ECLI:NL:RBMNE:2023:1941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
16/017590-21 en 21/000570-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer en letsel door roekeloos rijgedrag

Op 16 januari 2021 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Markerwaarddijk te Lelystad, waarbij een dodelijk slachtoffer viel en een ander slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte, bestuurder van een Saab, reed roekeloos door tegen de verkeersrichting in te rijden en een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloosheid, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate had overtreden, wat leidde tot gevaar voor anderen en uiteindelijk tot het dodelijke ongeval. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere verkeersdelicten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor affectieschade aan de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/017590-21 en 21/000570-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, alsmede mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort, namens het slachtoffer [slachtoffer 1] en de nabestaanden van [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 16 januari 2021 in Lelystad als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden op de Markerwaarddijk en vervolgens tegen een andere personenauto te botsen, waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
op dezelfde datum en locatie, door onder meer de voornoemde gedragingen, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de gedragingen onder het eerste en derde gedachtestreepje van het primair tenlastegelegde en betoogd dat de resterende gedragingen geen roekeloosheid in de zin van de wet opleveren. De raadsman heeft zich voor het overige (primair) tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit het
proces-verbaal verkeersongevalsanalysevan 30 mei 2022 volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, hebben geverbaliseerd:
Op 16 januari 2021 had er op de provinciale weg op de Markerwaarddijk te Lelystad een aanrijding plaats gevonden tussen een personenauto, te weten een Saab, en een andere personenauto, te weten een Volkswagen. In de nabijheid van hectometerpaal 53.4 reed de bestuurder van de Saab op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer om overig verkeer in te halen. Tijdens deze inhaalmanoeuvre naderde de Volkswagen uit tegengestelde rijrichting. De bestuurder van de Saab stuurde naar links richting de vangrail. De Saab botst met zijn rechter voorzijde tegen de rechter voorzijde van de Volkswagen. Ten gevolge van deze aanrijding is de bijrijder van de Volkswagen, mevrouw [slachtoffer 2] , ter plaatse aan haar verwondingen overleden. Op basis van de door ons aangetroffen sporen kan met zekerheid worden gesteld dat de Saab zich op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer bevond ten tijde van de aanrijding. Ter plaatse was een dubbele doorgetrokken streep aanwezig.
Wij zagen dat het wegdek van de Markerwaarddijk vochtig en ingereden was. Wij zagen dat de ter plaatse aanwezige bermen voorzien waren van een laagje sneeuw. Tijdens ons onderzoek heeft het ook kort gesneeuwd.
Uit het
proces-verbaal forensisch omgevingsonderzoekvan 11 juni 2021 volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, hebben geverbaliseerd:
Op 16 januari 2021 vlak voor het passeren van de Houtribsluizen passeerde de bestuurder van de Saab een aldaar gelegen meetpunt. De bestuurder van de Saab bleek ter hoogte van dat meetpunt ongeveer 87 km/h te hebben gereden. De gemiddelde snelheid van voertuigen die dat punt waren gepasseerd tussen 19:00 uur en 20:04 uur (tijdstip ongeval) bedroeg 62,1 km/h. Ter hoogte van het meetpunt waarbij de toegestane maximum snelheid 80 km/h was, reed de bestuurder van de Saab aanzienlijk sneller dan het overgrote deel van andere bestuurders die daar in dat uur waren gepasseerd.
De bestuurder van de Saab passeerde op de Markerwaarddijk een tweede meetpunt ter hoogte van hectometerpaal 70.6 en reed bij dat meetpunt ongeveer 137 km/h alwaar 100 km/h was toegestaan. De gemiddelde snelheid van andere bestuurders die aldaar hadden gereden tussen 19:00 uur en 20:04 uur was 85,5 km/h. Zodoende reed de bestuurder van de Saab op dat punt meer dan 50 km/h sneller dan de gemiddelde bestuurder die daar in dat uur was gepasseerd.
