ECLI:NL:RBMNE:2023:2015
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 251.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 220.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 8 december 2022, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de gemachtigde van de verweerder, T. Medemblik, wel. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd door een taxatiematrix met vergelijkingsobjecten.
Eiser voerde verschillende argumenten aan, waaronder dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met gebreken in de woning en dat er een eerdere afspraak was gemaakt over de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van de verkoopcijfers van vergelijkbare woningen had vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.