ECLI:NL:RBMNE:2023:204
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De vordering tot ontneming was ingediend door de officier van justitie, die stelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 76.720,10 en verzocht de rechtbank om dit bedrag vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat.
Tijdens de zitting op 19 december 2022 heeft de rechtbank de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de vordering afgewezen moest worden, gezien de bepleite vrijspraak. De rechtbank heeft vervolgens de vordering beoordeeld aan de hand van het bewezen verklaarde feit, namelijk het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet betrekking had op het bewezen feit, maar op het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij.
De rechtbank vond de verklaring van de veroordeelde geloofwaardig, waarin hij aangaf enkel aanwezig te zijn geweest om henneptoppen te knippen en dat hij nog niet was begonnen met knippen. Hierdoor was niet aannemelijk geworden dat hij een deel van de opbrengst had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de ontnemingsvordering niet kon worden toegewezen en heeft deze afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.