ECLI:NL:RBMNE:2023:2042

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
10393037 UE VERZ 23-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een medewerker van een landelijke dienst wegens misdragingen in privétijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de landelijke dienst om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] te ontbinden. [verweerder] was sinds 6 augustus 2018 in dienst en had een functie als [functie]. De landelijke dienst verzocht om ontbinding op basis van verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding, na meerdere incidenten in de privésfeer waarbij [verweerder] in aanraking kwam met de politie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor verwijtbaar handelen, maar dat het vertrouwen in [verweerder] onherstelbaar was geschaad door zijn gedrag. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, omdat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet kon worden gevergd. De ontbinding is per 1 juli 2023 vastgesteld, met een transitievergoeding van € 7.556,21 bruto voor [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10393037 UE VERZ 23-62 SV/40160
Beschikking van 4 mei 2023
inzake
de Staat der Nederlanden, namens deze, de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door de plv. algemeen directeur van de [landelijke dienst],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [landelijke dienst] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Versloot,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L.S. van Dis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 19 producties, ter griffie ingekomen op 13 maart 2023;
  • het verweerschrift met 16 producties;
  • de aanvullende productie 17 namens [verweerder] ;
  • de aanvullende productie 20 namens [landelijke dienst] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2023. De Staat werd vertegenwoordigd door [A] , divisiemanager specialistische taken [landelijke dienst] , [B] , afdelingshoofd [.] en leidinggevende, [C] , HR-adviseur, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Versloot voornoemd. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van Dis voornoemd. De gemachtigde van [landelijke dienst] heeft een pleitnota overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat op de zitting is besproken.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1998] , is sinds 6 augustus 2018 in dienst van de [landelijke dienst] ( [landelijke dienst] ), laatstelijk als [functie] voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk van toepassing. Het loon van [verweerder] bedraagt
€ 2.975,09 bruto per maand, exclusief Individueel Keuzebudget en onregelmatigheidstoeslag.
2.2.
[landelijke dienst] maakt deel uit van de [onderdeel ministerie van J en V] ( [onderdeel ministerie van J en V] ), die onderdeel is van het ministerie van Justitie en Veiligheid (J en V). [landelijke dienst] is een landelijke dienst die zich bezighoudt met het vervoer van arrestanten, gedetineerden en vreemdelingen . Daarnaast verleent [landelijke dienst] bijstand bij calamiteiten in justitiële inrichtingen en detacheert zij beveiligingsmedewerkers ter ondersteuning van organisaties die aan J en V zijn gelieerd, zoals de politie .
2.3.
In de functie van [functie] is [verweerder] belast met de uitvoering van transportbegeleidings- en beveiligingstaken van personen met vrijheidsstraffen of vrijheidsbeperkende maatregelen die een verhoogd risicoprofiel kennen. Tevens is [verweerder] belast met het handhaven danwel herstellen van de orde, het uitvoeren en verlenen van assistentie bij zoekacties en evacuaties van inrichtingen. [verweerder] is ook lid van de [.] ( [.] ), die landelijk inzetbaar is voor specialistische (beveiligings)taken.
2.4.
Op 19 oktober 2022 heeft de [landelijke dienst] een melding (hierna: de GRIP-melding) ontvangen van een met nummer genoemde opsporingsambtenaar van de Landelijke Eenheid van de politie waaruit blijkt dat het Meldpunt Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) in augustus vanuit de Nationale Politie, Eenheid Midden Nederland is geattendeerd op de volgende informatie:
Op 5 augustus 2022 is door [verweerder] geboren [1998] te [geboorteplaats] een bezoek gebracht aan het adres [adres] , [postcode] [plaats 1] . Op dit adres is woonachtig de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin. (later te noemen: slachtoffer)
In eerste instantie was [verweerder] vriendelijk, maar eenmaal in de woning van het slachtoffer kreeg deze een forse stomp op de rechter kaak, waardoor het slachtoffer op de grond viel. Toen het slachtoffer wakker werd voelde hij dat hij zes keer door [verweerder] in zijn ribben werd getrapt. Daarna zette [verweerder] zijn knie op de borst van het slachtoffer en hield slachtoffer daarmee op de grond. Vervolgens schreeuwde [verweerder] dat het slachtoffer zijn telefoon moest geven, alsmede de code van de telefoon. Slachtoffer zag dat [verweerder] de berichten als tussen slachtoffer en de ex-vriendin van [verweerder] . [verweerder] bleef schelden tegen slachtoffer en riep: “als je de politie belt en je doet aangifte maak ik je dood, hartstikke dood”. [verweerder] heeft vervolgens met de telefoon het slachtoffer zes keer op het hoofd geslagen. Hierna heeft [verweerder] de sleutels van de woning van het slachtoffer meegenomen, maar later weer in de brievenbus achtergelaten.