Over de laatste 17 kilometer tussen het meetpunt bij hectometerpaal 70.6 en de plaats van het ongeval had de bestuurder van de Saab met een gemiddelde snelheid gereden die hoger had gelegen dan 132 km/h. Deze snelheid was fors hoger dan de maximum snelheid van 100 km/h. [2]
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 16 januari 2021 volgt dat getuige [getuige 1] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 16 januari 2021 reed ik over de Markerwaarddijk te Lelystad. Het sneeuwde redelijk hard. Ik reed ongeveer 90 kilometer per uur. Vanwege de sneeuwval hield ik er rekening mee dat het glad kon zijn. Ik zag dat er uit tegengestelde richting een auto mij tegemoet kwam rijden. Toen de betreffende auto mij bijna was genaderd, op ongeveer 2 autolengtes, zag ik dat ik werd ingehaald door een auto wat later een Saab bleek te zijn. De auto die mij inhaalde, reed ongeveer 110 kilometer per uur. Toen ik de auto naast mij zag rijden, wist ik dat er een aanrijding zou ontstaan. Er was namelijk helemaal geen ruimte voor de Saab om in te halen. Ik zag dat beide auto's frontaal op elkaar botsten.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 17 januari 2021 volgt dat getuige [getuige 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 16 januari 2021 reed ik op de Markerwaarddijk. Ik reed ongeveer 90 kilometer per uur. Ik zag dat het een klein beetje sneeuwde. Op een gegeven moment zag ik dat een personenauto, merk Saab, mij inhaalde. Toen die Saab mij inhaalde, kon je al een tegenligger zien aankomen. Ik zag dat de Saab nogmaals een auto inhaalde. Ik zag toen dat de Saab nog een auto probeerde in te halen. Ik zag dat de Saab harder ging rijden om de laatste auto nog in te kunnen halen. Ik zag toen dat er een ongeluk gebeurde tussen de Saab en die andere personenauto die ons tegemoet reed. Ik schat de snelheid van deze Saab toen op 110 à 120 km/u in. Het was onmogelijk om die laatste auto in te halen. De tegenligger kon je duidelijk zien aankomen. [3]
Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 26 januari 2021 volgt dat getuige [getuige 2] onder meer nog het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik zag dat de auto die mij inhaalde, in plaats van te remmen, harder ging rijden. Ik zag dat de bestuurder van de auto die mij inhaalde per se in wilde halen en alles op alles zette om er voorbij te komen. Toen zag ik het ongeluk gebeuren. [4]
Uit het
proces-verbaal van verhoor verdachtevan 26 februari 2021 volgt dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] onder meer het volgende, hebben geverbaliseerd:
V: In welk voertuig reed u ten tijde van de aanrijding?
A: In de Saab 95 met kenteken [kenteken] . [5]
Uit het
schouwverslagvan 17 januari 2021 volgt dat Mevrouw [slachtoffer 2] als gevolg van het verkeersongeval is overleden. [6]
Uit de
brief aan huisartsdr. [A] , van [B] , SEH-arts, en [C] , chirurg, van 17 januari 2021 volgt dat onder meer het volgende letsel bij [slachtoffer 1] is gediagnostiseerd:
1) (vermoedelijk) traumatische aortadissectie type B.
4) pijn onderarm links DD contusie. Fracturen uitgesloten
5) pijn tpv knie obv contusie. Fracturen uitgesloten. [7]
Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 7 november 2022 (met medische stukken als bijlage) volgt dat verbalisant [verbalisant 4] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Naar aanleiding van het dodelijke ongeval op 16 januari 2021 op de Markerwaarddijk te Lelystad, waarbij [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen, hoorde ik dat [slachtoffer 1] tegen mij zei dat hij lang uit de roulatie is geweest en dat hij sinds half maart 2022 weer volledig aan het werk is. [8]
Bewijsoverwegingen
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat op 16 januari 2021 verdachte reed als bestuurder van een personenauto, merk Saab, op de Markerwaarddijk in Lelystad. Er lag sneeuw op en langs de weg en weggebruikers reden vanwege de weersomstandigheden langzamer dan de toegestane maximumsnelheid. Verdachte heeft het traject van 17 kilometer voorafgaand aan de plaats van het ongeval op de Markerwaarddijk gereden met een gemiddelde snelheid die fors hoger lag dan de toegestane maximumsnelheid. Vervolgens is verdachte gaan inhalen op een punt waar een dubbele doorgetrokken streep op de weg was getrokken. Hij heeft, rijdende op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer, ten minste twee auto’s ingehaald. Vervolgens is hij naar links uitgeweken en frontaal in botsing gekomen met een tegemoetkomende Volkswagen. Als gevolg van die aanrijding is [slachtoffer 2] overleden en heeft [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De discussie in deze zaak heeft zich toegespitst op de vraag of het ongeluk mede is veroorzaakt doordat verdachte (veel) te hard heeft gereden en doordat hij bezig was met zijn mobiele telefoon. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte op het moment van het ongeluk veel harder reed dan toegestaan. Er is geen snelheidsmeting van het moment van het ongeval of kort daarvoor. Verdachte heeft op het voorliggende traject wel fors te hard gereden, maar dat betreft een gemiddelde snelheid die niet per definitie iets zegt over het moment van het ongeval. De getuigen, die ook in hun auto zaten, hebben wel schattingen gemaakt van de snelheid van verdachte, maar het is de vraag hoe betrouwbaar zulke schattingen, gegeven de omstandigheden, kunnen zijn. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte veel sneller reed dan de toegestane maximumsnelheid. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte op dat moment harder reed dan, gelet op de weersomstandigheden, verantwoord was.
