ECLI:NL:RBMNE:2023:2018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
548034
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en betalingsverplichtingen in een echtscheidingszaak met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar getrouwd waren en samen twee minderjarige kinderen hebben. De man verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die in 2018 op € 190,- per kind per maand was vastgesteld. Hij stelde dat zijn financiële situatie aanzienlijk was verslechterd, waardoor hij niet meer in staat was om de alimentatie te betalen. De vrouw, die een substantieel hoger inkomen had, was het niet eens met de verzoeken van de man en vroeg de rechtbank om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

De rechtbank heeft de situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij de draagkracht van de man op € 50,- per maand werd vastgesteld, terwijl de draagkracht van de vrouw op € 790,- per maand werd berekend. De rechtbank oordeelde dat de man met ingang van de datum van de beschikking geen kinderalimentatie meer hoefde te betalen, en dat de vrouw in plaats daarvan een bedrag van € 35,- per maand aan de man moest betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw de alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om proceskostenveroordeling afgewezen en benadrukt dat in verzoekschriftprocedures tussen ex-echtgenoten doorgaans wordt overgegaan tot proceskostencompensatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/548034 / FA RK 22-2516
Kinderalimentatie
Beschikking van 24 april 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat, mr. M. Vleesch du Bois,
tegen
[verweerster],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.B. Peters.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met productie 1 tot en met 13, binnengekomen op 15 november 2022;
  • het verweerschrift van de vrouw (met productie 1 tot en met 12) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 12 januari 2023;
  • de brief van de man met aanvullende stukken (productie 14 tot en met 28), binnengekomen op 7 maart 2023;
  • de aanvullende stukken (productie 13 en 14) van de vrouw, binnengekomen op 2 maart 2023.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 17 maart 2023. Daarbij waren aanwezig: de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat.
1.3.
De advocaat van de vrouw heeft op de zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.3.
De rechtbank heeft op 12 april 2018 beslist dat de man een bedrag van € 190,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.4.
De man verzoekt de eerder vastgestelde kinderalimentatie te wijzigen en:
  • de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van heden op nihil te stellen, alsmede de tot op heden door de man betaalde bijdrage te bepalen op hetgeen feitelijk door de man is betaald of op hem is verhaald, althans de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 24 mi 2020 op nihil te stellen en te bepalen dat, voor zover de man over de periode vanaf 23 mei 2020 tot heden meer heeft betaald die bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen feitelijk door de man is betaald en/of op hem is verhaald, althans een eventuele achterstand in de nakoming van de verplichtingen van de man op nihil te stellen;
  • de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van heden te bepalen op € 61,- per kind per maand, alsmede te bepalen dat met ingang van de datum waarop de kinderen bij de man hun hoofdverblijf zullen hebben, de vrouw zal bijdragen met € 270,- per kind per maand.
2.5.
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man. Zij vraagt de rechtbank om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de procedure (€ 2.000,- aan advocaatkosten te vermeerderen met 21% BTW en alle griffiekosten).

3.De beoordeling

Kinderalimentatie
3.1.
De rechtbank zal:
  • de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van heden op nihil stellen;
  • bepalen dat de kinderalimentatiebijdrage van de man tot op heden wordt bepaald op hetgeen feitelijk door de man is betaald;
  • beslissen dat de vrouw een bedrag van € 61,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de man moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking;
  • beslissen dat de vrouw vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval. Voor de rechtbank is namelijk voldoende vast komen te staan dat het inkomen van de vrouw substantieel is gestegen ten opzichte van 2018.
Het hoofdverblijf van de kinderen
3.3.
Bij de rechtbank is tevens een procedure aanhangig over het hoofdverblijf en de zorgregeling van de kinderen. [2] De man heeft de rechtbank gevraagd om ook alvast een beslissing te nemen over de kinderalimentatie voor het geval de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij hem bepaalt. De rechtbank vindt dat echter voorbarig, nu nog niet duidelijk is wanneer deze beslissing wordt genomen en hoe die zal luiden. De rechtbank gaat in deze berekening voor kinderalimentatie daarom alleen uit van de feitelijke situatie dat de kinderen bij de moeder staan ingeschreven. De rechtbank hoopt dat – indien het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bepaald – de ouders en hun advocaten met de uitgangspunten uit deze berekening te zijner tijd andere afspraken kunnen maken. De ouders hebben immers al lange tijd veel strijd met elkaar, en het zou, vooral ook voor de kinderen, prettig zijn als niet iedere wijziging in de situatie leidt tot een nieuwe escalatie van die strijd.