Slachtoffer is gezien door een arts, waarbij geconstateerd is dat er geen groot letsel was, maar wel veel kneuzingen.
(…)
Op 13 juni 2022 kwam een melding binnen bij de politie dat [verweerder] in zijn eigen woning tijdens een feestje “door het lint” ging. Hij verdacht een bezoeker van dit feestje er van dat deze gezoend had met zijn (ex)vriendin. Vervolgens zijn de bezoekers van dit feestje de woning uit gevlucht en werden deze door [verweerder] nog bekogeld met glazen. Ook zou tijdens dit feestje zijn (ex)vriendin geslagen zijn.
2.5.
Naar aanleiding van de GRIP-melding heeft op 20 oktober 2022 een hoorgesprek met [verweerder] plaatsgevonden. [verweerder] heeft tijdens dit gesprek betwist dat hij de nieuwe vriend op 5 augustus 2022 heeft geschopt en geslagen. Er is volgens [verweerder] alleen een woordenwisseling geweest. Over de melding van 13 juni 2022 verklaart [verweerder] dat hij daarmee niet bekend is. Na afloop van het hoorgesprek is [verweerder] met bijzonder verlof naar huis gestuurd, in afwachting van nader onderzoek door het Bureau Integriteit van [onderdeel ministerie van J en V] .
2.6.
[verweerder] heeft vanaf 20 oktober 2022 geen werkzaamheden meer verricht.
2.7.
Op 26 december 2022 heeft de [landelijke dienst] een melding van de politie over [verweerder] ontvangen, dat hij in de nacht van 25 op 26 december 2022 op ongepaste wijze in aanraking is gekomen met de politie. Volgens deze melding had [verweerder] de politie op het [locatie 1] in [plaats 2] benaderd omdat hij zou zijn beroofd door een beveiliger van [locatie 2] (uitgaansgelegenheid). De politieambtenaar heeft hierover met de beveiliging van [locatie 2] gesproken, die verklaarde dat [verweerder] envelopjes bij zich had waarvan bekend is dat daarin cocaïne zit, en dat deze envelopjes direct zijn afgestort in de drugskluis. [verweerder] was volgens de politieambtenaar enorm recalcitrant en belde meerdere malen rechtstreeks met de meldkamer. Ruim 1,5 uur na dit contact heeft [verweerder] een verwijderingsbevel gekregen, waarna hij het uitgaansgebied heeft verlaten.
2.8.
Naar aanleiding van deze melding en de melding van een medewerker van de meldkamer is [verweerder] op 27 december 2022 door [landelijke dienst] gehoord. [verweerder] heeft daarover verklaard dat hij door de beveiliger van de uitgaansgelegenheid is beroofd van zijn geld en dat hij door de dienstdoende agente niet op een normale manier is behandeld. [verweerder] stelt zich correct te hebben gedragen en dat hij twee keer met de meldkamer heeft gebeld. Hij ontkent dat hij 112 heeft gebeld. [verweerder] wilde aangifte doen van beroving, wat op dat moment niet mogelijk bleek. Dat begreep [verweerder] , maar hij voelde zich niet geholpen en niet gehoord door de agente.
2.9.
