ECLI:NL:RBMNE:2023:2083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10387271 UE VERZ 23-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gefixeerde schadevergoeding en niet-ontvankelijkheid tegenverzoek werknemer na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer. De werkgever, aangeduid als [verzoekster], had de werknemer, [verweerster], op 11 januari 2023 op staande voet ontslagen wegens vervalsing van bestelbevestigingen en het niet beschikbaar houden voor verzuimcontrole. De werknemer had op 10 maart 2023 een verzoekschrift ingediend met de eis dat het ontslag onterecht was en dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. De kantonrechter heeft op 13 april 2023 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De werknemer had een gefixeerde schadevergoeding van € 4.347,87 bruto aan de werkgever verschuldigd, omdat zij door haar handelen een dringende reden had gegeven voor het ontslag. Het tegenverzoek van de werknemer werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat was ingediend. De kantonrechter benadrukte dat de werknemer niet had aangetoond dat zij onder druk was gezet door de werkgever en dat het vervalsen van documenten niet gerechtvaardigd was, ongeacht de omstandigheden.

Daarnaast werd de werknemer veroordeeld tot terugbetaling van een onverschuldigde betaling van € 220,00 aan de werkgever, die zij had ontvangen als reiskostenvergoeding, omdat zij geen recht had op deze vergoeding. De kantonrechter heeft ook wettelijke rente toegewezen over zowel de gefixeerde schadevergoeding als de onverschuldigde betaling. De proceskosten werden aan de zijde van de werkgever begroot op € 1.037,00, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10387271 \ UE VERZ 23-56 wh 1031
Beschikking van 11 mei 2023
in de zaak van
[verzoekster]H.O.D.N.
[handelsnaam],
gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. N.R. Coffi,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: G.E. Mion.

1.Het verloop van procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 10 maart 2023 een verzoekschrift ingediend met onder meer het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [verzoekster] . [verweerster] heeft in haar verweerschrift gereageerd op de verzoeken van [verzoekster] en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling was op 13 april 2023. Partijen hebben op de mondelinge behandeling vragen van de kantonrechter beantwoord en zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1994, is op 1 oktober 2022 in dienst getreden bij [verzoekster] als office manager op basis van een arbeidsovereenkomst van één jaar. [verweerster] werkte 36 uur per week voor een bruto maandloon van € 2.400,00 per maand.
[verzoekster] heeft [verweerster] op 11 januari 2023 op staande voet ontslagen, omdat [verweerster] haar op 10 januari 2023 vervalste bestelbevestigingen voor een niet door haar afgenomen reisproduct heeft toegestuurd en zich niet beschikbaar heeft gehouden voor een verzuimcontrole. In deze procedure vordert [verzoekster] een verklaring voor recht dat zij het ontslag op staande voet terecht heeft gegeven, een gefixeerde schadevergoeding en terugbetaling van een bedrag van € 220,00 aan reiskostenvergoeding. [verweerster] voert aan dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven en zij heeft in haar tegenverzoek een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt. [verweerster] voert aan dat zij de bestelbevestigingen van [bedrijf] heeft gemaakt, omdat [verzoekster] haar onder druk heeft gezet en zij dacht dat zij sowieso recht had op de reiskostenvergoeding ook als zij op een andere manier dan via een [bedrijf] maandabonnement naar het werk reisde. [verweerster] voert verder aan dat zij [verzoekster] wilde helpen om de boekhouding op orde krijgen. Achteraf betreurt [verweerster] haar goedbedoelde acties.
De beslissing van de kantonrechter
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. [verweerster] moet een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] betalen en een bedrag van
€ 220,00 aan [verzoekster] terugbetalen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Het tegenverzoek is te laat
2.3.
[verweerster] heeft verzocht om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Met dit tegenverzoek bedoelt [verweerster] dat zij wil dat het ontslag op staande voet wordt vernietigd. [verzoekster] heeft aangevoerd dat [verweerster] te laat is met dit verzoek.
2.4.
