Overwegingen
1. Eiser woont samen met zijn toeslagpartner, [partner] , en hun drie minderjarige kinderen. Hij heeft voor zijn kinderen kinderopvangtoeslag aangevraagd en ontvangen. Eiser ontvangt in de berekeningsjaren 2020 en 2021 kinderbijslag voor zijn kinderen.
2. Op 12 juli 2019 heeft verweerder van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een melding gekregen dat eiser recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder aan eiser een voorschot kindgebonden budget voor 2020 verleend.
3. Op 14 februari 2020 heeft eiser verweerder telefonisch verzocht om de uitbetaling van het voorschot kindgebonden budget voor 2020 stop te zetten. Verweerder heeft dit verzoek om stopzetting niet verwerkt en is voorschotten aan kindgebonden budget aan eiser blijven uitbetalen.
4. Eiser heeft vervolgens - al dan niet op verzoek - meerdere malen wijzigingen van zijn jaarinkomen aan verweerder doorgegeven. Dit heeft geleid tot wijzigingen van de maandelijks uit te betalen voorschotbedragen aan kindgebonden budget zowel voor 2020 als voor 2021.
5. Op 26 mei 2021 heeft verweerder twee meldingen ontvangen uit het Basisregistratie inkomen (BRI) dat de inspecteur van de belastingdienst het verzamelinkomen voor 2020 van eiser op € 24.089,- heeft vastgesteld en dat van zijn toeslagpartner op € 52.319,-.
6. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder met het primaire besluit 1 het recht op een kindgebonden budget voor 2020 op nihil heeft vastgesteld en een voorschotbedrag van
€ 1.151,- van eiser heeft teruggevorderd.
7. Op 30 augustus 2021 heeft eiser nogmaals verzocht tot stopzetting van het voorschot kindgebonden budget. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de uitbetaling van het voorschot kindgebonden budget per 1 september 2021 wel stopgezet.
Terugvordering voorschot kindgebonden budget 2021
8. De rechtbank stelt vast dat met de definitieve berekening van 12 juli 2022 het recht op een kindgebonden budget van eiser voor 2021 verhoogd is vastgesteld op € 1.645,- en dat aan eiser een bedrag van € 659,- aan een kindgebonden budget is nabetaald. Dit heeft tot gevolg dat voor 2021 de terugvordering van het voorschotbedrag van € 199,- is komen te vervallen. Voor zover het beroep van eiser daarop ziet, is er geen procesbelang meer. De rechtbank beoordeelt, gelet op wat eiser heeft aangevoerd, hierna of verweerder de voorschotten over 2020 en 2021 als ook het recht op een kindgebonden budget over 2020 juist heeft vastgesteld.
De beroepsgronden van eiser
9. Eiser voert namelijk aan dat hij over de jaren 2020 en 2021 zonder daarom gevraagd te hebben voorschotten van een kindgebonden budget heeft ontvangen. Daarbij zijn de voorschotten gebaseerd op niet actuele inkomensgegevens. Eiser is van mening dat verweerder het verstrekte voorschot niet mag terugvorderen, omdat er verkeerde aannames zijn gedaan door de koppeling tussen het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. Volgens eiser schetsen de voorschotten en de daarbij behorende specificaties alsmede de proefberekening een beeld dat hij recht heeft op een kindgebonden budget terwijl dat niet zo blijkt te zijn. Verder heeft verweerder niet adequaat gehandeld naar aanleiding van eisers (eerste) telefonisch geuite verzoek tot stopzetting van het kindgebonden budget. Eiser wijst erop dat hij zelf geen stopzetting kan doorvoeren. Eiser is van mening dat het niet verwerken van zijn verzoek tot stopzetting van het voorschot kindgebonden budget over 2020 in negatieve zin voor hem doorwerkt naar 2021. Volgens eiser belet de automatisering bij de Belastingdienst eigenaarschap en regie, waardoor het aanpassen en stopzetten van toeslagen niet mogelijk is. Eiser had geen of onvoldoende controle op het proces. Deze samenloop van omstandigheden heeft geleid tot systeemfalen, waar de menselijke maat en de redelijkheid uit het oog zijn verloren, aldus eiser.
10. Uit wat op zitting is besproken blijkt dat de pijn voor eiser vooral zit in het feit dat hij na maanden voorschotbedragen voor een kindgebonden budget te hebben ontvangen, met terugwerkende kracht is geconfronteerd met een nihilstelling van zijn kindgebonden budget over 2020 en een terugvordering van € 1.149. Deze eindafrekening kwam voor eiser als een donderslag bij heldere hemel. Gelet hierop zal de rechtbank met name bezien of de terugvordering van het kindgebonden budget over 2020 terecht was en of verweerder het bedrag van de terugvordering in dit geval had moeten matigen.
Heeft verweerder de voorschotten en het definitieve recht op kindgebonden budget over 2020 juist vastgesteld?
11. Om aanspraak te kunnen maken op een kindgebonden budget is het indienen van een aanvraag niet vereist. De aanspraak op een kindgebonden budget is namelijk op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb) gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. Als een ouder rechthebbend is voor de kinderbijslag, heeft hij automatisch dus ook aanspraak op een kindgebonden budget. Niet in geschil is dat eiser voor zijn drie kinderen over 2020 rechthebbende is voor de kinderbijslag. Hierdoor heeft hij dus aanspraak op een kindgebonden budget.
