ECLI:NL:RBMNE:2023:207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
16/213507-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in 1968, was betrokken bij de hennepteelt door een huurcontract te sluiten en de gehuurde ruimte ter beschikking te stellen voor de teelt van 734 hennepplanten. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 76.720,10 zou worden geschat, maar heeft dit bedrag ter terechtzitting gewijzigd naar € 3.700,00. Dit bedrag was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde geld had verdiend aan het faciliteren van de hennepkwekerij, met een maandelijkse betaling van € 100,00 gedurende 12 maanden, plus een eenmalige betaling van € 2.500,00 voor het sluiten van het huurcontract.

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot ontneming. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft gedeeld in de opbrengsten van de hennepkwekerij, maar enkel het eerder genoemde bedrag heeft ontvangen. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 4.000,00, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 80 dagen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters A. Maas, H.A. Brouwer en L.M.M. Heppe, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 16 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/213507-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen veroordeelde en mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 29 november 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 76.720,10.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar standpunt gewijzigd en gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 3.700,00 moet worden geschat. De officier van justitie gaat er daarbij van uit dat verdachte niet zozeer de opbrengsten van de oogst(en) van de hennepkwekerij heeft genoten, maar wel geld heeft verdiend aan het faciliteren van de hennepkwekerij. Daarbij gaat zij voor de hennepkwekerij uit van begindatum 29 december 2018, waarna hij gedurende 12 maanden € 100,00 per maand heeft ontvangen, opgeteld bij de € 2.500,00 die hij heeft ontvangen voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst. De officier van justitie vordert de betalingsverplichting van veroordeelde vast te stellen op € 3.700,00.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot ontneming.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 16 januari 2023 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
t.a.v. feit 1 subsidiair
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het dossier bevindt zich een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [1] , waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 76.720,10.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, acht de rechtbank het echter niet aannemelijk dat veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij en ander voordeel heeft genoten dan de € 2.500,00 die hij heeft ontvangen voor het sluiten van het huurcontract en de € 100,00 die hij maandelijks heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van de gehuurde bedrijfsruimte.
3.3
Toerekening van het voordeel
De rechtbank acht in het veroordelend vonnis bewezen dat veroordeelde opzettelijk behulpzaam is geweest bij het telen van 734 hennepplanten, door een huurcontract te sluiten en de gehuurde ruimte ter beschikking te stellen voor de hennepkwekerij. Hiervoor heeft hij eenmalig € 2.500,00 ontvangen en 15 keer € 100,00. De rechtbank gaat hierbij uit van de begindatum van het huurcontract, te weten 1 september 2018 tot en met november 2019, nu verdachte heeft verklaard dat hij aan het einde van elke maand betaald kreeg.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 4.000,00.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.000,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 4.000,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 80 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 januari 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2020108081 (pagina 244 tot en met 249).