Ten aanzien van het telefoongebruik overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt dat het ongeval heeft plaatsgevonden kort voor 20.03.53 uur (het moment dat door een getuige 112 is gebeld). Uit het dossier volgt ook dat verdachte tijdens het rijden actief is geweest op zijn telefoon. Hij heeft onder meer foto’s en berichten verstuurd via WhatsApp. Vaststaat echter dat de laatste activiteit op zijn telefoon heeft plaatsgevonden om 19.55.44 uur. Dat is ruim 8 minuten voor het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet geconcludeerd worden dat het ongeval mede is veroorzaakt door het telefoongebruik van verdachte, hoe laakbaar en gevaarlijk dat gedrag ook eerder is geweest.
Partiële vrijspraak
De conclusie van het voorgaande is dat verdachte wordt vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje (over het telefoongebruik), het tweede gedachtestreepje (uit het dossier volgt niet dat verdachte zijn aandacht niet bij de weg had) en van het rijden met een
veelhogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid onder het derde gedachtestreepje. Verdachte reed wel met hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was.
Schuldgradatie
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, welke laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De vraag ligt voor of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee uit roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het samenstel van de gedragingen van verdachte. Verdachte heeft meerdere personenauto’s gevaarlijk ingehaald, daar waar inhalen kenbaar was verboden, terwijl er zichtbaar een tegenligger naderde. Verdachte heeft dit gedaan door op de linkerbaan, tegen de verkeersrichting in, te rijden en met onverminderde snelheid te blijven rijden op het moment dat hij geconfronteerd werd met de tegenligger. Bovendien stond er op de weg een dubbele doorgetrokken streepmarkering, zodat hij in geen geval op de linkerbaan mocht rijden. Verdachte heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat er daar een dubbele streep op het wegdek stond, en dat je er niet mocht inhalen. Daarnaast is komen vast te staan dat verdachte op dat moment harder reed dan de overige verkeersdeelnemers en had moeten weten dat het niet verantwoord was om met een dergelijke snelheid op de desbetreffende weg te rijden, gezien de weersomstandigheden. De verklaring van verdachte, dat hij slechts naar links heeft gestuurd om langs de middenstreep naar voren te kunnen kijken voorbij de voor hem rijdende auto, en dat hij daarbij naar de andere weghelft is gegleden, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.
Door dit samenstel van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels geschonden, waardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Dit gevaar heeft zich vervolgens ook verwezenlijkt. Op grond van het voornoemde kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich roekeloos in het verkeer heeft gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Mevrouw [slachtoffer 2] is hierdoor overleden, en meneer [slachtoffer 1] heeft daardoor letsel opgelopen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en komt zij tot de schuldgradatie van roekeloosheid.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 16 januari 2021 te Lelystad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Markerwaarddijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- met onverminderde, althans met een hogere snelheid dan gelet op de weersomstandigheden verantwoord was te rijden en
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig vervolgens meerdere vóór hem, in gelijke richting als hij, eveneens over voornoemde weg rijdende motorrijtuigen, gezien zijn rijrichting links in te gaan halen en
- daarbij een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en
- zich er daarbij niet voldoende van te vergewissen en is blijven vergewissen dat voornoemde weghelft vrij was van verkeer en
- vervolgens op het moment dat een voor hem over die weg tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto) hem tot op (zeer) korte afstand was genaderd zich met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep – welke streep op voornoemde weg was aangebracht tussen de rijbanen, met verkeer in beide richtingen – te bevinden en is blijven rijden en daarbij niet aan zijn verplichting te voldoen om zoveel mogelijk rechts te houden en
- vervolgens tegen voornoemd motorrijtuig (personenauto) aan te rijden en te botsen, waardoor [slachtoffer 2] (passagier in voornoemde personenauto) werd gedood en [slachtoffer 1] (bestuurder van voornoemde personenauto) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om aan verdachte een taakstraf op te leggen en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds was ingevorderd en ingehouden. Tevens heeft de raadsman bepleit om eventueel een geclausuleerde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen aan verdachte op te leggen, bijvoorbeeld uitsluitend gedurende het weekend.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit om aan verdachte naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan een 43-jarige vrouw is overleden en aan haar man lichamelijk, maar ook psychisch letsel is toegebracht, als gevolgd waarvan hij ten minste een jaar uit de roulatie is geweest, zoals hij dat tegenover de politie heeft verklaard. Verdachte reed met een hogere snelheid dan verantwoord was en is gevaarlijk gaan inhalen, daar waar inhalen was verboden. Het handelen van verdachte heeft verschrikkelijke en onomkeerbare gevolgen en verdachte zal verder moeten leven met het besef dat door zijn schuld een ander is overleden. Het leed en het gemis door haar overlijden is voor haar dierbaren enorm, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen die door het slachtoffer en door de nabestaanden zijn voorgedragen. Meneer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] zouden juist samen een gezin stichten, nu zij in aanmerking waren gekomen voor een adoptiekindje.