In de wet is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van een ontslag binnen twee maanden na het ontslag moet worden ingediend [1] . Het ontslag is gegeven op 11 januari 2023 en het (tegen)verzoek van [verweerster] is op de rechtbank ontvangen op 4 april 2023. Dat is dus te laat. De kantonrechter kan het tegenverzoek van [verweerster] dan ook niet in behandeling nemen. [verweerster] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Gefixeerde schadevergoeding
2.5.
[verzoekster] verzoekt een wettelijk gefixeerde schadevergoeding. De gefixeerde schadevergoeding moet door [verweerster] betaald worden indien [verweerster] door opzet of schuld aan [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven om haar op staande voet te ontslaan. [2]
Dringende reden
2.6.
Allereerst moet beoordeeld worden of er sprake is van een dringende reden op grond waarvan [verzoekster] [verweerster] op staande voet mocht ontslaan. Dringende redenen zijn daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. [3] Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zo’n dringende reden, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
2.7.
[verzoekster] heeft onder meer gesteld dat de dringende reden is dat dat zij erachter is gekomen dat [verweerster] bestelbevestigingen voor een niet door haar afgenomen reisproduct heeft vervalst en dat [verweerster] willens en wetens het risico heeft genomen dat de vervalste documenten in de boekhouding van [verzoekster] zouden komen. Dit is voor haar zelfstandig grond geweest om over te gaan tot het ontslag op staande voet. [verweerster] heeft erkend dat zij de bestelbevestigingen heeft vervalst, maar zij heeft aangevoerd dat zij dit heeft gedaan omdat zij onder druk is gezet door [verzoekster] en zij [verzoekster] dacht te helpen. Op de zitting heeft de gemachtigde van [verzoekster] de WhatsApp correspondentie van 10 januari 2023 tussen partijen voorgelezen van de telefoon van [verzoekster] . [verweerster] heeft deze WhatsApp correspondentie van haar telefoon verwijderd, maar heeft op de zitting te kennen gegeven dat wat de gemachtigde heeft voorgelezen klopt. [verweerster] voert aan dat zij ziek was en zich onder druk gezet voelde omdat de arbodienst had gebeld, maar niets had ingesproken. Uit de voorgelezen WhatsApp correspondentie valt echter niet af te leiden dat [verzoekster] [verweerster] onder druk heeft gezet om met bewijzen voor de reiskostenvergoeding te komen. Zij verzoekt [verweerster] om toezending van de bewijsstukken van de aangeschafte busabonnementen en zij schrijft wel dat de boekhouder “not amused” was, maar uit de door haar gekozen bewoordingen blijkt niet dat zij [verweerster] objectief gezien onder druk heeft gezet.
2.8.
Daarnaast heeft [verweerster] aangevoerd dat zij weliswaar in de maand december 2022 geen [bedrijf] abonnement heeft genomen, maar dat zij dacht dat zij sowieso recht had op een reiskostenvergoeding gelijk aan de prijs van het [bedrijf] abonnement. Zij dacht dat het niet zou uitmaken hoe zij deze vergoeding zou besteden. Om [verzoekster] te helpen heeft zij de betaalbewijzen dan ook vervalst, maar hierdoor heeft [verzoekster] volgens [verweerster] geen schade geleden.
2.9.
De kantonrechter vindt dat het mogelijk ontbreken van schade voor [verzoekster] geen rechtvaardiging is voor het door [verweerster] vervalsen van de bestelbewijzen. Alleen door oplettendheid van [verzoekster] is voorkomen dat de vervalste documenten in haar boekhouding terecht kwamen. Het vervalsen van stukken ten behoeven van de boekhouding van haar werkgever vormt mede gelet op de functie van [verweerster] als office manager naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW. Ook al zou het zo zijn dat [verweerster] zelf mocht bepalen hoe zij de reiskostenvergoeding zou mogen besteden, waarover hierna in 2.13. meer, dan nog mocht zij geen bewijzen hiervoor vervalsen. [verweerster] heeft ter zitting niet duidelijk kunnen maken waarom het vervalsen van de bestelbevestigingen haar werkgever zou kunnen helpen. Zelfs als zij dit als helpen van haar werkgever heeft gezien, had zij zich nog steeds daarvan moeten onthouden omdat dit onvermijdelijk een valse boekhouding tot gevolg zou hebben. Zij had bovendien haar werkgever vooraf moeten informeren over deze actie om te voorkomen dat de vermeende hulp haar ongewild wordt opgedrongen. [verweerster] wist dat [verzoekster] de bewijzen nodig had voor de boekhouding en zij wist ook dat de boekhouding moet kloppen.
