ECLI:NL:RBMNE:2023:1994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
83-182019-22; 09-259760-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in strafzaak met parketnummers 83-182019-22 en 09-259760-22

Op 28 april 2023 vond een openbare terechtzitting plaats in de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, met betrekking tot de verdachte in de strafzaak met parketnummers 83-182019-22 en 09-259760-22. De verdachte was niet verschenen, maar had eerder aangegeven niet op de zitting te zullen verschijnen. De rechtbank hervatte het onderzoek en de voorzitter deelde mee dat de beslissingen van de rechtbank over de verzoeken van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zouden worden meegedeeld. De verdediging had bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging, omdat het recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden door een forse schending van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat het tijdsverloop onherstelbare gevolgen had voor de verdediging en dat er geen toegang meer was tot cruciaal bewijsmateriaal.

De officier van justitie betwistte de stelling van de verdediging en stelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 6 EVRM, hoewel er een overschrijding van de redelijke termijn was. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesproken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er sprake was van een groot tijdsverloop, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank benadrukte dat de schending van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid en dat de verdediging in de toekomst rekening kan houden met het tijdsverloop bij de beoordeling van het bewijs.

De rechtbank besloot ook dat de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken zouden worden gevoegd, omdat dit in het belang van het onderzoek was. Daarnaast werden getuigenverzoeken toegewezen en werd de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd, met de verwachting dat de inhoudelijke behandeling in november/december 2023 zou plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 83-182019-22; 09-259760-22 (gev. ttz)
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 28 april 2023.
Tegenwoordig:
mr. H.A. Brouwer, voorzitter,
en J.W.M. Kragting, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J.R.F. Esbir Wildeman, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaken tegen na te noemen verdachte uitroepen.
Verdachte, opgeroepen als:

[verdachte] ,

geboren op [1983 ] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
is NIET verschenen.
De voorzitter deelt mee dat verdachte op de zitting van 20 april 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zij niet op de zitting van heden zal verschijnen.
De raadsvrouw van verdachte, mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, is eveneens niet ter terechtzitting verschenen, zoals op de zitting van 20 april 2023 was medegedeeld.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 20 april 2023.
De voorzitter deelt mee dat, zoals de officier van justitie, de raadsvrouw en verdachte tevoren bekend was, vandaag de beslissingen van de rechtbank zullen worden meegedeeld op de verzoeken die zowel door het Openbaar Ministerie als de verdediging zijn ingediend. De verdediging en de officier van justitie hebben op voorhand aangegeven dat zij instemmen met het enkelvoudig meedelen van deze beslissingen.
De voorzitter deelt namens de rechtbank de volgende beslissingen mee:
Preliminair verweer niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat het OM in de strafvervolging van de zaak met parketnummer 83-182019-22 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM geschonden zou zijn. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat er sprake is van een forse schending van de redelijke termijn, die onherstelbare gevolgen heeft gehad voor het recht van verdachte op een eerlijk proces. In dat verband is allereerst van belang dat het onderzoek naar de initiële verdenkingen (namelijk terrorismefeiten) gelet op de aard en ernst van deze verdenkingen, de ruchtbaarheid die daaraan in de media is gegeven, de beeldvorming en het stigma als gevolg daarvan een zware wissel op verdachte heeft getrokken. Deze gevolgen van het tijdsverloop zijn des te kwalijker omdat het OM heeft nagelaten tijdig te communiceren dat de verdenking van deze terrorismefeiten niet voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking zou komen. Hoewel het OM al in 2018 verdachte niet langer verdacht van terrorismefeiten, heeft het dat pas in oktober 2022 gecommuniceerd naar verdachte. Het OM heeft hiermee dan ook gehandeld met grove veronachtzaming van de persoon van verdachte. Dit is een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarnaast heeft de schending van de redelijke termijn tot gevolg dat de verdediging zich niet meer adequaat kan verweren tegen de verdenkingen, omdat er sprake is van een zodanig groot tijdsverloop dat er geen toegang meer is tot (cruciaal) bewijsmateriaal, dat de herinneringen van getuigen zullen zijn verbleekt waardoor er getwijfeld kan worden aan het nut en de waarde van dergelijke verklaringen en dat ook verdachte vanwege het tijdsverloop beperkt is in haar mogelijkheden om een concrete, min of meer verifieerbare verklaring af te leggen over de contante opnamen en/of stortingen. Dat betekent dat er sprake is van een onherstelbare inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Er dient ook geen niet-ontvankelijk verklaring van het OM te volgen gelet op de door verdediging naar voren gebrachte omstandigheden dat het onderzoek een grote impact op verdachte heeft gehad en dat er geen adequate verdediging meer mogelijk zou zijn. De officier van justitie heeft ter onderbouwing verwezen naar een arrest van de Hoge Raad uit 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1009).
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart het preliminair verweer over de niet-ontvankelijkheid van het OM ongegrond. Dit betekent dat het OM wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank licht deze beslissing als volgt toe.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte volgens artikel 6, eerste lid, EVRM recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In zijn arrest van 17 juni 2008, herhaald in het arrest van 12 juli 2022, heeft de Hoge Raad voorop gesteld dat alleen de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Verder stelt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte (die niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt) niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het OM, tenzij er sprake is van het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet in de eerste plaats gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat ‘the proceedings as a whole were not fair’. Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. Aan de motivering van die beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring worden hoge eisen gesteld. Andere gevolgen liggen meer in de rede indien er sprake is van een – onherstelbare en niet voor (procedurele) compensatie vatbare – schending van de verdedigingsrechten.
De rechtbank ziet dat er in deze zaak sprake is van een groot tijdsverloop, en ook van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Deze enkele overschrijding kan echter, zoals ook de verdediging erkent, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het tijdsverloop betekent dat er beperkingen in het onderzoek zijn in het licht van de waarheidsvinding en dat de verdediging hier in bepaalde mate hinder van kan ondervinden. De rechtbank denkt daarbij bijvoorbeeld aan het horen van getuigen na een zo lange tijd, en ook aan de mogelijkheid voor verdachte om een verklaring te geven voor zaken die zich geruime tijd geleden hebben afgespeeld. Op dit moment kan de rechtbank echter nog niet vaststellen in welke mate verdachte hierdoor concreet wordt geschaad in haar mogelijkheden om zich te verweren tegen de beschuldigingen van het openbaar ministerie. Het ligt in de rede dat indien de rechtbank te zijner tijd tot het oordeel komt dat -onevenredig- tijdsverloop een complicatie vormt bij de bewijsgaring of de waardering van het bewijs, de rechtbank daarmee rekening zal houden en, indien de bewijsvoering anders op gespannen voet zou komen met de “fairness of the proceedings as a whole”, tot een vrijspraak komt.
