ECLI:NL:RBMNE:2023:2043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
10247903 UC EXPL 22-8311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loondoorbetaling tijdens ziekte en reiskostenvergoeding voor oproepkracht

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een oproepkracht, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van loon tijdens ziekte en een reiskostenvergoeding. De procedure begon op 13 december 2022, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 4 april 2023. De zaak draait om de vraag of [eiseres] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte, gezien het feit dat zij als oproepkracht werkte zonder een vaste arbeidsomvang.

De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] gedurende meer dan drie maanden meer dan twintig uren per maand had gewerkt, wat de veronderstelling van een arbeidsovereenkomst ondersteunt. De rechter concludeerde dat [eiseres] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte, omdat zij aannemelijk maakte dat zij zou hebben gewerkt als zij niet ziek was geweest. Het gevorderde bedrag van € 1.390,00 voor de ziekte-uren werd toegewezen.

Daarnaast vorderde [eiseres] loon voor de dagen dat zij niet was opgeroepen in april 2022, wat ook werd toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] verplicht was om het loon te betalen, ook al was er geen vaste arbeidsomvang afgesproken. Tot slot werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een reiskostenvergoeding van € 556,00, omdat [eiseres] het vertrouwen had gekregen dat zij recht had op deze vergoeding. De totale vordering van [eiseres] werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10247903 UC EXPL 22-8311 CMR/51145
Vonnis van 3 mei 2023
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.J. Boonstra,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V. (mede handelend onder de naam [gedaagde] ),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door: de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 13 december 2022 gedagvaard. Daarbij heeft zij 10 producties overgelegd. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met een conclusie van antwoord, met daarbij 1 productie. [eiseres] heeft vervolgens nog producties 11 tot en met 14 ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2023. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de loonstroken van [eiseres] van september 2021 tot en met april 2022 overgelegd. De griffer heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] exploiteert coronatestlocaties in [locatie 1] en [locatie 2] . [eiseres] heeft vanaf 20 september 2021 voor [gedaagde] gewerkt als coronatest-medewerker. De arbeidsovereenkomst was voor bepaalde tijd gesloten tot 30 november 2021 en is daarna stilzwijgend verlengd. Het loon bedraagt € 13,50 per uur. [eiseres] en [gedaagde] hebben geen vaste arbeidsomvang afgesproken. In de arbeidsovereenkomst staat dat het gaat om een oproepovereenkomst. Op de overeenkomst is geen cao van toepassing.
2.2.
[eiseres] heeft de overeenkomst op 26 april 2022 opgezegd per 1 mei 2022.
2.3.
In de periode dat [eiseres] voor [gedaagde] werkzaamheden verrichte, is zij een aantal keer ziek geweest, onder andere omdat zij corona had. Hierdoor kon [eiseres] niet werken. [eiseres] heeft geen loon ontvangen over de dagen dat zij ziek was. Daarom vordert [eiseres] in deze procedure betaling van het loon tijdens ziekte van in totaal € 1.390,00.
2.4.
Daarnaast vordert [eiseres] betaling van het loon over april 2022. In april 2022 is [eiseres] ziek geweest en is zij daarna een aantal dagen niet opgeroepen, terwijl zij wel beschikbaar was om te werken. Het gaat om een bedrag van € 1.890,00.
2.5.
Tot slot vordert [eiseres] betaling van de door haar gemaakte reiskosten van in totaal € 1.176,96. [eiseres] reisde vanaf haar huis in [woonplaats] met de auto naar de testlocaties van [gedaagde] in [locatie 2] en [locatie 1] . Op 18 april 2022 ontving zij een bedrag van € 150,00. Verder heeft [eiseres] geen reiskostenvergoeding ontvangen, ondanks dat zij hier meerdere keren naar heeft gevraagd.
2.6.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat [eiseres] geen recht heeft op loon tijdens ziekte, omdat [eiseres] op oproepbasis werkzaam was voor [gedaagde] . Daarnaast heeft [eiseres] geen recht op een reiskostenvergoeding, omdat [eiseres] en [gedaagde] dat niet zijn overeengekomen.

3.De beoordeling

Heeft [eiseres] recht op betaling van loon tijdens ziekte? Ja
3.1.
Tussen partijen staat ter discussie of [eiseres] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte. In beginsel heeft [eiseres] als oproepkracht geen recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte. Dat is anders wanneer blijkt dat [eiseres] werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst en zij gewerkt zou hebben wanneer zij niet ziek zou zijn geweest.
3.2.