2.10.
De conclusie is dan ook dat [verweerster] [verzoekster] door het vervalsen van de betalingsbewijzen een dringende reden heeft gegeven op grond waarvan zij [verweerster] op staande voet mocht ontslaan. Het ontslag op staande voet heeft [verzoekster] gelijk de volgende dag gegeven en de gevorderde verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven zal dan ook worden toegewezen. In het vervalsen van de betalingsbewijzen zit besloten dat [verweerster] dit met opzet heeft gedaan, waarbij zij wist of moest hebben geweten dat dit voor de werkgever zou leiden tot een onjuiste boekhouding. Daarom is ook voldaan aan de vereisten van artikel 7:677 lid 2 BW en is [verweerster] aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd.
Hoogte van de gefixeerde schadevergoeding
2.11.
Partijen zijn een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen die tussentijds kan worden opgezegd. Op grond van de wet [4] is het bedrag van de gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval zou dat zijn geweest tot en met 28 februari 2022, rekening houdend met de minimale opzegtermijn van één maand en met de omstandigheid dat opzegging dient te geschieden tegen het eind van de maand. De door [verzoekster] gevorderde vergoeding van € 4.347,87 bruto is dan ook correct. [verweerster] heeft verzocht om deze vergoeding te matigen. De wet biedt hiervoor echter geen ruimte, omdat de minimale vergoeding die op grond van artikel 7:677 lid 5, aanhef en onder a, BW dient over te blijven gelijk is aan dit bedrag. Gelet op deze bijzondere wettelijke bepaling en de aard van de vergoeding die geen volledige schadevergoeding betreft, is ook geen ruimte aanwezig voor matiging op grond van artikel 6:109 lid 1 BW.
Wettelijke rente
2.12.
De door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding vanaf de datum van ontslag is toewijsbaar. [5]
Reiskostenvergoeding
2.13.
[verzoekster] vordert een bedrag terug van € 220,00 dat zij over de maand december 2022 aan [verweerster] heeft betaald als reiskostenvergoeding op basis van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft in december 2022 echter geen [bedrijf] abonnement aangeschaft en zij heeft dan ook geen recht op betaling van de reiskostenvergoeding volgens [verzoekster] . [verweerster] heeft aangevoerd dat het haar vrij stond om te kiezen op welke wijze zij naar het werk reisde, maar dat de vergoeding daarvan was bepaald en vastgesteld op basis van de kosten van het [bedrijf] abonnement. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal deze bepaling dus moeten uitleggen. Bij deze uitleg moet worden gekeken hoe partijen in de gegeven omstandigheden elkaars verklaringen en gedragingen moesten begrijpen en wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook de aard en de strekking van de overeenkomst moeten hierbij in aanmerking worden genomen.
2.14.
In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Werkgever vergoedt maandelijks een ‘ [bedrijf] 5 Ster Regio Maandabonnement Volwassen’ aan werknemer, voor zover het gaat om woon-werk verkeer.”De kantonrechter is van oordeel dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat alleen het [bedrijf] maandabonnement hoeft te worden vergoed als deze ook daadwerkelijk is aangeschaft. Nergens uit de bewoordingen van de bepaling kan worden afgeleid dat het [bedrijf] maandabonnement geldt om de hoogte van de reiskosten te bepalen. Uit de letterlijke tekst van de bepaling kan alleen worden afgeleid dat werkneemster een [bedrijf] abonnement vergoed krijgt. [verweerster] heeft gesteld dat het ging om een vergoeding die gelijk was aan het [bedrijf] abonnement, maar zij heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld (bijvoorbeeld e-mails of app berichten) waaruit blijkt dat partijen dit zijn overeengekomen of dat partijen hierover hebben gesproken.
