ECLI:NL:RBMNE:2023:2081

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/16/546387 / HL RK 22-65
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing testamentair bewind en benoeming opvolgend bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van testamentair bewind en de benoeming van een opvolgend testamentair bewindvoerder. Verzoekster, de dochter van de erflater en erflaatster, heeft verzocht om het testamentair bewind dat door haar ouders is ingesteld op te heffen. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een testamentair bewind kan worden opgeheven indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste voorwaarde, dat er vijf jaar moet zijn verstreken sinds het overlijden van de erflater, is voldaan, maar dat de tweede voorwaarde, dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen, niet is aangetoond. Verzoekster heeft een medisch rapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit rapport onvoldoende bewijs levert voor haar geschiktheid om zelfstandig haar financiën te beheren. Daarom wordt het verzoek tot opheffing van het testamentair bewind afgewezen.

Daarnaast heeft verzoekster subsidiair verzocht om De [bewindvoerder] B.V. als opvolgend bewindvoerder te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek ook afgewezen, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een opvolgend bewindvoerder te benoemen in deze situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van verzoekster niet kunnen worden gehonoreerd en dat de proceskosten tussen de partijen worden gecompenseerd, gezien de familierelatie. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/546387 / HL RK 22-65
Beschikking van 26 april 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoekster,
advocaat: mr. Ph.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen

1.[verweerster sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verweerster 1,
advocaat: mr. J.P. den Besten te Zoetermeer,
en