Het Bureau Integriteit (BI) heeft op 5 januari 2023 haar onderzoek afgerond en het onderzoeksrapport (hierna: het rapport) ter beschikking gesteld aan [landelijke dienst] . Uit het rapport volgt onder andere dat nader onderzoek niet meer heeft opgeleverd dan het volgende en dat er geen verdere onderzoeksmogelijkheden zijn:
De ex-vriendin, Mevrouw [letteraanduiding 1] . (hierna: [letteraanduiding 1] ) heeft zelf bij de politie gemeld dat de heer [letteraanduiding 2] was mishandeld door [verweerder] op 5 augustus 2022 en dat zij was geslagen door [verweerder] op het feest op 13 juni 2022. De politie heeft daarop een zogenoemde AOL (Afspraak op Locatie) geplaatst op het adres van [letteraanduiding 1] . Dit is een afspraak met de politie dat de gemaakte afspraken zijn genoteerd in het systeem, zodat bij het overnieuw bellen, niet het hele verhaal opnieuw hoeft te worden verteld. [letteraanduiding 1] ontkent in een door haar ondertekende verklaring van 7 december 2022 die [verweerder] heeft aangeleverd en die als bijlage aan het rapport is gehecht dat [verweerder] haar geslagen heeft, maar komt daarin niet terug op de overige inhoud van de melding die ze heeft gedaan.
De heer [letteraanduiding 2] . (hierna: [letteraanduiding 2] ) heeft op 5 augustus 2022 op het politiebureau gemeld dat er een ruzie is geweest (waarover is gerapporteerd in rapport met nummer [nummer] ), dat [letteraanduiding 2] bij een arts is geweest en dat er sprake is van veel kneuzingen, maar geen groot letsel. Door de politieambtenaar die [letteraanduiding 2] heeft gesproken zijn destijds foto’s gemaakt, maar deze zijn niet meer beschikbaar.
2.10.
Op 31 januari 2023 is het rapport met [verweerder] besproken. Daarbij is besproken dat de verklaring die [verweerder] op 7 december 2022 voor Bureau Integriteit had afgelegd, is vergeleken met de politie-informatiegegevens (bijlage 3 bij het rapport). [landelijke dienst] heeft [verweerder] tijdens het gesprek er mee geconfronteerd dat het gesprek dat [letteraanduiding 1] met de politie heeft gevoerd tot een AOL plaatsing heeft geleid en dat dat niet zo maar gebeurt. Daarnaast heeft [landelijke dienst] [verweerder] verteld dat uit een verklaring van de generalist van de meldkamer is gebleken dat hij in de nacht van 25 op 26 december 2022 wel degelijk 112 en het interne noodnummer van de politie heeft gebeld. Aan het einde van dit gesprek heeft de divisiemanager specialistische taken van [landelijke dienst] geconcludeerd dat er geen vertrouwen meer is in een verdere samenwerking met [verweerder] .

3.Het verzoek

3.1.
[landelijke dienst] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen, primair op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair op de grond dat voortzetting arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet kan worden gevergd (g-grond), en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
[landelijke dienst] voert voor de primaire grond aan dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij in korte tijd driemaal (op 13 juni, 5 augustus en 26 december 2022) in zijn privétijd ongewenst gedrag heeft vertoond en daarbij in aanraking is gekomen met politie. De verklaring die [verweerder] voor de voorvallen heeft gegeven vindt [landelijke dienst] niet geloofwaardig omdat die haaks staan op de bevindingen zoals die in de politiesystemen staan opgetekend. Het gedrag van [verweerder] in privé tijd maakt dat [landelijke dienst] het vertrouwen is verloren dat [verweerder] zich als specialistisch beveiliger in conflictsituaties de-escalerend zal opstellen.
3.3.
[landelijke dienst] voert voor de subsidiaire grond aan dat vanwege het handelen van [verweerder] de arbeidsovereenkomst duurzaam verstoord is geraakt, zodat in redelijkheid van [landelijke dienst] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. [verweerder] geeft met betrekking tot alle genoemde incidenten een volledig ander beeld dan door de politie is opgetekend, kan zich bepaalde zaken niet herinneren, is van mening steeds netjes te hebben gehandeld en heeft een ongeloofwaardige verklaring voor zijn bezoek aan de heer [letteraanduiding 2] op 5 augustus 2022. [landelijke dienst] dient mede gelet op de functie van [verweerder] (hij is wapendragend) onvoorwaardelijk op hem en zijn handelen en uitlatingen te kunnen vertrouwen. Dat vertrouwen is weg.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer en verzoekt de verzoeken van [landelijke dienst] af te wijzen, met veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten.
4.2.
