ECLI:NL:RBMNE:2023:1978

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10464541 AV EXPL 23-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op ontruiming van huurwoning na te late huurbetaling in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en de besloten vennootschap Custodian Vesteda Fund I B.V. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J. Pearson, had een verzoek ingediend om het vonnis van de kantonrechter van 25 januari 2023, dat de ontruiming van zijn huurwoning beval, niet ten uitvoer te leggen. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de huur voor april 2023 te laat was betaald, wat volgens Vesteda leidde tot het vervallen van de voorlopige voorziening die eerder was verleend.

De achtergrond van de zaak betreft een huurachterstand van meer dan vier maanden, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst en een ontruimingsvonnis. De eisende partij had echter een verzoek tot schuldsanering ingediend en een voorlopige voorziening aangevraagd, die door de rechtbank was toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij door persoonlijke omstandigheden, namelijk een miskraam van zijn vriendin, niet tijdig had kunnen betalen. De rechter vond dat Vesteda onterecht had gehandeld door de ontruiming aan te zeggen, gezien de uitzonderlijke omstandigheden.

De kantonrechter heeft vervolgens besloten dat Vesteda het vonnis van 25 januari 2023 niet mocht uitvoeren en heeft een dwangsom opgelegd voor elke dag dat Vesteda zich niet aan dit verbod houdt. Tevens is Vesteda veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij. De rechter benadrukte dat de eisende partij voortaan zijn huur op tijd moet betalen om verdere problemen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10464541 AV EXPL 23-11 MS/1270
Kort geding vonnis van 26 april 2023
inzake
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Pearson,
tegen:
de besloten vennootschap
Custodian Vesteda Fund I B.V.,
gevestigd te Amersfoort ,
verder ook te noemen Vesteda ,
gedaagde partij,
gemachtigde: R. Loos (Jongerius Gerechtsdeurwaarders/Juristen Incasso).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 21 april 2023;
  • de mondelinge behandeling van 25 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota met producties van Vesteda .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

