In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van testamentair bewind en de benoeming van een opvolgend testamentair bewindvoerder. Verzoekster, de dochter van de erflater en erflaatster, heeft verzocht om het testamentair bewind dat door haar ouders is ingesteld op te heffen. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een testamentair bewind kan worden opgeheven indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste voorwaarde, dat er vijf jaar moet zijn verstreken sinds het overlijden van de erflater, is voldaan, maar dat de tweede voorwaarde, dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen, niet is aangetoond. Verzoekster heeft een medisch rapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit rapport onvoldoende bewijs levert voor haar geschiktheid om zelfstandig haar financiën te beheren. Daarom wordt het verzoek tot opheffing van het testamentair bewind afgewezen.
Daarnaast heeft verzoekster subsidiair verzocht om De [bewindvoerder] B.V. als opvolgend bewindvoerder te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek ook afgewezen, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een opvolgend bewindvoerder te benoemen in deze situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van verzoekster niet kunnen worden gehonoreerd en dat de proceskosten tussen de partijen worden gecompenseerd, gezien de familierelatie. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.