[verweerder] stelt ontkent verwijtbaar te hebben gehandeld is geweest en dat de arbeidsverhouding door verstoord is geraakt. Volgens hem is er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft verschillende verklaringen overgelegd van personen die op zijn feest van 13 juni 2022 aanwezig zijn geweest en van zijn buurman die het een en ander heeft meegekregen. Uit die verklaringen volgt dat hij woorden heeft gehad met mevrouw [letteraanduiding 1] , maar geen aandeel heeft gehad in wat er verder die avond op straat is gebeurd. Zijn verklaring dat hij van het hele voorval niets mee heeft gekregen is niet ongeloofwaardig. Over het bezoek aan de politie op 5 augustus 2022 heeft [letteraanduiding 1] inmiddels een andere verklaring (overgelegd in het verweerschrift). Dat kleurt het ontstaan van de AOL plaatsing. Bureau Integriteit had dit bij goed onderzoek ook van [letteraanduiding 1] kunnen horen en dat bij haar onderzoek moeten betrekken. Belangrijk is ook dat [letteraanduiding 2] geen aangifte tegen hem heeft gedaan. De verhoudingen met [letteraanduiding 2] op 5 augustus 2022 waren gewoon vriendschappelijk. Dat blijkt ook uit whats-app berichten die [verweerder] heeft overgelegd. Inmiddels is duidelijk geworden dat de portier van [locatie 2] [verweerder] inderdaad, zoals hij heeft verklaard, in de avond van 25 op 26 december 2022 twee briefjes van € 50,00 heeft afgenomen. Die zijn namelijk terug gevonden in de kluis waarin ze waren afgestort. [verweerder] is rustig en correct gebleven in het contact met de politie. Dit wordt bevestigd door een verklaring van [D] , een vriendin die bij het voorval aanwezig was. Het verwijt dat hij misbruik van zijn positie heeft gemaakt door tijdens het voorval noodnummers te bellen, is veel te zwaar aangezet. [verweerder] wilde gewoon snel met iemand doorverbonden worden die hem zou kunnen helpen bij het onrecht dat hem was aangedaan en waarin hij door de aanwezige agente niet serieus was genomen.

5.De beoordeling

Moet de arbeidsovereenkomst tussen partijen worden ontbonden? Ja

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [landelijke dienst] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [landelijke dienst] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat primair sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder e BW) en subsidiair van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g BW). Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
5.2.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de feitelijke toedracht van de voorvallen op 13 juni, 5 augustus en 26 december 2022 ruimte open laat voor discussie over de aard en ernst van de verwijten die [verweerder] daarbij kunnen worden gemaakt. Dat maakt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet zal ontbinden op de e-grond. Wel is voldoende duidelijk geworden dat door het handelen van [verweerder] het vertrouwen in hem onherstelbaar is geschaad. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden op de g-grond. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
De beoordeling van de incidenten waarop [landelijke dienst] zich beroept
5.3.
[landelijke dienst] baseert haar ontbindingsverzoek op drie incidenten waarbij [verweerder] buiten werktijd betrokken is geweest en wat hij daarover heeft verklaard. [verweerder] stelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de verweten gedragingen. De kantonrechter stelt voorop dat [landelijke dienst] niet hoeft te bewijzen dat de daaraan ten grondslag gelegde gedragingen onomstotelijk vaststaan, maar dat deze voldoende aannemelijk zijn (zie het arrest van de Hoge Raad van 2018, ECLI:NL:HR:2018:182).
5.4.
[verweerder] heeft gesteld dat van [landelijke dienst] juist vanwege de macht die zij als overheidsinstantie, tevens werkgever heeft, had mogen worden verwacht dat zij een beter en meer gedegen onderzoek had ingesteld naar de gedragingen dan zij heeft gedaan. Zo heeft [verweerder] allerlei verklaringen overgelegd om zich te ontlasten, terwijl het juist om de weg van [landelijke dienst] had gelegen belastend en ontlasten bewijs te verzamelen. Het rapport is qua onderbouwing van de verwijten te mager.
5.5.