Door zijn roekeloze rijgedrag heeft verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen. Het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid staat bovendien niet op zichzelf: hij heeft tijdens zijn fatale rit meer gevaarlijk rijgedrag vertoond. Dat gedrag heeft weliswaar niet bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, maar het doet wel vrezen voor het verantwoordelijkheidsbesef van verdachte en de verkeersveiligheid op het moment dat verdachte deelnam aan het verkeer.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 maart 2023. Hieruit volgt dat verdachte reeds eerder voor een verkeersdelict onherroepelijk is veroordeeld in 2020. In het dossier zit tevens een overzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) met peildatum 19 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 maart 2023 meerdere verkeersboetes heeft gekregen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een advies van Reclassering Nederland van 28 februari 2023. De reclassering rapporteert dat verdachte na het ongeluk psychisch is ingestort en anderhalf jaar niet heeft kunnen functioneren en werken. Inmiddels heeft hij zijn leven weer op de rails. Hij heeft een nieuwe baan en hij heeft rijlessen genomen om zijn rijstijl aan te passen. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor reclasseringsinterventie en adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting van 12 april 2023 heeft verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij veiligheidsinspecteur van liften en roltrappen is, waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft en dat hij momenteel contact onderhoudt met zijn huisarts en werkgever als vertrouwenspersonen.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan er gelet op de ernst van het feit en de gevolgen hiervan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat geldt te meer nu verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd liep, waarbij er reeds een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid boven zijn hoofd hing en hij al diverse verkeersboetes heeft moeten betalen. Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen dat door het handelen van verdachte één persoon is overleden en een ander persoon lichamelijk letsel heeft opgelopen waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld en de gevolgen voor het slachtoffer. Uit de oriëntatiepunten kan niet zonder meer een passend uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak worden afgeleid. Dat komt in de eerste plaats doordat de oriëntatiepunten niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld is een “zeer hoge mate van schuld”, waarmee niet wordt bedoeld roekeloosheid, zijnde de hoogste mate van schuld. Als uitgangspunt bij die zeer hoge mate van schuld is vermeld, bij een ongeval met dodelijke gevolgen een gevangenisstraf van acht maanden en een rijontzegging van drie jaar. Het ligt in de rede om in zaken waarin de schuld bestaat in roekeloosheid, hogere straffen tot uitgangspunt te nemen. Door de wetswijziging in 2020 is het toepassingsbereik van het juridisch roekeloosheidsbegrip echter uitgebreid, waardoor er meer en meer divers verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was, ook verkeersgedrag dat voorheen niet als roekeloos zou zijn aangemerkt.