Op grond van artikel 7:610a Burgerlijk Wetboek (BW) wordt iemand vermoed arbeid te verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst, wanneer hij ten behoeve van een ander tegen beloning gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks, dan wel gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid verricht. Verder is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst de feitelijke invulling ervan van belang.
3.3.
Uit de loonstroken van [eiseres] volgt dat zij voor [gedaagde] het volgende aantal uren heeft gewerkt:
- in september 2021 (vanaf 20 september 2021) 17,00 uur;
- in oktober 2021 104,50 uur;
- in november 2021 145,50 uur;
- in december 2021 207,20 uur;
- in januari 2022 205,70 uur;
- in februari 2022 170,00 uur;
- in maart 2022 (waarin zij deels vanwege ziekte niet heeft kunnen werken) 112,00 uur;
- en in april 2022 (waarin zij deels vanwege ziekte niet heeft kunnen werken) 22,50 uur.
3.4.
[eiseres] heeft dus gedurende meer dan drie opeenvolgende maanden ruim meer dan twintig uren per maand gewerkt voor [gedaagde] . Er wordt dan ook vermoed dat zij op grond van een arbeidsovereenkomst werk heeft verricht, maar ook de feitelijke invulling van de overeenkomst maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.5.
Gezien de hoeveelheid uren die [eiseres] werkte, zeker in de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022, blijkt dat haar inzet structureel was. Feitelijk gezien was [eiseres] , zoals zij zelf ook stelt, full time voor [gedaagde] aan het werk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat zij de dagen waarop zij werkte altijd dezelfde werktijden had. Bovendien was het volgens haar niet de vraag of zij werd opgeroepen, maar was het de vraag op welke locatie zij zou gaan werken. Hieruit volgt dat [eiseres] kennelijk niet zomaar een oproep kon weigeren. [gedaagde] heeft daar tegenover gesteld dat [eiseres] werd opgeroepen op het moment dat zij nodig was en dat er ook momenten zijn geweest dat zij niet werd opgeroepen. [gedaagde] heeft dit onvoldoende onderbouwd. Zij heeft niet concreet kunnen noemen wanneer [eiseres] niet nodig was en dat [eiseres] daarom niet werd opgeroepen. Sterker nog, [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij vanwege de afwezigheid van [eiseres] tijdens haar ziekte één van haar locaties heeft moeten sluiten. Kennelijk was de inzet van [eiseres] zeer belangrijk, en had [gedaagde] haar structureel nodig. Ook de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] veel vrijheid had en het erg verschilde hoeveel dagen zij per week werkte, kan vanwege de vele uren die [eiseres] (structureel) per maand werkte niet tot een andere conclusie leiden.
3.6.
[eiseres] heeft dus op grond van een arbeidsovereenkomst gewerkt voor [gedaagde] . Daarnaast is het gezien de hoeveelheid uren die [eiseres] werkte, namelijk feitelijk gezien (bijna) full time, aannemelijk dat [eiseres] gewerkt zou hebben wanneer zij niet ziek zou zijn. [eiseres] heeft daarom recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte.
3.7.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] ziek is geweest. Volgens [eiseres] gaat het om 103 uren. Dat is door [gedaagde] niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 1.390,00 bruto wordt daarom toegewezen. Gezien de loonvordering over de maand april 2022, die hierna wordt besproken, begrijpt de kantonrechter dat dit bedrag ziet op de ziekte-uren tot en met maart 2022.
Heeft [eiseres] recht op betaling van loon over de dagen dat zij niet is opgeroepen in april 2022? Ja
3.8.
In april 2022 is [eiseres] tot en met 12 april 2022 ziek geweest, en daarna is zij pas op 19 april 2022 weer opgeroepen om te werken. [eiseres] was echter wel beschikbaar om te werken. Dat heeft [gedaagde] niet betwist.
3.9.
Zoals hiervoor is vastgesteld, was [eiseres] bij [gedaagde] werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is een werkgever verplicht om het loon te voldoen, ook indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht. Omdat [eiseres] en [gedaagde] geen vaste arbeidsomvang zijn overeengekomen, beroept [eiseres] zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Daarin staat dat, indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt vermoed dat de bedongen arbeid een omvang heeft gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. In de drie maanden voor april 2022 heeft [eiseres] gemiddeld 162,5 uur gewerkt. Dat volgt uit de loonstroken (zie onder 3.3). Op grond van het rechtsvermoeden wordt dan ook vermoed dat dit haar bedongen arbeidsomvang was in april 2022. Zij heeft slechts voor 22,5 uur betaald gekregen, terwijl zij recht heeft op uitbetaling van 162,5 uur, wat ziet op zowel de dagen dat zij ziek was, als de dagen dat zij niet is opgeroepen maar wel beschikbaar was. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde loon over april 2022, dus het bedrag van € 1.890,00 bruto wordt toegewezen.