2.[verweerster sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verweerster 2,
advocaat: mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- Het verzoekschrift met productie 1 t/m 3, ter griffie ingekomen op 7 oktober 2022 en 9 november 2022;
- Een brief, ter griffie ingekomen op 5 december 2022, van de gemachtigde van verweerster 2;
- Een brief, ter griffie ingekomen op 7 december 2022, van de gemachtigde van verweerster 1;
- Het verweerschrift met productie 1 t/m 5, ter griffie ingekomen op 24 maart 2023, van de gemachtigde van verweerster 2;
- Een brief, ter griffie ingekomen op 27 maart 2023, van de gemachtigde van verweerster 2 met vervangende producties A en B;
- Het verweerschrift met productie 1 t/m 3, ter griffie ingekomen op 28 maart 2023, van de gemachtigde van verweerster 1;
- Een brief, ter griffie ingekomen op 28 maart 2023, van de gemachtigde van verzoekster met aanvullende producties 4 t/m 6.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 maart 2023. Verschenen zijn:
- [A] namens mr. Ph.A.J. Raaijmakers, gemachtigde van verzoekster;
- [verweerster sub 1] , verweerster 1;
- Mr. J.P. den Besten, gemachtigde van verweerster 1;
- [verweerster sub 2] , verweerster 2;
- Mr. J.H. Rodenburg, gemachtigde van verweerster 2;
- [B] , de partner van verweerster 1;
- [C] , de partner van verweerster 2.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op [2009] is overleden de heer
[erflater], geboren te [geboorteplaats] op [1922] , verder te noemen: erflater.
2.2.
Op [2020] is de echtgenote van erflater overleden
,mevrouw
[erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [1923] , verder te noemen: erflaatster.
2.3.
Erflater en erflaatster hadden samen twee kinderen: verzoekster en verweerster 1.
2.4.
Erflater en erflaatster hebben voor het laatst bij testament over hun nalatenschap beschikt op 22 september 2003. In beide testamenten staat, voor zover nu van belang, dat erflater en erflaatster elkaar en hun kinderen tot erfgenamen benoemen. Verweerster 2 ontvangt een legaat.
2.5.
Daarnaast is in het testament van erflater en erflaatster bepaald dat een levenslang testamentair bewind wordt ingesteld over hetgeen verzoekster uit hun nalatenschap verkrijgt. Dit bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende.
2.6.
Erflater en erflaatster hebben elkaar in eerste instantie tot testamentair bewindvoerder benoemd. Bij het niet aanvaarden van deze benoeming of het eindigen van de hoedanigheid van bewindvoerder, benoemen zij verweerster 1 tot testamentair bewindvoerder.
2.7.
Verweerster 1 heeft de benoeming tot testamentair bewindvoerder zowel in de nalatenschap van erflater als erflaatster aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster vraagt de rechtbank:
- om het testamentair bewind dat door erflater en erflaatster is ingesteld op te heffen, bij voorkeur onder de verplichting voor de bewindvoerder om rekening en verantwoording aan verzoekster af te leggen, dan wel;
- (subsidiair) om tot opvolgend testamentair bewindvoerder te benoemen: De [bewindvoerder] B.V.
3.2.
Verweerster 1 voert verweer strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoekster in haar verzoeken dan wel om deze af te wijzen.
3.3.
Verweerster 2 vraagt de rechtbank om, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar primaire verzoek om het testamentair bewind op te heffen dan wel dit verzoek af te wijzen;
- het secundaire verzoek van verzoekster om De [bewindvoerder] B.V tot opvolgend bewindvoerder te benoemen te honoreren, mits hij objectief en onpartijdig is, handelt in de geest van de testamenten van erflater en erflaatster en het bewind wordt vastgelegd voor minimaal tien jaar;
- verzoekster te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Verzoekster is niet verschenen. Ter zitting heeft mevrouw [A] namens de gemachtigde van verzoekster het woord gevoerd. Na de zitting heeft een kort telefoongesprek plaatsgevonden met de heer [D] , de partner van verzoekster, die vertelde dat hij op dat moment samen met verzoekster was. Uit dit telefoongesprek heeft de rechtbank opgemaakt dat verzoekster er kennelijk mee akkoord was dat mevrouw [A] namens haar heeft gesproken tijdens de mondelinge behandeling.
Opheffing testamentair bewind
4.2.
Verzoekster vraagt primair om opheffing van het door erflater en erflaatster ingestelde bewind. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierin staat dat een testamentair bewind dat uitsluitend is ingesteld in het belang van rechthebbende, op verzoek van rechthebbende kan worden opgeheven wanneer aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Allereerst moet vijf jaar zijn verstreken sinds het overlijden van erflater. Voorts moet aannemelijk zijn dat rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Deze voorwaarden voor opheffing van het testamentair bewind zijn ook opgenomen in de testamenten van erflater en erflaatster. De rechtbank moet daarom toetsen of aan deze twee voorwaarden is voldaan.
4.3.
Erflaatster is overleden in 2020. Sinds het overlijden van erflaatster is nog niet vijf jaar verstreken. Omdat al niet aan de eerste voorwaarde voor opheffing is voldaan, zal het verzoek tot opheffing van het door erflaatster ingestelde testamentair bewind worden afgewezen.