[landelijke dienst] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat haar onderzoeksmogelijkheden om privacy redenen beperkt waren. Zij kan, juist als overheidswerkgever, niet zo maar willekeurig mensen gaan benaderen met het verzoek een verklaring af te leggen zoals [verweerder] wel heeft kunnen doen. Er is ook geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar het handelen van [verweerder] omdat de heer [letteraanduiding 2] geen aangifte van mishandeling heeft gedaan. [landelijke dienst] moet het dus doen met wat er uit het rapport naar voren komt. De kantonrechter begrijpt dit, maar mist in het rapport het onderzoek naar de exacte meldingen zoals die in de politiesystemen zijn opgetekend. Volstaan wordt met het overnemen van de GRIP-melding over de voorvallen op 13 juni 2022 en 5 augustus 2022, en een nadere toelichting op de melding die op 5 augustus 2022 is gedaan. Dat is, zo begrijpt de kantonrechter, een samenvatting zijn van wat de politie heeft gerapporteerd in de systemen op 13 juni en 5 augustus 2022. Voorstelbaar is dat een verklaring had kunnen worden opgenomen van de verbalisanten die de meldingen hebben geregistreerd en/of een volledige weergave van die meldingen. Dat zou het beeld van de voorvallen verder hebben kunnen verduidelijken.
Tegen deze achtergrond zal de kantonrechter de verweten gedragingen bespreken.
eerste incident: feestje op 13 juni 2022
5.6.
[verweerder] heeft bij het verweerschrift verklaringen overgelegd van drie bezoekers van het feestje, waaronder [letteraanduiding 1] , en een overbuurman. In deze verklaringen wordt weersproken dat er glazen zijn gegooid. [letteraanduiding 1] heeft in haar ongedateerde verklaring (productie 7 verzoekschrift) betwist dat [verweerder] op het feestje ‘door het lint is gegaan’, ze was al eerder melding bij de politie dat [verweerder] haar had geslagen. Bezoeker [E] verklaart dat op de parkeerplaats een paar dronken bezoekers hun drinkglas lieten vallen en dat de politie waarschijnlijk is gekomen omdat ze wat luidruchtig waren. [verweerder] is volgens [F] niet buiten geweest. Buurman [G] verklaart om 01.00 uur op de bank in de woonkamer te hebben gezeten met de balkondeur helemaal open omdat het een warme avond was. Heeft heeft een hoop gechreeuw en gescheld gehoord en het geluid van sneuvelend glas. Een groep jongeren (12 heren en 2 dames) stond luidkeels met elkaar te bekvechten. Een buurman van verderop in de straat kwam aanlopen en zei dat de politie was gebeld. Er was één onruststoker die hij een fles op de grond zag gooien die tegen iedereen stond te schreeuwen en dreigende taal stond uit te slaan gericht op [verweerder] die [G] kent als collega. Daarop heeft [G] de politie gebeld en is verbonden met de agent die net ter plaatse was gekomen. Hem heeft hij de onruststoker aangewezen. De politie is tot ongeveer 02:00 uur bezig geweest om het glas op te ruimen. [G] heeft niet gezien dat [verweerder] erbij was en met een glas heeft gegooid.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat uit een en ander volgt dat [verweerder] op 13 juni 2022 een feestje heeft gehouden dat zodanig uit de hand is gelopen dat de politie langdurig ter plaatse aanwezig is geweest en waarbij de politie destijds heeft begrepen dat ook [verweerder] daarin een aandeel heeft gehad. Wat dat aandeel precies is geweest kan, mede gelet op de vele getuigenverklaringen die nadien op verzoek van [verweerder] zijn afgelegd, niet voldoende worden vastgesteld, maar dat [verweerder] van niets heeft geweten over de gang van zaken komt de kantonrechter onaannemelijk voor. [verweerder] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat hij had gezien dat zijn vriendin op zijn feest beneden bij de uitgang stonden te zoenen en dat hij daarom gevraagd had aan iedereen om te vertrekken. Dat sluit aan bij de melding die die avond is gedaan aan de politie. Dan ligt het niet voor de hand dat de overlast die aansluitend buiten is ontstaan en waarbij uiteindelijk de politie is ingezet, aan hem voorbij is gegaan. [verweerder] heeft weliswaar verklaard dat zijn woonkamer niet aan de parkeerplaats grenst en geluiden van buiten dus niet zo makkelijk in zijn woning doordringen, maar zelfs als dat het geval is geweest dan zal hij van de gang van zaken op enig moment op de hoogte zijn geweest. Zijn vrienden waren er namelijk bij betrokken. Dat hij dan desgevraagd tijdens het hoorgesprek op 20 oktober 2022 zegt niets van het voorval te weten doet vreemd aan en roept vragen op. Gezien zijn functie had van [verweerder] mogen worden verwacht dat hij op dit punt meteen open kaart zou hebben gespeeld. Door dat niet te doen wekt [verweerder] de indruk iets te verbergen te hebben en heeft begrijpelijk het vertrouwen in hem geschaad.
