Beoordeling door de rechtbank
Rechtsopvolging van vergunninghouder in de zaak UTR 22/5577
2. Op de zitting is duidelijk geworden dat [vergunninghouder 1] op grond van rechtsopvolging onder bijzondere titel (koop van het chalet) de door zijn rechtsvoorganger [voorganger] opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming heeft overgenomen. Omdat zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren zou gaan merkt de rechtbank [vergunninghouder 1] voor het vervolg van de procedure aan als derde-belanghebbende/vergunninghouder in deze zaak.
3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunningen met de bestreden besluiten terecht in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Eiseres voert aan dat het college de omgevingsvergunningen niet heeft kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder, a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (het Bor), omdat de chalets niet voldoen aan de eisen zoals die hiervoor door het college zelf zijn gesteld in de ‘Beleidsregel planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Overbetuwe 2017’ (de beleidsregel). Voor een aantal percelen voert eiseres verder aan dat het college in de bestreden besluiten niet of onvoldoende heeft gereageerd op de bezwaargronden over strijdigheden van de chalets met de regels van het bestemmingsplan. Ten slotte had het college de omgevingsvergunningen volgens eiseres moeten weigeren omdat de chalets niet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) en de redelijke eisen van welstand.
5. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat alle chalets in onderhavige zaken voor wat betreft de breedte en/of de afstand tot de perceelsgrens in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college is bevoegd om in afwijkingen van het bestemmingsplan toch omgevingsvergunningen te verlenen voor de chalets.
6. In zo’n geval moet het college beslissen of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij het nemen van die beslissing komt aan het college beleidsruimte toe, daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunningen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of de besluiten in overeenstemming zijn met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van de besluiten onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunningen te dienen doelen.
7. Het college gebruikt de beleidsregel bij de invulling van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunningen te verlenen.
8. De rechtbank is het met eiseres eens dat de versie van de beleidsregel, zoals deze is te vinden op de Centrale Voorziening Decentrale Regelgeving (CVDR) niet volledig is. In deze versie ontbreekt de tabel uit artikel 5.1.1, aanhef en onder b, van de beleidsregel. Uit de door het college overlegde stukken blijkt echter dat deze tabel wel is vastgesteld in de vergadering van het college van 20 juni 2017 en dat dit vaststellingsbesluit op de daarvoor voorgeschreven wijze is bekend is gemaakt en dat de beleidsregel is in te zien op het gemeentehuis. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tabel daarom wel in werking getreden dus toetst zij de bestreden besluiten aan de beleidsregel inclusief deze tabel.
9. Het college heeft één omgevingsvergunning (voor [adres 4] ) verleend met toepassing van artikel 5.1.1 van de beleidsregel dat gaat over bijbehorende bouwwerken en de overige omgevingsvergunningen met toepassing van artikel 5.1.2 van de beleidsregel dat gaat over uitbreidingen van woningen. Het college stelt zich op het standpunt dat voor het verlenen van de omgevingsvergunningen, waarbij in alle gevallen sprake is van een uitbreiding van een woning, beide artikelen uit de beleidsregel kunnen worden toegepast.
10. De rechtbank kan dit standpunt in algemene zin volgen. In de beleidsregel zijn de definities uit het Bor niet herhaald. Onder een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor valt ook de uitbreiding van een woning.Toch ziet de rechtbank zich in deze zaken voor de vraag gesteld of het college de omgevingsvergunningen waarover deze uitspraak gaat wel met toepassing van deze twee artikelen uit de beleidsregel heeft kunnen verlenen.
11. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat zowel op grond van artikel 5.1.1 als op grond van artikel 5.1.2 van de beleidsregel bijbehorende bouwwerken alleen binnen de ‘zone bijbehorend bouwwerk’ mogen worden gebouwd.Partijen verschillen van mening over de vraag wat op de verschillende percelen op de residence de ‘zone bijbehorend bouwwerk’ is.
12. In bijlage 1 bij de beleidsregel zijn de basisregels ‘zone bijbehorende bouwwerken’ opgenomen. De ‘zone bijbehorende bouwwerken’ moet op grond van deze vijf basisregels worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voor de percelen op de residence echter niet mogelijk. De aanhef van de bijlage die voor alle vijf de basisregels geldt begint namelijk met de veronderstelling dat de situering van een hoofdgebouw in het bestemmingsplan is vastgelegd in een bouwvlak. In het bestemmingsplan zijn voor de residence echter geen bouwvlakken vastgesteld. De rechtbank kan het college niet volgen in zijn standpunt dat in dat geval de uitzondering uit basisregel 1 – dat op basis van de ruimtelijke beeldkwaliteit of de feitelijke situatie uitzonderingen kunnen worden gemaakt van basisregel 1 – van toepassing is.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het feit dat in het bestemmingsplan geen bouwvlakken zijn vastgesteld tot gevolg dat de beleidsregel voor de residence niet voorziet in beleidscriteria voor afwijkingen van het bestemmingsplan. Dit is door het college in de bestreden besluiten niet onderkend. Daarom zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen.
14. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat college de afweging om mee te werken aan het vergunnen van de chalets wel redelijkerwijs heeft mogen maken. In de toelichting van de beleidsregel is opgenomen dat het college in een situatie waarin de beleidsregel niet voorziet specifiek beslist of de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij hij de aanvraag ook toetst aan de criteria die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel.
15. In de bestreden besluiten heeft het college gemotiveerd dat de omgevingsvergunningen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en voldoen aan de criteria uit artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel. De residence ademt nog de specifieke sfeer van een recreatiepark. De chalets zijn gesitueerd op geheel andere wijze dan in een traditionele woonwijk. Volgens het college sluiten de bouwmassa’s en de vormen van de nieuw te bouwen chalets aan op het principe dat al eerder op de residence is toegepast en voldoen ze aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijk gezien is er volgens het college dan ook geen sprake van een onevenredige inbreuk in de kwaliteit van de omgeving.
16. De breedte van de chalets op de percelen [adres 4] en [adres 5] wijkt volgens het college zo marginaal af dat deze afwijking in de praktijk beperkt waarneembaar en ervaarbaar is. Dit geldt ook voor het chalet op het perceel [adres 3] , waarbij het college in het bestreden besluit aanvullend heeft opgenomen dat de chalets op de residence doorgaans op één meter van één van de zijdelingse perceelsgrenzen staan. Het chalet op het perceel [adres 2] is slechts 0,091 meter breder dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Door de karakteristiek van dit chalet wordt de specifieke sfeer van de residence niet aangetast. Perceel [adres 6] heeft een V-vorm, waardoor de plaatsing van het chalet hierop iets lastiger is. Als dit chalet op het midden van de kavel zou worden gebouwd zou de ruimtelijke karakteristiek van de residence te veel worden aangetast en zou er op de kavel nauwelijks groen overblijven. In overleg met de eigenaren van de naastgelegen percelen is er daarom voor gekozen om het chalet op 2 meter van de oostelijke perceelsgrens te plaatsen. Daardoor blijft er een duidelijke ruimte over die als tuin kan worden ingericht en op het westen in de middag/avondzon is gericht. Dat het chalet daardoor op circa 2,70 meter in plaats van 3 meter van het chalet op het naast gelegen perceel wordt gebouwd acht het college acceptabel, omdat beide naastgelegen chalets naar de andere zijde zijn gericht. Ook voor het chalet op het perceel [adres 7] was het oorspronkelijke plan om het chalet op het midden van de kavel te bouwen, waarmee de ruimtelijk karakteristiek van de residence te veel zou worden aangetast en er te weinig groen zou overblijven. Ook hier heeft het college met dezelfde redenering als bij het chalet op perceel [adres 6] in overleg met de buurpercelen gekozen voor een positionering op circa 2 meter van één van de naastgelegen chalets om zo te voldoen aan de gewenste ruimtelijk kwaliteit.
De rechtbank kan deze motiveringen volgen.
17. Eiseres voert aan dat de chalets niet voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld in het Bouwbesluit en het college de omgevingsvergunningen daarom had moeten weigeren. Het geschil spitst zich daarbij in het bijzonder toe op de vraag of de uitzondering zoals deze voor het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom is opgenomen in artikel 1.12a van het Bouwbesluit op het bouwen van de chalets van toepassing is. Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze uitzondering niet van toepassing is, het college acht dit artikel uit het Bouwbesluit wel van toepassing op het bouwen van de chalets.
18. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat als deze uitzondering niet van toepassing is, de chalets in strijd zijn met de voorschriften uit het Bouwbesluit over de hoogte van een verblijfsgebied, de breedte van de toegang van een woning en de geschiktheid van een woning voor mindervaliden. Eiseres is zich er van bewust dat deze normen niet strekken tot de bescherming van de belangen van haar leden die allemaal geen bewoner of gebruiker zijn van de nieuw te bouwen chalets. Toch vindt zij dat het relativiteitsvereistehaar in dit geval niet kan worden tegengeworpen.
19. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste aanvaard.Die correctie houdt in dat de schending van een norm die niet de bescherming beoogt van de belangen van eiseres, en die op zichzelf genomen dus niet tot vernietiging van de omgevingsvergunningen zou kunnen leiden, kan bijdragen tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Volgens eiseres zou in dit geval het gelijkheidsbeginsel worden geschonden. Toen het recreatiepark werd getransformeerd naar een gewone woonwijk heeft het college de toenmalige leden van de belangenvereniging namelijk opgedragen om hun bestaande chalets zodanig aan te passen dat deze zouden gaan voldoen aan de voorschriften die in het Bouwbesluit zijn opgenomen voor woningen. Volgens eiseres zou deze eis op grond van het gelijkheidsbeginsel ook moeten gelden voor alle chalets die nieuw worden gebouwd op de residence.
20. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet. Door eiseres is niet gesteld en/of aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen die door het college gelijk behandeld zouden moeten worden. Voor nieuwbouw gelden op grond van het Bouwbesluit andere voorschriften dan voor bestaande bouw. Alleen daarom al is naar het oordeel van de rechtbank bij nieuwbouw geen sprake van gelijke gevallen met de gevallen waarbij door het college aanpassing van bestaande chalets werd voorgeschreven. En dus is er geen reden om over te gaan tot een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste.
21. Omdat het relativiteitsvereiste zich verzet tegen het vernietigen van de omgevingsvergunningen op deze beroepsgrond, laat de rechtbank een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond achterwege.
Redelijke eisen van welstand
22. Eiseres voert aan dat het college de omgevingsvergunningen had moeten weigeren, omdat het uiterlijk van de chalets, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met redelijke eisen van welstand, omdat de chalets in afwijking van het voor de residence geldende beeldkwaliteitsplan ‘Park [naam] ’ (het beeldkwaliteitsplan) zijn uitgevoerd met een aluminium dak, zwarte kozijnen en (gedeeltelijk) een trespa gevelbekleding. De chalets op de percelen [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en
[adres 7] hebben een niet rechthoekige hoofdvorm, maar twee geschakelde langwerpige blokken, en niet de juiste kapvorm. Het chalet op perceel [adres 4] wordt voor de voorgevelrooilijn gebouwd.
23. Het college stelt zich op het standpunt dat de chalets voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Hij baseert zich hierbij op adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (de commissie), zowel op de zaaksspecifieke adviezen als op een advies van de commissie van 9 maart 2021 dat gaat over nieuwbouw van chalets op de residence in het algemeen. De commissie geeft in het meer algemene advies aan dat de insteek van het welstandsbeleid zoals dat is opgenomen in de Welstandsnota 2016, waarin wordt verwezen naar het eerder vastgestelde beeldkwaliteitsplan, niet is om vernieuwing te belemmeren. Vernieuwing van bouwplannen is van alle tijden. Het vertrekpunt bij mogelijke vernieuwing op de residence is volgens de commissie de basis van variatie met onderlinge samenhang in relatie tot de bestaande bebouwing. De nieuwe chalets op de residence moeten wat betreft situering, vormgeving, materiaal en detaillering voldoen aan de basiskwaliteit. Daarbij mag sprake zijn van onderlinge subtiele verschillen in de ontstane variatie. De impact van duurzaamheid heeft een groot effect op de vormgeving. De commissie ziet dit niet als een belemmering, maar juist als een verrijking. Mogelijke afwijkingen van een beeldkwaliteitsplan dat in 2014 is vastgesteld mag de goedkeuring van vernieuwing niet belemmeren. De vormgeving van de diverse bouwplannen op de residence wordt volgens de commissie op integrale wijze afgestemd op deze vernieuwing.