Daarom dient in het concrete geval te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank in strafverzwarende zin dat de mate van schuld bestaat in roekeloosheid en dat verdachte een gewaarschuwd man was, gelet op de eerdere veroordeling en opgelegde boetes voor verkeersovertredingen. De rechtbank betrekt echter ook de gevolgen die het ongeval voor verdachte al heeft gehad. Blijkens de informatie van de reclassering heeft hij langdurig niet goed kunnen functioneren en is hij zijn baan kwijtgeraakt. Verder is verdachte na het ongeval niet meer in beeld gekomen voor verkeersovertredingen en heeft hij rijlessen genomen om zijn rijstijl aan te passen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat vanuit het oogpunt van vergelding en normmarkering een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe verdachte ook in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds was ingevorderd en ingehouden. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu hij andere uitgangspunten voor de straf hanteert en deels tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank vindt het belangrijk om ook een woord tot de nabestaanden te richten. De rechtbank is zich ervan bewust dat het strafproces en de straf een bittere pil voor hen zullen zijn. Zij zijn hun geliefde kwijtgeraakt en hebben daarna meer dan twee jaar moeten wachten op een zitting, die hen niet de duidelijkheid heeft verschaft waarnaar zij op zoek waren. De op te leggen straf zal hun verlies op geen enkele manier kunnen goedmaken. De rechtbank hoopt desondanks dat zij het vreselijke ongeval na verloop van tijd toch een plaats zullen kunnen geven.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het onder verdachte in beslag genomen voertuig
verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het in beslag genomen voertuig aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Personenauto (met sleutels, merk Saab, kenteken [kenteken] ), verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp is het bewezenverklaarde feit immers begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 29.180,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.680,- voor materiële schokschade, € 10.000,- voor immateriële schokschade en € 17.500,- voor affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.500,-. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,- voor schokschade en € 2.500,- voor affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.500,-. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,- voor schokschade en € 2.500,- voor affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade ten aanzien van alle vier benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde schokschade heeft de raadsman primair verzocht om dit gedeelte van de vier vorderingen af te wijzen, gelet op het niet voldoen aan het confrontatievereiste. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vorderingen aanzienlijk te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorop staat dat de rechtbank zich terdege bewust is van het feit dat het slachtoffer [slachtoffer 1] , en de nabestaanden een enorm verdriet is aangedaan, en dat zij daar iedere dag mee worden geconfronteerd. Echter, de rechtbank moet bekijken of er een juridische grondslag is voor (immateriële) schadevergoeding aan hun zijde. En daar moet gelet op de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad, terughoudend mee om worden gegaan. In slechts zeer beperkte gevallen kan die worden toegekend.
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit en dat hem, als echtgenoot van het overleden slachtoffer, op grond van artikel 6:108 BW een forfaitaire vergoeding toekomt van € 20.000,00. Door de verzekering is hiervan reeds een bedrag van € 17.500,00 uitgekeerd, zodat een bedrag van € 2.500,00 resteert. Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.500, ter vergoeding van (immateriële) affectieschade.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 2.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling.
De rechtbank bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 1]
Schokschade
Uit vaste jurisprudentie volgt dat er aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding voor schokschade indien er bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het waarnemen van het bewezenverklaarde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan. Belangrijke factoren die hierbij een rol spelen zijn onder meer de aard, de toedracht en de gevolgen van het verkeersongeval voor het primaire slachtoffer, de wijze waarop het secundaire slachtoffer (de benadeelde partij) geconfronteerd is met het onderhavige feit en de gevolgen daarvan, en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer. [9]
Tegenover de gemotiveerde betwisting, is namens de benadeelde partij door haar advocaat onvoldoende onderbouwd dat zij in aanmerking komt voor vergoeding van materiële en/of immateriële schokschade. Aanhouding van de procedure ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van schokschade.
Affectieschade
Broers en zussen zijn in de wet niet opgenomen als personen die aanspraak kunnen maken op een vergoeding van affectieschade. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan men een beroep doen op de hardheidsclausule in de zin van artikel 6:108, vierde lid, BW. Naasten van slachtoffers die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het primaire slachtoffer staan, kunnen indien dit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit, in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat de advocaat van de benadeelde partij, tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende heeft onderbouwd dat haar een beroep toekomt op de hardheidsclausule. Aanhouding van de procedure ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot affectieschade, en de benadeelde partij kan hem aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Schokschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen – gelet op de door de Hoge Raad geschetste gezichtspunten die hierboven zijn gememoreerd – tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende hebben onderbouwd dat zij in aanmerking komen voor vergoeding van schokschade. Aanhouding van de procedure ten einde hen in de gelegenheid te stellen hun vordering op dit punt nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van schokschade
Affectieschade
De rechtbank zal de gevorderde affectieschade ter hoogte van elk € 2.500,- toewijzen. Vaststaat dat de benadeelde partijen rechtstreekse schade hebben geleden door het bewezen verklaarde feit en dat hen, als ouders van het overleden slachtoffer, op grond van artikel 6:108 BW een forfaitaire vergoeding toekomt van € 17.500,00. Door de verzekering is hiervan reeds een bedrag van € 15.000,00 per persoon uitgekeerd, zodat een bedrag van € 2.500,00 resteert. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot betaling aan [benadeelde 2] en [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank verklaart [benadeelde 2] en [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen voor dat deel kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] aan de Staat elk € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling.
