK te laat heeft beslist betekent echter niet dat eiser de boete niet meer verschuldigd is of dat de boete moet worden gematigd. Ook leidt de vaststelling dat het CAK te laat heeft beslist er niet toe dat het CAK een dwangsom verbeurt. Eiser heeft het CAK immers pas op 16 juli 2022 in gebreke gesteld terwijl het CAK op 6 juli 2022 al had beslist op zijn bezwaar. Uit de wet volgt dat het CAK dan geen dwangsom verbeurt. [5]
Had het CAK eiser tijdens de bezwaarfase inzage in zijn dossier moeten geven?
12. Eiser voert verder aan dat het CAK hem naar aanleiding van zijn bezwaarschrift ten onrechte geen inzage heeft verleend in zijn dossier.
13. De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat het bestuursorgaan de dossierstukken ter inzage legt ‑ en op verzoek en tegen betaling een kopie daarvan verstrekt als iemand naar aanleiding van zijn bezwaarschrift wordt gehoord. [6] Omdat het CAK eisers bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld en om die reden van het horen af mocht zien hoefde het CAK de stukken niet ter inzage te leggen. Bovendien heeft eiser tijdens deze beroepsprocedure een kopie van de dossierstukken van het CAK ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het dossier niet compleet zou zijn. Het dossier begint bij de aanmaning van 6 december 2021 en het CAK heeft toegelicht dat dit ook de start was van de procedure bij het CAK. Ter zitting heeft het CAK uitgelegd dat hij deze aanmaning heeft verstuurd naar aanleiding van een systeemmelding van de SvB dat eiser onverzekerd is, maar dat deze systeemmelding niet in het dossier is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad doordat deze melding van de SvB niet bij de stukken zit. Dat eiser op het moment van de aanmaning van 6 december 2021 en het besluit van 14 maart 2022 geen zorgverzekering had, staat immers niet ter discussie.
Conclusie
14. Uit wat hiervoor staat volgt dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023 door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb.
3.Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:612.
4.Artikel 7:3 van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 7:4, tweede en vierde lid van de Awb.