De behoefte van de kinderen
3.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De man heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in 2018 € 512,- per kind per maand bedroeg. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom ook rekenen met dit bedrag. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is de behoefte van de kinderen in 2023 € 581,- per kind per maand.
De draagkracht van beide ouders
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de man
3.6.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 50,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.7.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. De man is als ZZP’er werkzaam (geweest) als standwerker op de markt. Hij verkocht pannen in een marktkraam. Uit de financiële stukken van de onderneming van de man blijkt dat de winst uit onderneming van de man in de afgelopen jaren flink is gedaald. De winst uit onderneming bedroeg in 2019 € 20.563,-, in 2020
€ -475,-, in 2021 € -1.422,- en in 2022 € 288,-. De man stelt dat op basis van deze gegevens redelijkerwijs kan worden uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 5.500,- per jaar. De rechtbank sluit zich aan bij deze stelling van de man. Anders dan de vrouw in haar berekening heeft gedaan, zal de rechtbank dus geen rekening houden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de man. Uitgangspunt is dat een alimentatieplichtige er alles aan moet doen om zijn inkomen op peil te houden, zodat er voor de kinderen eenzelfde hoeveelheid middelen beschikbaar is als toen nog sprake was van een gezin. Het moet echter wel mogelijk zijn om dat inkomen op het eerdere peil te houden, en er zit een grens aan wat daarbij van een alimentatieplichtige kan en mag worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat de man in deze zaak voldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om meer te verdienen dan hij nu doet, en dat ook niet van hem verwacht kan worden dat hij dat in de toekomst wel weer zal doen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De man heeft met de door hem overgelegde stukken (productie 15 tot en met 19) voldoende onderbouwd dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt vanwege artrose en dat hij nu minder kan werken dan hij voorheen deed. Het werk dat hij vele jaren heeft gedaan is fysiek zwaar en dat lukt niet meer, De rechtbank vindt het ook niet redelijk om aan de zijde van de man uit te gaan van een inkomen uit loondienst. De man heeft verteld dat hij een competentietest heeft gedaan waaruit bleek dat een baan in de (jeugd)zorg aansluit bij wat hij kan. Vanwege de werkervaring van de man, de opleiding die daarvoor nodig is, zijn leeftijd en de medische klachten die hij heeft acht de man een baan in de (jeugd)zorg echter niet haalbaar. De rechtbank vindt dat niet onredelijk. Dat uit een test blijkt dat de competenties van de man goed aansluiten bij een bepaald werkveld, wil niet zeggen dat de man ook zonder meer in staat is om daarin te werken. Daarnaast vindt de rechtbank, anders dan de vrouw, dat het niet hebben van een arbeidsongeschiktheidsverzekering in deze omstandigheden niet voor rekening en risico van de man moet komen. De man had immers tijdens het huwelijk ook geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. De vrouw was er dus van op de hoogte dat de man niet verzekerd was voor het geval hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zou raken, en dat is kennelijk destijds een gezamenlijke keuze geweest. Als partijen niet waren gescheiden had dat dus ook betekend dat de man nu geen aanspraak zou kunnen maken op zo’n verzekering. En als de gezamenlijke keuze was geweest om die verzekering wel af te sluiten, had dat gedrukt op de draagkracht van de man. De rechtbank vindt het in die situatie niet redelijk dat partijen wel samen hebben gekozen voor de voordelen van het niet-afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar dat de nadelen die zij daarvan nu ondervinden voor rekening van de man moet komen. Verder zal de rechtbank geen rekening houden met een vermogen aan de zijde van de man vanwege de overwaarde van zijn koopwoning, zoals de vrouw heeft gesteld. Weliswaar heeft de man een koopwoning met overwaarde, maar de rechtbank is het met de man eens dat het vanwege de financiële situatie van de man niet de verwachting is dat hij zijn hypotheek nu verder kan ophogen. Daarnaast is het niet redelijk om van de man te vragen om zijn huis te verkopen en de overwaarde te verzilveren, te meer omdat de kinderen de helft van de tijd bij de man verblijven en met zijn huidige financiële situatie de vraag is welke woonruimte dan haalbaar is. Tot slot gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de vrouw dat van de man kan worden verlangd dat hij inteert op zijn vermogen uit de kapitaalverzekering. Dit bedrag is immers bedoeld voor het pensioen van de man, zo heeft de man onbetwist gesteld. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voor nu uit van de feitelijke financiële situatie van de man. De rechtbank sluit hiervoor aan bij de berekening van de man (productie 11), waarin een winst uit onderneming van € 5.500,- staat genoemd. Hieruit blijkt een netto besteedbaar inkomen van € 458,- netto per maand en een draagkracht van € 50,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.8.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 790,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.9.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties van juli 2022 tot en met februari 2023, waarin een bruto inkomen van € 3.197,- per maand staat genoemd, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 3.124,-. Partijen zijn het erover eens dat dit het inkomen uit loondienst is van de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat het gaat om een interim functie en dat onduidelijk is hoe lang zij dit inkomen zal genereren, maar de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit inkomen per definitie tijdelijk is. Anders dan de man stelt zal de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw verder geen rekening houden met een winst uit onderneming. De vrouw heeft weliswaar een eenmanszaak ( [eenmanszaak] ), maar de inkomsten die zij hieruit genereert zijn zeer gering, heeft de vrouw onbetwist gesteld en onderbouwd met financiële stukken.
3.10.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.291 =) € 987,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van
€ 1.175,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw blijft dan een bedrag van (3.291 -/- 987 -/- 1.175 =) € 2.162,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van € 790,- per maand. De overige 30% mag de vrouw vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten
3.11.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Zo’n vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 840,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.162,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 322,- per maand tekort. Zij zullen daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken. Dat betekent dat de man met € 50,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
Wie moet de kinderalimentatie betalen?
3.12.
Normaal gesproken wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft. Uitgangspunt hierbij is dat de ouder waar het kind de hoofdverblijfplaats heeft alle verblijfsoverstijgende kosten van het kind betaalt en de verblijfskosten voor de duur dat het kind bij hem of haar verblijft. De andere ouder neemt de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenoemde zorgkosten, voor zijn rekening. Als sprake is van een ruime zorgregeling met een ouder die een beperkte draagkracht heeft terwijl de ouder waar het kind de hoofdverblijfplaats heeft over een ruimere draagkracht beschikt, kan er aanleiding zijn om een kinderalimentatie op te leggen aan de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft als bijdrage in de zorgkosten aan de andere ouder. Van deze situatie is hier sprake. Zoals hierna zal worden uitgelegd is de man namelijk niet in staat om de volledige zorgkosten te voldoen, terwijl de vrouw een hogere draagkracht heeft. Dit brengt het volgende mee.
3.13.
Als vuistregel worden de zorgkosten uitgedrukt in een percentage van de behoefte. Gelet op de zorgregeling tussen de man en de kinderen, namelijk een co-ouderschapsregeling, stelt de rechtbank de omvang van de zorgkosten op 35% van de behoefte, te weten op een bedrag van € 407,-. Hierop brengt de rechtbank de eigen draagkracht van de man ten behoeve van de kinderen van € 50,- in mindering. De man komt dus een bedrag van € 357,- tekort om de zorgkosten van de kinderen van te betalen.
De draagkracht van de vrouw ten behoeve van de kinderen bedraagt, zoals gezegd, € 790,-. De kosten die de vrouw heeft voor de kinderen bedragen 65% van de behoefte, te weten € 755,-. Zij houdt dus een bedrag van (790 – 755 =) € 35,- per maand ‘over’ aan draagkracht. Gelet op de zeer beperkte draagkracht van de man vindt de rechtbank het redelijk dat de vrouw met dit bedrag bijdraagt aan de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen, wanneer zij bij de man verblijven. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw dit bedrag maandelijks aan de man moet betalen.