Heeft [eiseres] recht op een reiskostenvergoeding? Ja
3.10.
[eiseres] vordert een reiskostenvergoeding van in totaal € 1.176,96. [eiseres] stelt dat zij tijdens haar sollicitatiegesprek met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij een reiskostenvergoeding zou krijgen. Volgens [gedaagde] hebben zij deze afspraak niet gemaakt en heeft [eiseres] dus geen recht op reiskostenvergoeding.
3.11.
[gedaagde] betwist dat tijdens het sollicitatiegesprek van [eiseres] een reiskostenvergoeding besproken is. Dit kan daarom niet worden vastgesteld. Ook staat in de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet opgenomen dat zij recht heeft op een reiskostenvergoeding. Uit de door [eiseres] overgelegde WhatsApp-berichten volgt echter dat [gedaagde] bij [eiseres] het vertrouwen heeft gewekt dat zij een reiskostenvergoeding hebben afgesproken, althans dat zij hier recht op heeft. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding van de door haar gemaakte reiskosten. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
3.12.
Op 25 oktober 2021, nadat [eiseres] haar eerste loonstrook van [gedaagde] had ontvangen, heeft [eiseres] het volgende bericht gestuurd naar de heer [A] (hierna: [A] ) van [gedaagde] : “
(…) Ik zie op mijn loonstroken dat ik geen reiskostenvergoeding heb ontvangen, kun je dat voor mij nakijken? (…)”, waarop [A] het volgende heeft geantwoord: “
Klopt, die doe ik eigenlijk buiten de salarisadministratie om. Heb je voor mij een overzicht van je reiskosten? (…)”. [A] heeft [eiseres] er dus niet op gewezen dat zij geen recht zou hebben op reiskostenvergoeding. In tegendeel, met dit bericht wekt [A] de indruk dat [eiseres] de reiskostenvergoeding wel betaald krijgt, maar dat dit buiten de gewone salarisadministratie omgaat en dus niet op de loonstroken staat. Ook vraagt [A] naar een overzicht van de gemaakte reiskosten. Indien een werkgever niet voornemens is om de reiskosten te vergoeden, ligt het ook niet voor de hand dat gevraagd wordt naar een overzicht van deze kosten.
3.13.
Op 19 december 2021 stuurt [eiseres] via WhatsApp het volgende bericht: “
(…) Ik had nog geen loonstrookje ontvangen van vorige maand, of ik die misschien nog kan krijgen, en ben je al in de gelegenheid geweest om naar de reiskostenvergoeding te kijken? (…)”. [A] heeft op dit bericht gereageerd met: “
(…) Reiskosten moet ik me nog steeds over buigen.”Ook voor dit bericht geldt dat [A] [eiseres] er niet op heeft gewezen dat zij geen recht heeft op reiskostenvergoeding.
3.14.
Op 13 februari 2022 heeft [eiseres] , op verzoek van [gedaagde] , via WhatsApp een voorstel gedaan voor de hoogte van de reiskosten: “
(…) Ik heb het even uitgezocht.. Ik weet dat ik bij de teststraat in [locatie 3] 19 cent per kilometer kreeg, voor [locatie 1] zou dat 17€ zijn. Ik heb uitgezocht hoeveel mijn auto verbruikt. En mijn auto verbruikt voor [locatie 1] 9€ en [locatie 2] 2€ per dag. Als het een bedrag is wat daar tussen zit ben ik helemaal tevreden.”. [A] heeft hierop gereageerd met “
Toppiejoppie”. Het WhatsApp-bericht van [A] is positief, en er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt met betrekking tot het recht op vergoeding van de reiskosten. Ook met dit bericht wekt [A] het vertrouwen dat [eiseres] een reiskostenvergoeding krijgt, alleen de hoogte ervan staat kennelijk nog niet vast. Bovendien heeft [eiseres] dit voorstel over de hoogte van de te vergoeden reiskosten gedaan op verzoek van [gedaagde] . Indien [gedaagde] de reiskosten niet gaat vergoeden, ligt het ook niet voor de hand om naar een dergelijk voorstel te vragen.
3.15.
[eiseres] heeft op 15 februari 2022 van [gedaagde] € 15,00 extra ontvangen voor het heen en weer rijden naar de locatie in [locatie 1] voor het afnemen van een spoedtest. Via WhatsApp heeft [eiseres] gevraagd: “
(…) Kwam dat nou bovenop de reiskosten?”, waarop [A] bevestigend antwoord. Daarmee impliceert [A] dus dat de reiskosten van [eiseres] worden vergoed. Het door [eiseres] ontvangen bedrag van € 15,00 is een bedrag wat daar los van staat.
