Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: veroordeelde.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De vordering tot ontneming was ingediend door de officier van justitie, die stelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 76.720,10 uit de hennepkwekerij. Tijdens de zitting op 19 december 2022 heeft de officier van justitie zijn standpunt toegelicht en verzocht om vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Zevenboom, pleitte voor afwijzing van de vordering, met een beroep op de vrijspraak van de veroordeelde.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het bewezenverklaarde feit, namelijk het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden toegewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De veroordeelde verklaarde dat hij enkel aanwezig was om henneptoppen te knippen en dat hij nog niet was begonnen met knippen, wat de rechtbank als geloofwaardig beschouwde. Gezien het gebrek aan bewijs dat de veroordeelde een deel van de opbrengst had ontvangen, werd de ontnemingsvordering afgewezen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, wat betekent dat de veroordeelde niet verplicht wordt tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Neijenhuis, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.