De conclusie is dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het gestelde verwijtbaar handelen op 13 juni 2022, maar wel aanknopingspunten voor het begin van een vertrouwensbreuk.
tweede incident: bezoek aan de woning van [letteraanduiding 2] op 5 augustus 2022:
5.8.
Uit de politie-informatie (bijlage 3 bij het rapport) blijkt dat zowel [letteraanduiding 2] als [letteraanduiding 1] zich op 5 augustus 2022 bij de politie hebben gemeld. [letteraanduiding 2] heeft volgens deze informatie gemeld dat er een ruzie is geweest, dat hij naar zijn arts is geweest en dat sprake is van veel kneuzingen, maar geen groot letsel. Dat letsel is ook door een verbalisant gezien die daarvan foto’s heeft gemaakt. [letteraanduiding 1] heeft volgens de politiegegevens verklaard dat zij die dag is gebeld door de telefoon van de heer [letteraanduiding 2] maar [verweerder] aan de telefoon kreeg en dat hij bij [letteraanduiding 2] in de woning was. Toen zij opnieuw werd gebeld via Facetime zag zij dat [letteraanduiding 2] op de grond lag en hoorde zij de stem van [verweerder] , die zei: ‘heb je nog een laatste woord voor [letteraanduiding 2] ’ Een en ander heeft geleid tot een AOL plaatsing in de politiesystemen.
5.9.
In het verslag van het hoorgesprek met [verweerder] door Bureau Integriteit op 7 december 2022 staat over diens verklaring over het contact tussen [verweerder] en [letteraanduiding 2] het volgende:
“(..)
Op 5 augustus 2022, is er nogmaals besproken wat er was gebeurd. De heer [letteraanduiding 2] zou aange[ge]ven hebben, dat hij geen contact had met mevrouw [letteraanduiding 1] , daarbij heeft de heer [letteraanduiding 2] zich ook verontschuldigd, voor wat er was gebeurd. Het totale gesprek duurde niet langer dan 10 minuten. Er zou tijdens dit gesprek niet zijn geschopt, getrapt of gedreigd zijn door de heer [verweerder] . Ook zou de heer [verweerder] niet geschreeuwd hebben tegen de heer [letteraanduiding 2] om de telefoon te geven. Dit laatste zou de heer [verweerder] gewoon gevraagd hebben aan de heer [letteraanduiding 2] . De heer [verweerder] heeft ook in de telefoon mogen kijken, naar de berichten die zijn verstuurd tussen zijn ex-vriendin en de heer [letteraanduiding 2] . Deze berichten waren ook seksueel getint. De heer [verweerder] heeft deze berichten naar zichzelf doorgestuurd. (..)”
5.10.
In de bij het verweerschrift overgelegde verklaring schrijft [letteraanduiding 1] dat zij op 5 augustus 2022 inderdaad telefonisch contact heeft gehad met [verweerder] . Zij ontkent echter dat [verweerder] haar had gevraagd om nog een paar laatste woorden, dat zij [letteraanduiding 2] heeft zien liggen op de grond en dat ze heeft gezien dat hij geslagen is door [verweerder] . Zij verklaart dat [letteraanduiding 2] dit aan haar had verteld nadat [verweerder] de woning had verlaten. [letteraanduiding 1] stelt dat zij geschrokken was door het telefoontje van [letteraanduiding 2] waarin hij vertelde wat [verweerder] gedaan zou hebben. Daarom is zij bij de politie geweest om advies te vragen over de eventuele gevolgen. [letteraanduiding 1] is later aan het verhaal van [letteraanduiding 2] gaan twijfelen en verklaart dat [letteraanduiding 2] waarschijnlijk erg jaloers was op de goede relatie die zij met [verweerder] heeft gehad.
5.11.