voorgeschiedenis

2.1.
[eisende partij] en zijn voormalige partner [voormalig partner] (hierna: [voormalig partner] ) huren van Vesteda een woning op het adres [adres] in [woonplaats] . De huur van de woning bedraagt € 1.026,06 per maand.
2.2.
Er is een huurachterstand van ruim vier maanden ontstaan. De kantonrechter van deze rechtbank heeft de huurovereenkomst op vordering van Vesteda bij vonnis van 25 januari 2023 per dezelfde datum ontbonden en heeft [eisende partij] en [voormalig partner] onder meer veroordeeld de woning binnen veertien dagen te ontruimen. [voormalig partner] huurt vanaf 1 februari 2022 een andere woning en had de woning dus feitelijk al ontruimd.
2.3.
Vesteda heeft de ontruiming van de woning laten aanzeggen tegen 15 maart 2023.
2.4.
[eisende partij] heeft bij deze rechtbank een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend met daarbij een verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet.
2.5.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 maart 2023 het verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening (hierna ook: een moratorium) toegewezen, waarbij een belangenafweging is toegepast die in het voordeel van [eisende partij] is uitgevallen. Daarbij is het volgende overwogen en beslist:
“2.4. (…) Verzoeker heeft een groot belang bij het slagen van het minnelijk traject. Het slagen van dit traject zou ernstig worden belemmerd wanneer de woningontruiming doorgaat en verzoeker geen onderdak heeft. Nu verzoeker weer inkomsten heeft is er voldoende ruimte voor de lopende huurbetalingen.
(…)
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
schort de tenuitvoerlegging op van het op 25 januari 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis tot ontruiming van de bovengenoemde woning van verzoeker voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening,
3.2.
bepaalt dat de voorlopige voorziening geldt voor de duur van zes maanden,
3.3.
bepaalt dat de voorlopige voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken dan wel een beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan,
3.4.
bepaalt dat genoemde voorlopige voorziening slechts geldt zolang aan de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar de voorlopige voorziening betrekking op heeft, wordt voldaan,
(…)”
2.6.
[eisende partij] moest de huur voor de maand april 2023 op grond van de huurovereenkomst vóór dan wel uiterlijk op 1 april 2023 betalen. De huur was op 1 april 2023 echter nog niet betaald. [eisende partij] heeft dat na een bericht van Vesteda pas enkele dagen later gedaan. Vesteda heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisende partij] door deze te late betaling niet aan de voorwaarde van punt 3.4 van het vonnis heeft voldaan en dat het verbod op ontruiming van de woning daarmee is komen te vervallen. Zij heeft de ontruiming van de woning laten aanzeggen tegen 3 mei 2023.
de vordering en de onderbouwing daarvan
2.7.
[eisende partij] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Vesteda te verbieden het vonnis van de kantonrechter van 25 januari 2023 ten uitvoer te leggen totdat in rechte is vastgesteld dat het bij vonnis van 13 maart 2023 door de rechtbank Midden-Nederland opgelegde verbod is komen te vervallen én de ontruiming niet anderszins gerechtelijk is opgeschort, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij zich hieraan niet houdt met een maximum van € 50.000,00, met veroordeling van Vesteda in de proceskosten en de nakosten.
2.8.
[eisende partij] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij in de veronderstelling was dat hij een automatische incasso had ingesteld om de huur op maandag 3 april 2023 automatisch van zijn rekening af te laten schrijven. Hij had voor die datum gekozen omdat hij er op basis van eerdere ervaringen van uitging dat de huur toch pas op maandag zou worden afgeschreven. Deze automatische incasso had hij vóór het weekend van 1 en 2 april 2023 ingesteld, omdat er complicaties waren in de zwangerschap van zijn vriendin en duidelijk werd dat in dat weekend een miskraam zou worden opgewekt. Hij voorzag dat hij dan geen tijd zou hebben om te betalen. Het opwekken van de miskraam vond zondagnacht plaats en heeft uiteindelijk veel langer geduurd dan gepland. Hij is hierdoor vergeten op maandag te controleren of de betaling goed was verlopen. Toen na een bericht van Vesteda bleek dat dit niet goed was gegaan, heeft hij de huur direct betaald en aan Vesteda uitgelegd hoe de te late betaling tot stand was gekomen. Hij weet niet wat er precies mis is gegaan en stelt dat er wel voldoende geld op zijn rekening stond om de huur te betalen. [eisende partij] stel zich op het standpunt dat Vesteda - door in de gegeven omstandigheden tot ontruiming van de woning over te gaan - onrechtmatig en in strijd handelt met het door de rechtbank opgelegde verbod. Hij stelt dat het vonnis van 25 januari 2023 in redelijkheid niet ten uitvoer kan worden gelegd.
het verweer
2.9.
Vesteda begrijpt uit de stellingen van [eisende partij] dat hij een beroep doet op misbruik van recht. Zij ontkent dat zij zich hieraan schuldig maakt en stelt dat geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval dat tot staking van de executie van het vonnis van 25 januari 2023 zou moeten leiden. Vesteda wijst erop dat [eisende partij] de automatische betaling al te laat - want pas op 3 april 2023 - had ingepland en dat dit kennelijk een bewuste handeling is geweest. Als hij de betaling die dag wel had gecontroleerd, was deze nog steeds te laat ontvangen. Vesteda stelt dat zij belang heeft bij een tijdige betaling van de huur en bij een huurder die financieel in staat is de huur (op tijd) te betalen.
de beoordeling
2.10.
Vast staat dat [eisende partij] de huur over de maand april 2023 te laat - want niet uiterlijk op 1 april 2023 - heeft betaald. Hij heeft in dit opzicht niet voldaan aan zijn lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst zoals bedoeld in nummer 3.4 van het vonnis van 13 maart 2023.
2.11.
Vesteda trekt hieruit de conclusie dat de voorlopige voorziening - het moratorium - daardoor is komen te vervallen en dat [eisende partij] de woning op grond van het vonnis van 25 januari 2023 moet ontruimen.
2.12.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eisende partij] - net als Vesteda - zo, dat [eisende partij] zich op het standpunt stelt dat Vesteda zich hiermee schuldig maakt aan misbruik van recht. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan inderdaad sprake.
2.13.
[eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat rond het weekend van 1 en 2 april 2023 sprake was van een uitzonderlijke situatie, namelijk de geplande inleiding van een miskraam bij zijn vriendin. [eisende partij] is weliswaar erg slordig geweest door de automatische betaling pas op 3 april 2023 in te plannen, maar de situatie waarin hij toen verkeerde - met de miskraam in het vooruitzicht - was aan de andere kant heel stressvol. Die situatie kan ertoe hebben bijgedragen dat hij niet goed over de betaaldatum heeft nagedacht. Het is ook voorstelbaar dat [eisende partij] er op 3 april 2023 in alle consternatie niet aan heeft gedacht om te controleren of de betaling goed was verlopen. De kantonrechter acht verder van belang dat [eisende partij] de huur over april 2023 onmiddellijk heeft betaald nadat hij er door Vesteda op was gewezen dat de automatische betaling niet goed was gegaan.
2.14.
Gelet op deze omstandigheden en gezien het grote belang van [eisende partij] bij het behoud van zijn woning, lag het op de weg van Vesteda om niet direct een beroep te doen op het vervallen van het moratorium en de ontruiming van de woning aan te zeggen, maar om in ieder geval nog af te wachten of [eisende partij] de huur over mei 2023 wel tijdig zou voldoen. De kantonrechter ziet hierin aanleiding Vesteda te verbieden het vonnis van 25 januari 2023 ten uitvoer te leggen op de grond dat [eisende partij] de huur over de maand april 2023 te laat heeft betaald. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Vesteda zich niet aan dit verbod houdt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt.
2.15.
De kantonrechter wenst [eisende partij] nog mee te geven dat van hem wordt verwacht dat hij van nu af aan
stiptaan zijn financiële verplichtingen uit de huurovereenkomst voldoet en de huur
uiterlijkop de eerste dag van de betreffende maand betaalt.
kosten
2.16.
Vesteda zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] , die blijkens de dagvaarding een toevoeging heeft aangevraagd, worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 879,00
2.17.
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.
2.18.
De nakosten, waarvan [eisende partij] vergoeding vordert, zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

3.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
3.1.
verbiedt Vesteda het vonnis van de kantonrechter van 25 januari 2023 ten uitvoer te leggen op de grond dat [eisende partij] de huur over de maand april 2023 te laat heeft betaald, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Vesteda zich niet aan dit verbod houdt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
3.2.
veroordeelt Vesteda tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 879,00, waarin begrepen € 793,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt Vesteda , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.