Het feit dat het openbaar ministerie onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor het onderzoek langer dan nodig een zware wissel op verdachte heeft getrokken, maakt dit niet anders. De rechtbank doelt hierbij op het nalaten van de officier van justitie om verdachte tijdig op de hoogte te stellen van het feit dat zij niet strafrechtelijk vervolgd zal worden voor de vermeende terrorismefeiten. De rechtbank gaat er zonder meer vanuit dat het gehele strafrechtelijke onderzoek in de afgelopen jaren een zware wissel op verdachte heeft getrokken, en dat verdachte hierdoor ook reputatieschade heeft opgelopen. Deze omstandigheid, ook in onderlinge samenhang bezien met het tijdsverloop en de mogelijke beperkingen bij de waarheidsvinding, kan echter niet leiden tot de zwaarwegende conclusie dat er sprake is van een inbreuk die van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dit betekent dat de rechtbank ook niet zal beslissen dat het OM niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
De eventuele gevolgen van de hiervoor genoemde omstandigheden zal de rechtbank wel betrekken bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak en de uiteindelijke beslissing.
Voeging
De rechtbank beveelt, gehoord de officier van justitie, verdachte en de raadsvrouw ter zitting van 20 april 2023, de voeging van de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken met bovengenoemde parketnummers, omdat de rechtbank van oordeel is dat voeging in het belang van het onderzoek is en er geen redenen zijn om niet te voegen. De rechtbank overweegt dat dit belang met name bestaat in proceseconomische redenen. Een gesplitste behandeling van de twee zaken zal naar verwachting, gelet op de agenda van de rechtbank en andere betrokkenen in deze zaken, niet tot een aanzienlijk spoediger behandeling van de zaak Steenbrasem leiden. De rechtbank zal haar uiterste best doen om beide gevoegde zaken dit jaar inhoudelijk te behandelen.
Getuigenverzoeken
Het verzoek tot het horen van de volgende door de verdediging opgegeven getuigen wordt toegewezen:
1. [getuige 1] ;
2. [getuige 2] ;
3. [getuige 3] ;
4. [getuige 4] ;
5. [getuige 5] ;
6. [getuige 6] ;
7. [getuige 7] .
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het horen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , en heeft daarbij aangegeven dat deze opsporingsambtenaren in plaats daarvan (eerst) een aanvullend proces-verbaal kunnen opmaken. De rechtbank ziet echter het belang van de verdediging bij het horen van deze getuigen.
De zaak zal hiertoe naar de rechter-commissaris worden verwezen. De rechtbank zal de wensen van de verdediging honoreren, inhoudende dat er een bepaalde volgorde van het horen van de getuigen zal worden aangehouden en dat de getuigen 2 en 3 aansluitend moeten worden gehoord, zonder dat zij tussendoor onderling contact mogen hebben. De rechtbank zal daarnaast de officier van justitie bevelen om er zorg voor te dragen dat de (inhoud van de) processen-verbaal van verhoor niet aan de getuigen 2 en 3 worden verstrekt, voordat zij door de rechter-commissaris als getuige zijn gehoord.
De rechtbank zal de zaak vandaag aanhouden voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat zij ernaar streeft dat de inhoudelijke behandeling plaatsvindt in november/december 2023. Voor de inhoudelijke behandeling zullen naar verwachting 2 dagen worden uitgetrokken. De griffier zal over de voortgang van de zaak contact opnemen met de verdediging en de officieren van justitie.
De rechtbank, gehoord de officier van justitie, verdachte en haar raadsvrouw ter terechtzitting op 20 april 2023:
- schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
- beveelt de oproeping van verdachte tegen de dag en het tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting;
-beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting aan de raadsvrouw van verdachte;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om de volgende getuigen te horen:
1.
[getuige 1] , geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),adres: [adres] te [woonplaats] ;
2. [getuige 2] , FIOD-ambtenaar;
3. [getuige 3] , FIOD-ambtenaar;
4. [getuige 4] , geboren op [1973] te [geboorteplaats] , adres: [adres] te [vestigingsplaats] ;
5. [getuige 5] , geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Duitsland), adres: [adres] te [vestigingsplaats] ;
6. [getuige 6] , geboren op [1983 ] te [geboorteplaats] (Marokko), adres: [adres] te [woonplaats] ;
7. [getuige 7] , verbonden aan [stichting] .
-beveelt de rechter-commissaris dat de getuigen 2 en 3 aansluitend moeten worden gehoord, hetgeen betekent dat zij tussen het getuigenverhoor geen onderling contact mogen hebben;
-beveelt de rechter-commissaris dat de getuigen 1 en 6 eerst worden gehoord, en dat de getuigen 2 en 3 pas daarna worden gehoord;
- draagt de rechter-commissaris daarnaast op om datgene te doen wat hij ambtshalve noodzakelijk vindt;
-beveelt de verdediging dat zij binnen 2 weken na vandaag de adresgegevens van getuige [getuige 7] doorgeeft aan het kabinet van de rechter-commissaris;
-beveelt de officier van justitie dat (de inhoud van) de processen-verbaal van de getuigenverhoren niet aan de getuigen 2 en 3 zullen worden verstrekt, voordat zij als getuige door de rechter-commissaris zijn gehoord.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter is vastgesteld en ondertekend.