Tijdens de zitting heeft [verweerder] over de gang van zaken verklaard dat hij op 5 augustus 2022 gewoon voor de gezelligheid op bezoek wilde gaan bij [letteraanduiding 2] met wie de verstandhouding gewoon goed was. Toen hij binnen was heeft hij [letteraanduiding 2] gevraagd om zijn telefoon die [letteraanduiding 2] vervolgens aan hem heeft gegeven. De berichten tussen [letteraanduiding 2] en [letteraanduiding 1] op deze telefoon heeft hij toen naar zichzelf doorgestuurd, pas later heeft hij die berichten gelezen. Omdat hij in de telefoon van [letteraanduiding 2] zag dat [letteraanduiding 2] met [letteraanduiding 1] een gesprek had gevoerd, had [verweerder] geen zin meer in een gesprek met [letteraanduiding 2] en is hij weer weggegaan. Het bezoek heeft volgens [verweerder] 5 of 10 minuten geduurd.
5.12.
De kantonrechter vindt het - gelet op de politie-informatiegegevens - aannemelijk dat [verweerder] en [letteraanduiding 2] op 5 augustus 2022, een handgemeen hebben gehad. De meldingen van [letteraanduiding 2] en [letteraanduiding 1] zoals die volgens de politiegegevens afzonderlijk van elkaar zijn gedaan, komen inhoudelijk met elkaar overeen. [letteraanduiding 1] heeft op 7 december 2022 verklaard dat [verweerder] haar op 13 juni 2022 niet heeft geslagen, maar zij is toen niet terug gekomen op de melding van de mishandeling van [letteraanduiding 2] op 5 augustus 2022, haar bezoek aan de politie en de daaruit voortvloeiende AOLplaatsing. Pas tijdens deze procedure ontkent zij in een schriftelijke verklaring dat het voorval op 5 augustus 2022 zo heeft plaatsgevonden als zij het eerder bij de politie heeft gemeld. Dat roept vragen op, die niet in deze procedure beantwoord kunnen worden. Maar zelfs als wordt uitgegaan van de meest recente verklaring van [letteraanduiding 1] blijft staan dat de politie een melding heeft genoteerd van [letteraanduiding 2] en bij hem letsel heeft geconstateerd en dat de politie de situatie op basis van de verklaringen van [letteraanduiding 2] en [letteraanduiding 1] zo ernstig heeft ingeschat dat een AOL is geplaatst. De door [verweerder] geopperde mogelijkheid dat [letteraanduiding 2] een valse melding van mishandeling heeft gedaan omdat hij jaloers zou zijn op de goede relatie die [letteraanduiding 1] met [verweerder] heeft gehad, komt de kantonrechter daarom niet geloofwaardig voor. Dat [verweerder] alleen voor de gezelligheid naar [letteraanduiding 2] is gegaan op 5 augustus 2022 en dan in 5 tot 10 minuten weer weg is nadat hij telefoongegevens had bemachtigd is nog minder geloofwaardig. Dat de verhouding tussen [verweerder] en [letteraanduiding 2] op dat moment vriendschappelijk was kan ook niet worden afgeleid uit de appjes die [verweerder] heeft overgelegd. Dat zijn er namelijk maar een paar waarvan de context niet duidelijk is.
5.13.
Dat betekent dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een onrechtmatige daad (mishandeling) in de privésfeer. Dat dit niet heeft geleid dat een strafrechtelijk onderzoek en een veroordeling voor mishandeling is niet van doorslaggevend belang. Dit handelen, ook al is het in de privésfeer, is niet acceptabel voor iemand met een voorbeeldfunctie als [verweerder] heeft en kan hem dus worden verweten. Hoe ernstig het verwijt is dat hem kan worden gemaakt vraagt, gezien de tegenstrijdige verklaringen en de niet coöperatieve houding van de [letteraanduiding 2] , naar het oordeel van de kantonrechter nader onderzoek naar de exacte toedracht van de gebeurtenissen op 5 augustus 2022. Daarvoor is in het kader van deze ontbindingsprocedure geen ruimte. Een en ander kan ook verder in het midden blijven omdat het handelen van [verweerder] in ieder geval begrijpelijk en terecht het vertrouwen dat [landelijke dienst] in het functioneren van [verweerder] als veiligheidsfunctionaris ernstig en blijvend heeft geschaad.
derde incident: aanvaring met politieagente op 26 december 2022:
5.14.
