Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verdachte] ,
[getuige 1] , geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),adres: [adres] te [woonplaats] ;
Rechtbank Midden-Nederland
Op 28 april 2023 vond een openbare terechtzitting plaats in de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, met parketnummers 83-080135-22 en 09-259737-22. De verdachte, geboren in 1980, was niet verschenen, noch zijn raadsman. Tijdens de zitting werd het preliminaire verweer van de verdediging besproken, waarin werd bepleit dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de strafvervolging wegens schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdediging voerde aan dat er sprake was van een forse schending van de redelijke termijn, wat onherstelbare gevolgen had voor de verdediging van de verdachte. Het OM erkende een overschrijding van de redelijke termijn, maar stelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf geen grond vormt voor niet-ontvankelijkheid van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank benadrukte dat alleen in uitzonderlijke situaties, waarin de inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte zo ernstig is dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces, het OM niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er een groot tijdsverloop was en de verdachte hierdoor mogelijk in zijn verdediging werd beperkt, dit niet leidde tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank besloot ook dat de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken gevoegd moesten worden, en dat getuigenverzoeken van de verdediging werden toegewezen. De zaak werd aangehouden voor onbepaalde tijd, met de verwachting dat de inhoudelijke behandeling in november/december 2023 zal plaatsvinden. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het tijdsverloop en de mogelijke beperkingen bij de waarheidsvinding in de uiteindelijke beslissing zullen worden betrokken.