ECLI:NL:RBMNE:2023:2094

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/715
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over aanvraag woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het beroep richtte zich tegen het besluit van 22 december 2021, waarin de aanvraag van eiser voor woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder op 30 september 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin eiser de gelegenheid kreeg om de noodzaak van verhuizing nader te onderbouwen. Eiser heeft hierop gereageerd met aanvullende stukken, maar de rechtbank oordeelt dat deze stukken niet tijdig zijn ingediend en dat de noodzaak van de verhuizing onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gebrek kleefde aan het bestreden besluit en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag om woningaanpassingen verder inhoudelijk beoordeeld moet worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/715

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: O.J.J.C. Koopmans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Het beroep richt zich tegen het besluit van verweerder van 22 december 2021 (het bestreden besluit) over de aanvraag van eiser voor aanpassing van een woning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2022 op zitting behandeld en heeft op 30 september 2022 een tussenuitspraak gedaan.
In die tussenuitspraak heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de omstandigheden, te weten de onveilige situatie in [plaats] en daarmee de noodzaak tot verhuizing, waarover hij ter zitting heeft verklaard nader te onderbouwen.
Eiser en verweerder hebben nadere onderbouwingen en standpunten ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De zitting en de tussenuitspraak zijn gedaan door mr. P. Lenstra (rechter in opleiding), in aanwezigheid van zijn opleider mr. S.G.M. van Veen. Omdat mr. Lenstra inmiddels zijn opleiding elders heeft voortgezet, zal deze procedure worden voortgezet door mr. Van Veen.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk was. Eiser heeft deze stelling tijdens de zitting wel nader onderbouwd. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder punt 7.3 in de tussenuitspraak is overwogen. Eiser is door middel van de tussenuitspraak door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zijn verklaringen nader te onderbouwen.
4. Eiser heeft de rechtbank op 17 oktober 2022 laten weten van die gelegenheid gebruik te willen maken en heeft op 15 november 2022 nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
5. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 14 december 2022, waarbij verweerder heeft aangegeven dat met de brief van 15 november 2022 eiser de noodzaak van de verhuizing aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft toegezegd nader onderzoek te doen, waarna een nieuw primair besluit genomen zal worden.
Verweerder heeft zich in de brief van 14 december 2022 ook op het standpunt gesteld dat de stukken die eiser bij brief van 15 november 2022 heeft ingediend, eerder hadden kunnen worden ingediend. De rechtbank is dat met verweerder eens, omdat de stukken die zijn overgelegd bij brief van 15 november 2022 zien op een eerdere periode. Eiser had dus in een eerder stadium [instelling 1] en aan [instelling 2] kunnen verzoeken om informatie. Verder heeft eiser de ter zitting gestelde onheuse bejegening door zijn ondersteuning in de woning in [plaats] niet met deze stukken onderbouwd, terwijl de rechtbank eiser juist de gelegenheid had gegeven dat nader te onderbouwen.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen dus niet meer in geschil is dat eisers verhuizing noodzakelijk was. Verweerder heeft in de brief van 14 december 2022 verder medegedeeld dat de aanvraag om woningaanpassingen verder inhoudelijk beoordeeld moet worden, door onder andere een huisbezoek. De afdeling WMO zal daarna een nieuw primair besluit nemen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het bestreden besluit geen gebrek kleeft. Immers, verweerder komt op dit moment tot een ander standpunt met betrekking tot de noodzakelijkheid van de verhuizing, omdat eiser, naar aanleiding van hetgeen hij op zitting heeft verklaard, door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld een nadere onderbouwing over te leggen. Had eiser deze stukken eerder overgelegd, dan had dit kunnen worden meegenomen in deze procedure. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat hangende deze beroepsprocedure niet kan worden besloten of de oorspronkelijke aanvraag toegekend moet worden. Verweerder dient immers nu inhoudelijk te beoordelen of de gevraagde woningaanpassingen toegekend kunnen worden en dient daarvoor nader onderzoek te doen. Verweerder heeft aangegeven hierover opnieuw te zullen beslissen, tegen welke beslissing rechtsmiddelen (bezwaar en/of beroep) aangewend kunnen worden. Voor de stelling dat de door eiser ingediende stukken niet zullen worden meegenomen, omdat het geen nova in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht zijn, ziet de rechtbank in het standpunt van verweerder geen aanknopingspunten. De rechtbank is gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank belang hecht aan het feit dat eiser pas na de zitting nader heeft onderbouwd waaruit de noodzakelijkheid van de verhuizing blijkt, dan ook van oordeel dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.