In deze zaak heeft verzoeker, een individu, op 8 juli 2022 administratief beroep ingesteld bij de Minister van Justitie en Veiligheid tegen een besluit van de Korpschef van politie van 2 juni 2022. Verzoeker heeft de Minister in gebreke gesteld en op 21 februari 2023 heeft de Minister een dwangsom van €357,- toegekend. Vervolgens heeft de Minister op dezelfde datum een besluit genomen op het administratief beroep van verzoeker. Verzoeker heeft het beroep niet-tijdig ingetrokken en heeft verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder, de Korpschef van politie, in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. Op 13 maart 2023 heeft verweerder hierop gereageerd. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in de kosten van verzoeker moet worden veroordeeld, die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, en verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen op 2 mei 2023.