24. Voor de bouwplannen waarover deze uitspraak gaat, geeft de commissie in de zaaksspecifieke adviezen aan dat de chalets op de percelen [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] bestaan uit een hoofdvolume en een volume wat daar tegenaan is gebouwd. Dit laatste bouwdeel heeft qua vorm en materiaal een ingetogen uitstraling en is daarmee ondergeschikt aan het hoofdvolume. Door deze opsplitsing van het totale volume ontstaat volgens de commissie een kleinschalige uitstraling die past in het gevraagde straatbeeld. Het lessenaars dak op de chalets op de percelen [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] voldoet aan de eis uit het beeldkwaliteitsplan van een hellend dak tot maximaal 45 graden en de kaprichting daarvan ligt net als bij een dwarskap in de lengte van het perceel. Bij een dergelijk dak ziet de commissie de mogelijkheid om af te wijken van het in het beeldkwaliteitsplan voorgeschreven materiaal. Het toegepaste aluminimum past volgens de commissie bij een lessenaars dak. De donkere/antraciet kleurstelling sluit aan bij de kleurstelling van bitumen, zoals die veelvuldig is toegepast bij flauw hellende daken op de residence. De kleurstelling van de kozijnen kan vergunningsvrij worden aangepast. Zwarte in plaats van witte kozijnen leiden volgens de commissie niet tot een exces. Ook bij de chalets met een zadeldak hebben de daken een flauwe dakhelling die conform het beeldkwaliteitsplan is. Ook daarbij past volgens de commissie de donkere/antraciete kleurstelling van een aluminium dak. De trespa panelen op de chalets zijn ondergeschikt aan het hout, waardoor er een speels samenspel ontstaat. Dit heeft volgens de commissie een positieve uitwerking op de kleinschalig uitstraling van het volume van de chalets. De chalets maken een hoogwaardige indruk en passen volgens de commissie in de kleinschaligheid van de bebouwde omgeving van het park.
25. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op die adviezen afgaan, nadat hij is nagegaan of de adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende – zoals eiseres – een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
26. Door eiseres is geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. Wat eiseres zelf heeft aangevoerd biedt naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de welstandsadviezen, de begrijpelijkheid van de in die adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Het college mocht dus op deze adviezen dat de chalets voldoen aan de redelijke eisen van welstand afgaan.
27. Over het chalet op perceel [adres 4] voert eiseres aan dat zij niet heeft kunnen vaststellen of het deel van het chalet dat in de bestemming ‘Tuin’ wordt gebouwd past binnen de regels die daarvoor zijn gesteld in het bestemmingsplan, omdat zij niet beschikt over een tekening met daarop de maatvoeringen van de uitbouw.
28. Op de zitting hebben partijen met elkaar aan de hand van tekeningen uit het dossier vastgesteld dat de horizontale diepte van de uitbouw van het chalet binnen de bestemming ‘Tuin’ niet meer bedraagt dan 1,50 meter en dus op dit punt niet in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond heeft eiseres daarop ingetrokken.
29. Wel heeft eiseres op de zitting als nieuwe beroepsgrond aangevoerd dat hier geen sprake is van een uitbouw als bedoeld in artikel 1.5 van de regels van het bestemmingsplan, omdat sprake is van algehele nieuwbouw. Volgens eiseres is de uitbouw daarom toch in strijd met het bestemmingsplan. Het college was niet in de gelegenheid om hierop op de zitting direct inhoudelijk verweer te voeren. In verband met de goede procesorde zal de rechtbank deze voor het eerst op de zitting naar voren gebrachte beroepsgrond daarom niet bij de beoordeling van het geschil betrekken.
Dubbelbestemmingen ‘Leiding-Hoogspanning’ en ‘Waarde-Archeologische verwachting 2’
30. Voor de percelen [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 7] heeft eiseres aangevoerd dat in de bestreden besluiten niet is gereageerd op haar grond die zij in bezwaar heeft aangevoerd dat de chalets worden gebouwd in strijd met de regels uit het bestemmingsplan voor de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologische verwachting 2’. Hetzelfde geldt voor de grond in bezwaar voor perceel [adres 4] dat het chalet wordt gebouwd in strijd met de dubbelbestemming ‘Leiding-Hoogspanning’. Volgens eiseres kleeft daarom een motiveringsgebrek aan de bestreden besluiten die gaan over deze percelen. In beroep kan haar bij deze gronden weliswaar het relativiteitsvereiste worden tegengeworpen, maar dat vereiste geldt niet in bezwaar en dus had het college in de bestreden besluiten hierop volgens eiseres wel inhoudelijk moeten reageren.
31. Zoals eiseres zelf ook al aangeeft, beogen deze dubbelbestemmingen niet de bescherming van de belangen van eiseres, en kan een eventuele schending van deze normen in beroep dus niet tot vernietiging van de omgevingsvergunningen leiden. De rechtbank laat een inhoudelijke beoordeling van deze gronden daarom achterwege. In de verweerschriften heeft het college alsnog op de bezwaargronden van eiseres over deze dubbelbestemmingen gereageerd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het (eventuele) motiveringsgebrek van de bestreden besluiten geheeld.