Onverschuldigde betaling
2.15.
Omdat vast staat dat [verweerster] geen [bedrijf] abonnement heeft aangeschaft in december 2022 heeft [verweerster] dus geen recht op vergoeding van het bedrag van € 220,00 dat [verzoekster] aan haar heeft uitgekeerd. [verzoekster] heeft dit dan ook onverschuldigd aan [verweerster] betaald. Niet valt in te zien waarom er sprake zou zijn van een tekortkoming van [verweerster] . Partijen zijn niet overeengekomen dat [verweerster] het abonnement moet afnemen. Zij zijn alleen overeengekomen dat [verzoekster] het vergoed. Maar als [verweerster] het dus niet afneemt hoeft [verzoekster] het ook niet te vergoeden. [verweerster] zal dan ook worden veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag op grond van onverschuldigde betaling.
Wettelijke rente
2.16.
[verzoekster] vordert wettelijke rente over de onverschuldigde betaling van het bedrag van € 220,00 vanaf 3 december 2022. Uit de loonstrook van december 2022 kan worden afgeleid dat het bedrag van € 220,00 op of na 22 december 2022 aan [verweerster] is betaald. Voor de beoordeling vanaf wanneer [verweerster] wettelijke rente verschuldigd is van belang of zij te kwader trouw was toen zij dit bedrag kreeg [6] . Als [verweerster] te kader trouw deze betaling heeft ontvangen is zij zonder ingebrekestelling in verzuim. De stelplicht en de bewijslast ligt op dit punt bij [verzoekster] . [verzoekster] heeft hier echter niets over gesteld anders dan dat zij stelt dat [verweerster] het nieuwe abonnement op 3 december 2022 had moeten aanschaffen dus vanaf die datum in verzuim is. Zoals eerder al is overwogen is niet vast komen te staan dat op [verweerster] de verplichting ruste om een (nieuw) abonnement aan te schaffen. Voor kwader touw is vereist dat [verweerster] wist of vermoede dat de betaling niet verschuldigd was. Dit moet beantwoord worden aan de hand van de subjectieve kennis van de ontvanger op het tijdstip van de ontvangst van de betaling. Onvoldoende is dat zij (objectief) behoorde te weten dat de betaling niet verschuldigd was. In dit geval dacht [verweerster] dat zij recht had op de reiskostenvergoeding ter hoogte van het [bedrijf] abonnement. Zij was dan ook niet te kwader trouw toen zij de betaling ontving. Niet is gebleken dat [verzoekster] [verweerster] voorafgaand aan deze procedure heeft aangemaand om het bedrag van € 220,00 terug te betalen. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van het verzoekschrift dat is 24 maart 2023.
Proceskosten
2.17.
[verweerster] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt dan ook veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] . Deze kosten worden vastgesteld op € 244,00 aan griffierecht en op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
Proceskosten tegenverzoek
2.18.
In het tegenverzoek wordt [verweerster] aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Zij moet dan ook de kosten van [verzoekster] betalen in dit tegenverzoek. Deze kosten begroot de kantonrechter op nihil.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
2.19.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter
met betrekking tot het verzoek van [verzoekster]
3.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de gefixeerde schadevergoeding van € 4.347,87 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 10 maart 2023 tot de voldoening;
3.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een bedrag te betalen van € 28,11 zijnde de wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding van 11 januari 2023 tot 10 maart 2023;
3.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 1.037,00;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
met betrekking tot het tegenverzoek van [verweerster]
3.7.
verklaart [verweerster] niet-ontvankelijk in haar tegenverzoeken;
3.8.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.

Voetnoten

1.zie artikel 7:686a lid 4 onder a van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW
2.artikel 7:677 lid 2 BW.
3.Artikel 7:678 lid 1 BW
4.artikel 7:677 lid 3, aanhef en onder a, BW
5.Zie artikel 7:686a lid 1 BW
6.artikel 6:205 BW