3.16.
Indien [gedaagde] meent dat [eiseres] geen recht heeft op reiskostenvergoeding, dan had zij dat vanaf het begin duidelijk naar [eiseres] moeten communiceren. Zoals uit bovenstaande WhatsApp-berichten blijkt, is dat niet gebeurd, terwijl [eiseres] meerdere keren naar de reiskostenvergoeding heeft gevraagd. Bovendien heeft [gedaagde] een bedrag van € 150,00 aan [eiseres] betaald als voorschot voor de door haar gemaakte reiskosten. Dat strookt ook niet met de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] geen recht heeft op een reiskostenvergoeding. Hiermee heeft [gedaagde] dus bij [eiseres] het vertrouwen gewekt dat zij recht heeft op een reiskostenvergoeding. [gedaagde] moet dan ook op grond van artikel 3:35 BW aan [eiseres] een reiskostenvergoeding betalen.
3.17.
De stelling van [gedaagde] dat geen enkele andere medewerker om een reiskostenvergoeding vroeg vanwege het (volgens haar) riante salaris, maakt voor het oordeel geen verschil. Vaststaat dat [gedaagde] tegenover [eiseres] het vertrouwen heeft gewekt dat zij dit wel zou krijgen. Dat andere medewerkers niet om een reiskostenvergoeding vroegen, is voor de verhouding en de afspraken tussen [gedaagde] en [eiseres] niet van belang.
3.18.
[gedaagde] heeft verzocht om de reiskosten vast te stellen op de daadwerkelijk door [eiseres] gemaakte reiskosten. De kantonrechter sluit aan bij de door [eiseres] in haar WhatsApp-bericht van 13 februari 2022 genoemde (werkelijke) verbruikskosten van haar auto (zie onder 3.14), waar [gedaagde] met ‘Toppiejoppie’ op heeft gereageerd. Dat [eiseres] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een hogere vergoeding dan deze door haarzelf voorgestelde kostenvergoeding is niet voldoende onderbouwd. [eiseres] heeft zelf namelijk verklaard dat alleen is toegezegd dat de reiskosten zouden worden vergoed, niet dat daarbij over een concrete kilometervergoeding is gesproken en uit de overgelegde bescheiden kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde] meer heeft toegezegd dan het door [eiseres] voorgestelde bedrag. Voor de autorit naar [locatie 1] en weer terug komt dat neer op een bedrag van € 9,00 per keer. Uit de brief van 11 november 2022 van de gemachtigde van [eiseres] volgt dat [eiseres] 70 keer in [locatie 1] is geweest. In totaal heeft zij dus recht op een bedrag van € 630,00. Voor de autorit naar [locatie 2] en weer terug gaat het om een bedrag van € 2,00 per keer. [eiseres] is 38 keer in [locatie 2] geweest, waardoor zij recht heeft op een bedrag van in totaal € 76,00. In totaal gaat het om een bedrag van € 706,00 aan reiskostenvergoeding, waarop het al door [gedaagde] betaalde bedrag van € 150,00 in mindering moet worden gebracht. Een bedrag van € 556,00 aan reiskostenvergoeding wordt dan ook toegewezen.
Conclusie
3.19.
[gedaagde] moet aan [eiseres] een bedrag van in totaal € 3.280,00 bruto aan loon betalen. Het gaat om het loon over de dagen dat [eiseres] ziek was en de dagen dat [eiseres] niet is opgeroepen maar wel beschikbaar was. Daarnaast moet [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 556,00 aan reiskosten betalen.
Wettelijke rente
3.20.
[eiseres] vordert in haar dagvaarding de wettelijke handelsrente over de toegewezen bedragen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] heeft bedoeld om de wettelijke rente (zoals bedoeld in artikel 6:119 BW) te vorderen. Er is namelijk geen sprake van een handelsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Aangezien [gedaagde] in verzuim is met betaling van de toegewezen bedragen, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 27 november 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.21.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd met aanmaningen dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter wijst het bedrag dan ook toe tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toegewezen hoofdsom, namelijk € 508,60 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
3.22.
[gedaagde] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
660,00(2 punten x tarief € 330,00)
Totaal € 1.029,03

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen het netto-equivalent van € 3.280,00 bruto aan salaris over de ziektedagen en over de maand april 2022, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 506,00 aan reiskostenvergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 508,60 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.029,03;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.