4.4.
Erflater is overleden in 2009. Sinds het overlijden van erflater is inmiddels vijf jaar verstreken. Het door erflater ingestelde testamentair bewind komt daarom voor opheffing in aanmerking, indien ook aan de tweede voorwaarde wordt voldaan.
4.5.
Tussen partijen is in geschil of aan de tweede voorwaarde, dat aannemelijk is dat rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen, wordt voldaan. Verzoekster stelt dat dit het geval is. Dit zou onder meer blijken uit een overgelegd medisch rapport betreffende de medische geschiktheid van verzoekster. Dit betreft een bericht van de geriater aan de huisarts, waarin verslag wordt gedaan van de uitslagen van een neuropsychologisch onderzoek. De conclusie van het neuropsychologisch onderzoek luidt – kortgezegd – dat er sprake is van milde executieve beperkingen.
Verweerster 1 en verweerster 2 zijn daarentegen van mening dat verzoekster de onder bewind staande goederen niet zelf op verantwoorde wijze kan besturen. Verzoekster kampt al van jongs af aan met gedragsproblematiek, verslavingsproblematiek en vermoedelijke persoonlijkheidsstoornissen, waardoor zij niet in staat was, is of zal zijn om zelfstandig haar financiën te beheren. Verweerster 2 heeft dit onderbouwd met een verklaring van haarzelf en haar halfbroer. Daarnaast moet de keuze voor testamentair bewind van erflater en erflaatster serieus worden genomen. Erflaatster en erflaatster konden als ouders van verzoekster bij uitstek beoordelen of testamentair bewind nodig is. Tot slot doet het medisch rapport dat verzoekster heeft overgelegd niet ter zake. Het betreft een eenmalige, globale inschatting van het algemeen cognitief functioneren van verzoekster. Het rapport zegt bovendien niets over de eerder genoemde problematiek, die voor erflater en erflaatster reden is geweest voor de instelling van het testamentair bewind. Er kunnen op basis van het rapport in ieder geval geen conclusies worden getrokken over de geschiktheid van verzoekster om zelf op verantwoorde wijze de onder bewind staande goederen te besturen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster – mede in het licht van het gevoerde verweer – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Het door verzoekster overgelegde medische rapport kan die conclusie niet zonder meer dragen. Het betreft een momentopname en schetst slechts een algemeen beeld van het cognitief functioneren van verzoekster. Zonder verdere context of toelichting is deze informatie niet van doorslaggevende betekenis voor de beoordeling van het verzoek. Het verzoek tot opheffing van het door erflater ingestelde testamentair bewind zal daarom ook worden afgewezen.
Benoeming opvolgend bewindvoerder
4.7.
Verzoekster vraagt de rechtbank subsidiair om De [bewindvoerder] B.V. tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. Daarvoor vraagt zij de rechtbank – kortgezegd – om de regels van het testamentair bewind te wijzigen, zodat in plaats van verweerster 1 een opvolgend bewindvoerder kan worden benoemd. Ter onderbouwing stelt verzoekster dat het onwenselijk is dat verweerster 1 de rol van testamentair bewindvoerder vervult, omdat verzoekster en verweerster 1 verwikkeld zijn in een juridisch geschil over de omvang van de nalatenschappen van hun ouders.
Verder zou verweerster 1 als testamentair bewindvoerder geen informatie vertrekken of rekening en verantwoording afleggen aan verzoekster. Ter zitting is ook aan de orde gekomen dat de samenwerking tussen de testamentair bewindvoerder en rechthebbende stroef verloopt, terwijl een goede samenwerking nodig is voor de uitvoering van het testamentair bewind.
4.8.
De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek opgevat als een verzoek in de zin van artikel 4:178 lid 2 laatste volzin BW. Hierin is bepaald dat de rechtbank bij afwijzing van een verzoek tot opheffing van een testamentair bewind dat uitsluitend is ingesteld in het belang van rechthebbende, desverzocht de regels van het bewind kan wijzigen. Dit artikel voorziet blijkens voorbeelden uit de literatuur in de situatie dat rechthebbende nog niet geheel zelfstandig de onder bewind staande goederen kan besturen, maar er wel aanleiding is om de bevoegdheden van rechthebbende uit te breiden (Asser/Perrick
42021/762 en T.J. Mellema-Kranenburg,
Executele en bewind (Mon. BW nr. B21b)2016/44.3). Met deze voorbeelden in het achterhoofd is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling niet zover strekt, dat het als grondslag kan dienen voor de benoeming van een opvolgend bewindvoerder. De rechtbank zal het verzoek tot benoeming van een opvolgend bewindvoerder afwijzen.
Proceskosten
4.9.
Verweerster 2 heeft verzocht verzoekster in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt..

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om opheffing van het door erflater en erflaatster ingestelde testamentair bewind af;
- wijst het verzoek tot benoeming van De [bewindvoerder] B.V. als opvolgend testamentair bewindvoerder af;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.