De ingangsdatum
3.14.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de nieuwe kinderalimentatie vanaf de datum van deze beschikking moet betalen. De rechtbank neemt deze beslissing omdat zij het in dit geval niet redelijk vindt om te bepalen dat de vrouw de kinderalimentatie met terugwerkende kracht moet voldoen.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
3.15.
De rechtbank zal beslissen dat de vrouw de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De betalingsachterstand van de man
3.16.
De rechtbank zal de kinderalimentatie van de man tot op heden bepalen op hetgeen feitelijk door de man is betaald. Dit betekent dat de man de achterstallige kinderalimentatie niet meer aan de vrouw hoeft te voldoen. De rechtbank legt dit hierna uit.
3.17.
Sinds het vaststellen van de kinderalimentatie in 2018 is er veel gewijzigd in de situatie van partijen. Zo is de vrouw sinds 2019 meer gaan verdienen en is de onderneming van de man sinds 2020 verliesgevend geworden. Daarnaast hebben de kinderen tussen mei 2020 en maart 2021 volledig bij de man gewoond. Door deze omstandigheden is het de man niet langer gelukt om aan zijn kinderalimentatie te voldoen. De achterstand van de kinderalimentatie is inmiddels opgelopen tot circa € 7.000,-. De rechtbank onderstreept dat aan een alimentatieverplichting moet worden voldaan, en dat een alimentatieplichtige niet ‘zomaar’ kan stoppen met betalen wanneer die vindt dat hij niet meer kan betalen. Uitgangspunt is dan ook dat een achterstand alsnog moet worden voldaan, en dat een alimentatieplichtige niet moet worden beloond voor het stoppen met betalen. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat de man al een tijdlang een minimale draagkracht heeft. De man heeft gesteld en met een mailwisseling met de vrouw onderbouwd dat hij voorafgaand aan de procedure meermaals heeft geprobeerd om met de vrouw te overleggen over het wijzigen van de kinderalimentatie gelet op zijn financiële situatie, maar was het de vrouw die weigerde om al haar financiële stukken te overleggen en in gesprek te gaan. Verder vindt de rechtbank van belang dat de vrouw op de zitting heeft gezegd dat zij het – ondanks dat de man al maandenlang geen kinderalimentatie betaalt – financieel wel redt. De vrouw heeft dus geen financiële problemen als gevolg van het niet ontvangen van de kinderalimentatie. Het voorgaande maakt dat de rechtbank het in dit geval niet redelijk vindt om van de man te verlangen dat hij de achterstand alsnog betaalt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat dat de kinderalimentatiebijdrage van de man tot op heden wordt bepaald op hetgeen feitelijk door de man is betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De rechtbank zal de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De proceskosten
3.19.
Het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling wijst de rechtbank af. De rechtbank overweegt dat in verzoekschriftprocedures tussen ex-echtgenoten terughoudend wordt omgegaan met een proceskostenveroordeling. In het algemeen wordt besloten tot compensatie van de kosten, wat inhoudt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt. Van de hoofdregel van proceskostencompensatie wordt alleen in uitzonderlijke gevallen afgeweken. Op de door de vrouw genoemde gronden ziet de rechtbank ook in het huidige geval geen aanleiding om van het uitgangspunt van proceskostencompensatie af te wijken. De man is weliswaar – naast de lopende procedure tussen partijen over het hoofdverblijf en de zorgregeling – een nieuwe procedure gestart, maar de man heeft uitgelegd dat hij voorafgaand aan deze procedure nog een tijdlang heeft geprobeerd om met de vrouw in overleg te treden, maar dat dit niet is gelukt. De rechtbank vindt dat in dit geval daarom geen sprake is van nodeloos procederen door de man.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de kinderalimentatie zoals vastgelegd in de beschikking van 12 april 2018;
4.2.
stelt de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van heden op nihil en bepaalt dat de kinderalimentatiebijdrage van de man tot op heden wordt bepaald op hetgeen feitelijk door de man is betaald;
4.3.
beslist dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van
€ 35,- per maand aan de man moet betalen, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
4.4.
beslist dat de vrouw vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.7.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, rechter, in samenwerking met mr. L.M.F. Crijns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Deze zaak is bekend onder zaaknummer C/16/520940 FO RK 21-412.