Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verdachte] ,
[getuige 1] , geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),adres: [adres] te [woonplaats] ;
Rechtbank Midden-Nederland
Op 28 april 2023 vond een openbare terechtzitting plaats in de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, met betrekking tot de verdachte in de strafzaak met parketnummers 83-182019-22 en 09-259760-22. De verdachte was niet verschenen, maar had eerder aangegeven niet op de zitting te zullen verschijnen. De rechtbank hervatte het onderzoek en de voorzitter deelde mee dat de beslissingen van de rechtbank over de verzoeken van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zouden worden meegedeeld. De verdediging had bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging, omdat het recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden door een forse schending van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat het tijdsverloop onherstelbare gevolgen had voor de verdediging en dat er geen toegang meer was tot cruciaal bewijsmateriaal.
De officier van justitie betwistte de stelling van de verdediging en stelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 6 EVRM, hoewel er een overschrijding van de redelijke termijn was. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesproken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er sprake was van een groot tijdsverloop, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank benadrukte dat de schending van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid en dat de verdediging in de toekomst rekening kan houden met het tijdsverloop bij de beoordeling van het bewijs.
De rechtbank besloot ook dat de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken zouden worden gevoegd, omdat dit in het belang van het onderzoek was. Daarnaast werden getuigenverzoeken toegewezen en werd de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd, met de verwachting dat de inhoudelijke behandeling in november/december 2023 zou plaatsvinden.