ECLI:NL:RBMNE:2023:2061

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4282
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op basis van de Wet open overheid

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden. Volgens de Wet open overheid dient binnen vier weken op een verzoek te worden beslist, met een mogelijke verlenging van twee weken bij gecompliceerde informatie. Eiser had op 23 september 2022 beroep ingesteld, meer dan twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank oordeelde dat verweerder zowel de wettelijke termijn als de afgesproken termijn met eiser niet heeft gehaald. Verweerder had op 27 oktober 2022 een eerste deelbesluit genomen, maar er waren geen verdere deelbesluiten genomen, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen twee weken een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten op 23 september 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn is overschreden. Zij overweegt hiertoe als volgt.
5. Volgens de Wet open overheid moet binnen vier weken op een verzoek worden beslist, en kan dit bij gecompliceerde informatie met twee weken worden verlengd. Gezien de omvang van het verzoek op basis van de Wet open overheid (Woo) hebben verweerder en eiser afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen een besluit moet worden genomen. Het volgende is afgesproken:
  • Er wordt gewerkt met deelbesluiten;
  • De deelbesluiten zijn op basis van tijdsperiodes, bijvoorbeeld alle relevante documenten uit de maanden maart en april 2020.
  • Afhankelijk van de hoeveelheid documenten wordt het deelbesluit gevuld.
  • Het streven is om iedere twee maanden een deelbesluit te nemen. Dit is mede afhankelijk van andere partijen. In het geval dat dit niet mogelijk blijkt te zijn, wordt eiser nader geïnformeerd per mail.
Deze afspraken zijn op 17 mei 2023 door eiser bevestigd.
6. Verweerder heeft op 27 oktober 2022 een eerste deelbesluit genomen. Dat betekent echter niet dat er volledig is beslist op het verzoek van eiser. Vervolgens zijn er geen andere deelbesluiten meer genomen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zowel de wettelijke termijn als de termijn die hij in overleg met eiser heeft afgesproken niet heeft gehaald. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Omdat verweerder nog geen nieuw (deel)besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het (gehele) verzoek moet beslissen betreft twee weken (artikel 8:55d, lid 1, Awb). De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Zoals onder rechtsoverweging 5 staat weergegeven hebben verweerder en eiser in eerste instantie de afspraak gemaakt om elke twee maanden een deelbesluit op te leveren. Verweerder heeft zich echter niet aan deze afspraak gehouden. Zij heeft het eerste deelbesluit te laat genomen. Deze is namelijk op 27 oktober 2023 genomen, terwijl deze volgens de afspraakbevestiging van eiser op 17 mei 2023, al op 17 juli 2023 genomen had moeten worden. Vervolgens heeft verweerder geen deelbesluiten meer genomen, terwijl de afspraak was dat dit elke twee maanden zou gebeuren. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende inzicht gegeven in waarom er vervolgens hem sprake is van een overmachtssituatie en hij niet aan de wettelijke termijn kan voldoen. Verweerder heeft met name gewezen op een ander Woo-verzoek van eiser, waar dezelfde medewerkers mee bezig zouden zijn als bij het verzoek in deze zaak. [4] Op 9 december 2022 heeft verweerder echter een besluit genomen op dit verzoek. Daarom heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er (nu nog) sprake is van een overmachtssituatie.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van
L. Ruizendaal-van der Veen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Dit verzoek is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer UTR 22/4282.