De rechtbank bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de onder parketnummer 21/000570-19 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen geheel ten uitvoer te leggen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 27 oktober 2020 onder parketnummer 21/000570-19 is verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen van drie maanden voorwaardelijk opgelegd.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 4 (vier) maanden, nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ontzegtverdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
    bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaar;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Personenauto (omschrijving: G2767578, met sleutels, merk SAAB9-5, kenteken [kenteken] );
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/000570-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij vonnis van 27 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2023.
mr. I.L. Gerrits is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 16 januari 2021, te Lelystad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Markerwaarddijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- ( kort voor het ongeval) meermalen (tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig) op het scherm van zijn, verdachtes, mobiele telefoon te kijken en/of zijn mobiele telefoon vast te houden en/of
- ( daarbij) niet voortdurend en/of niet voldoende zijn aandacht bij de weg en/of het
verkeer te houden en/of
- ( daarbij) met onverminderde, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of gelet op de weersomstandigheden, althans de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (vervolgens) een of meerdere vóór hem, verdachte, in gelijke richting als hij, verdachte, eveneens over voornoemde weg rijdend(e) motorrijtuig(en), gezien zijn, verdachtes rijrichting links in te (gaan) halen en/of
- ( daarbij) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en/of
- zich er (daarbij) niet voldoende van te vergewissen en/of is blijven vergewissen dat voornoemde weg/weghelft vrij was van verkeer en/of
- ( vervolgens) (op het moment dat een voor hem, verdachte, over die weg tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto) hem, verdachte, tot op (zeer) korte afstand was genaderd) zich met zijn, verdachtes motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep – welke stre(e)p(en) op voornoemde weg was/waren aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen – te bevinden en/of is blijven rijden en/of (daarbij) niet aan zijn, verdachtes, verplichting te voldoen om zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemd motorrijtuig (personenauto) aan te rijden en/of te botsen en/of voornoemd motorrijtuig (personenauto) te schampen, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 2] (passagier in voornoemd motorrijtuig (personenauto)) werd gedood en/of [slachtoffer 1] (bestuurder van voornoemd motorrijtuig (personenauto)) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van de knie/been en/of een kneuzing van de (onder)arm en/of een dissectie van de buikslagader, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 16 januari 2021, te Lelystad, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Markerwaarddijk,
- ( kort voor het ongeval) meermalen (tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig) op het scherm van zijn, verdachtes, mobiele telefoon heeft gekeken en/of zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of
- ( daarbij) niet voortdurend en/of niet voldoende zijn aandacht bij de weg en/of het verkeer heeft gehouden en/of
- ( daarbij) met onverminderde, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of gelet op de weersomstandigheden, althans de situatie ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (vervolgens) een of meerdere vóór hem, verdachte, in gelijke richting als hij, verdachte, eveneens over voornoemde weg rijdend(e) motorrijtuig(en), gezien zijn, verdachtes rijrichting links heeft ingehaald en/of
- ( daarbij) een dubbele doorgetrokken streep heeft overgeschreden en/of
- zich er (daarbij) niet voldoende van heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat voornoemde weg/weghelft vrij was van verkeer en/of
- ( vervolgens) (op het moment dat een voor hem, verdachte, over die weg tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto) hem, verdachte, tot op (zeer) korte afstand was genaderd) zich met zijn, verdachtes motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep – welke stre(e)p(en) op voornoemde weg was/waren aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen – heeft bevonden en/of is blijven rijden en/of (daarbij) niet aan zijn, verdachtes, verplichting te voldoen om zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemd motorrijtuig (personenauto) is aangereden en/of gebotst en/of voornoemd motorrijtuig (personenauto) heeft geschampt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 juni 2022, genummerd PL0900-2021017370, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 155. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 52.
3.Pagina 116.
4.Pagina 118.
5.Pagina 136.
6.Pagina 74.
7.Als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2022, genummerd PL0900-2021017370-33, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] .
8.Een in de wettelijke opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2022 (met bijlagen) genummerd PL0900-2021017370-33, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] .
9.ECLI:NL:HR:2022:958, datum uitspraak 28 juni 2022.