ECLI:NL:RBMNE:2023:205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
16/213505-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De vordering tot ontneming was ingediend door de officier van justitie, die stelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 76.720,10 uit de hennepkwekerij. Tijdens de zitting op 19 december 2022 heeft de officier van justitie zijn standpunt toegelicht en verzocht om vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Zevenboom, pleitte voor afwijzing van de vordering, met een beroep op de vrijspraak van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het bewezenverklaarde feit, namelijk het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden toegewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De veroordeelde verklaarde dat hij enkel aanwezig was om henneptoppen te knippen en dat hij nog niet was begonnen met knippen, wat de rechtbank als geloofwaardig beschouwde. Gezien het gebrek aan bewijs dat de veroordeelde een deel van de opbrengst had ontvangen, werd de ontnemingsvordering afgewezen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, wat betekent dat de veroordeelde niet verplicht wordt tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Neijenhuis, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/213505-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.BEOORDELING VAN DE VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 29 november 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 76.720,10.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het door hem gepleegde strafbare feit.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van het in het vonnis bewezenverklaarde feit, te weten – kort gezegd – het aanwezig hebben van hennep. De vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geen betrekking op dit handelen, maar op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde zou hebben gehad uit de door derden gedreven hennepkwekerij. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde geloofwaardig overkomt in zijn verklaring dat hij enkel in de kwekerij aanwezig was om henneptoppen te knippen. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte een deel van de opbrengst van de oogst(en) heeft ontvangen, temeer omdat hij nog niet was begonnen met knippen. Om die reden kan, met inachtneming van artikel 36e Sr, verdachte niet worden veroordeeld tot betaling van enig wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet hierop zal de rechtbank de ontnemingsvordering afwijzen.

3.BESLISSING

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 januari 2023.