[verweerder] heeft tijdens de procedure een mededeling van het Openbaar Ministerie overgelegd, waaruit blijkt dat in de drugskluis van [locatie 2] inderdaad twee briefjes van € 50,00 zijn aangetroffen. De eerdere aanname van de beveiliger van [locatie 2] dat [verweerder] op 26 december 2022 drugs bij zich had, bleek dus niet terecht te zijn geweest. Daarmee is nog niet gezegd dat de betreffende beveiliger zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Er zou ook nog sprake kunnen zijn geweest van een misverstand.
5.15.
In ieder geval lijkt uit de verklaring van de politieagente van 26 december 2022 te volgen dat zij [verweerder] typeerde als mogelijke drugsgebruiker en hem wellicht mede daarom ook als irritant heeft ervaren toen hij bleef hameren op het onrecht dat hem werd aangedaan. Voor zover een en ander tot een in de ogen van [verweerder] onprofessioneel gedrag van de desbetreffende politieagente heeft geleid, doet dit niets af aan zijn eigen gedrag dat evenmin als professioneel kan worden betiteld. De Kantonrechter licht dit als volgt toe.
5.16.
Bij de mondelinge behandeling heeft [verweerder] verteld dat hij ter plaatse bleef wachten en kennelijk met de betreffende politieagente in discussie bleef omdat hij wilde dat zijn probleem die avond nog werd opgelost. Daarom heeft hij, zo heeft hij toegelicht, ook het interne nummer gebeld om snel doorverbonden te worden met de juiste afdeling en heeft hij gevraagd om een andere verbalisant ter plaatse. Hem was toegezegd dat ze die zouden gaan sturen en toen de politieagente daar achter kwam kreeg hij de instructie te vertrekken voor het nieuwe team ter plaatse was. Juist in de privésfeer mag van [verweerder] worden verwacht dat hij niet een intern politienummer gaat bellen om zijn beklag te doen over de betreffende politieagente en te vragen om bijstand van andere agenten en daarbij, in welke context dan ook, kenbaar te maken dat hij medewerker is van [landelijke dienst] is en dus weet of laat merken dat hij weet hoe het allemaal werkt en wat de politie moet doen. Niet ter discussie staat dat hij dat wel heeft gedaan. Zowel uit de verklaring van de politieagente als van de generalist van de meldkamer blijkt dat [verweerder] meerdere malen met de meldkamer heeft gebeld, via het interne noodnummer en via 0900-8844 en dat zijn houding eraan heeft bijgedragen dat hij uiteindelijk is weggestuurd. Dat kan niet als de-escalerend handelen worden beschouwd en dat maakt dat ook dit handelen begrijpelijk het vertrouwen van [landelijke dienst] in het functioneren van [verweerder] in een veiligheidsfunctie heeft geschaad.
De conclusie
5.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat op grond van het hiervoor besproken handelen van [verweerder] vast dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [landelijke dienst] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is dus sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen.
5.18.
Herplaatsing van [verweerder] ligt gezien de grond voor de opzegging niet in de rede. Het verzoek wordt daarom ingewilligd.
En wat betekent dat?
5.19.
Omdat het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op 1 juli 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671 b lid 9 BW), waarbij rekening wordt gehouden met de minimale termijn van één maand.
5.20.
[landelijke dienst] heeft zich bereid verklaard om, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, een transitievergoeding te betalen. [verweerder] heeft de hoogte van deze vergoeding niet weersproken. Omdat het door [landelijke dienst] genoemde bedrag van € 7.171,04 bruto, zoals vermeld in productie 19 bij het verzoekschrift, is berekend op basis van een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2023 terwijl de arbeidsovereenkomst per een latere datum wordt ontbonden, zal de kantonrechter de transitievergoeding berekenen en bepalen op basis van een einddatum van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023. Uitgaande van het door [landelijke dienst] berekende maandloon voor de transitievergoeding van € 4.621,94 bruto, komt de transitievergoeding daardoor uit op € 7.556,21 bruto.
5.21.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2023;
6.3.
veroordeelt [landelijke dienst] om aan [verweerder] een transitievergoeding van € 7.556,21 bruto te betalen;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.