12. Niet in geschil is verder dat eiser kinderopvangtoeslag over 2020 en 2021 ontving. Nu eiser enerzijds aanspraak heeft op een kindgebonden budget en anderzijds over het berekeningsjaar 2020 reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming (lees in dit geval: kinderopvangtoeslag) voldoet hij aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, tweede lid van de Wkgb en wordt hij geacht een aanvraag voor het kindgebonden budget te hebben gedaan en wordt verweerder belast met de uitvoering daarvan.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder naar aanleiding van het signaal van de SVB van 12 juli 2019 voor 2020, ook zonder een daartoe door eiser opgestelde aanvraag, een voorschot kindgebonden budget over 2020 aan eiser heeft mogen toekennen.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op basis van de door eiser verstrekte gegevens over zijn jaarinkomen en dat van zijn toeslagpartner in de voorschotfase op juiste gronden de voorschotten aan kindgebonden budget over 2020 heeft verleend aan eiser. Verweerder heeft deze voorschotten berekend op basis van het op dat moment bekende, door eiser geschatte, toetsingsinkomen van hem en zijn toeslagpartner. Voor de voorschotberekening over 2020 bedroeg dat inkomen van eiser € 27.903,- en dat van zijn toeslagpartner € 42.980,- en daarmee in totaal € 70.883,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee de voorschotbedragen aan een kindgebonden budget over 2020 op juiste wijze berekend. Dat eiser zelf op basis van zijn (op dat moment) geschatte inkomen niet kon controleren of hij ook feitelijk recht had op een kindgebonden budget, maakt het verstrekken van de voorschotten door verweerder niet onjuist. Het ontvangen van een voorschot betekent niet dat de aanvrager erop kan vertrouwen dat hij ook daadwerkelijk recht heeft op een toeslag ter hoogte van dat voorschot. Het is inherent aan het wettelijk systeem van toeslagen dat hierin verschillen kunnen optreden. Voor zover eiser onzeker was over de hoogte van het voorschot of over zijn recht op een kindgebonden budget, had hij daarover (telefonisch) informatie bij verweerder kunnen opvragen. Eiser heeft dat echter niet gedaan. Daarbij komt dat eiser, nadat zijn verzoek van februari 2020 tot stopzetting van zijn kindgebonden budget over 2020 niet door verweerder bleek te zijn verwerkt, geen nadere actie heeft ondernomen om de uitbetaling van de voorschotten het kindgebonden budget alsnog te doen stoppen. Hij had hierover opnieuw contact met verweerder kunnen en moeten opnemen. Eisers stelling dat hij in 2020 en 2021 voorschotten bleef ontvangen, zonder daarom te hebben gevraagd, is dan ook niet juist.
15. Zoals hiervoor is vastgesteld is verweerder in de voorschotfase uitgegaan van de door eiser verstrekte gegevens over zijn inkomen. Omdat verweerder zich bij de definitieve berekening moet baseren op de gegevens uit de BRI, is de definitieve vaststelling van een kindgebonden budget over 2020 op juiste gronden gebaseerd op een toetsingsinkomen van
€ 24.089,- en € 52.319,- en daarmee in totaal op € 76.408,-. Dit heeft tot gevolg dat verweerder het recht van eiser op kindgebonden budget voor 2020 terecht op € 0 heeft vastgesteld.
Komt eiser in aanmerking voor matiging van de terugvordering over 2020?
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag van de terugvordering op
€ 1.151,- op juiste wijze heeft berekend. Eiser heeft die berekening ook niet betwist. Hij vindt echter dat terugvordering in zijn situatie niet redelijk is.
17. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Awir moet verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en in bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het bedrag van de terugvordering matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, van de Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
18. In het Verzamelbesluit Toeslagen heeft verweerder beleidsregels over het matigen van de terugvordering van toeslagen vastgelegd. In het Verzamelbesluit is bepaald dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering van de toeslag is ontstaan doordat het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen hoger is dan het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. In dat geval wordt de terugvordering dus niet gematigd. De rechtbank acht voormeld beleid niet onredelijk. Nu bij eiser het definitief vastgestelde inkomen van € 76.408,- hoger is dan het geschatte inkomen van € 70.883,-, komt hij om die reden niet voor matiging van de terugvordering in aanmerking.
19. Uit het Verzamelbesluit volgt verder dat financiële problemen van een betrokkene die de terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet tot matiging van terugvordering leiden. Voor deze situatie zijn er terugbetalingsregelingen in het leven geroepen om te voorkomen dat iemand in financiële problemen raakt. Dit laat onverlet dat er bijkomende omstandigheden kunnen zijn die matiging of afzien van de terugvordering rechtvaardigen.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in wat eiser heeft aangevoerd over de voorschotverlening en over het falen van het systeem, op zichzelf of in samenhang bezien, niet als bijzondere omstandigheden heeft moeten aanmerken om van terugvordering af te zien of het bedrag van de terugvordering te matigen. Dat eisers verzoek in februari 2020 tot stopzetting van uitbetaling van voorschotten kindgebonden budget ten onrechte niet is verwerkt, heeft verweerder erkend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat die fout van verweerder er niet toe kan leiden dat verweerder daarom niet tot terugvordering van de teveel uitbetaalde voorschotbedragen mag overgaan. Daarbij weegt mee dat eiser ook nadat hem gebleken was dat hij, ondanks zijn verzoek tot stopzetting zowel in 2020 als in 2021, voorschotten aan kindgebonden budget bleef ontvangen, geen nadere actie heeft ondernomen om de uitbetaling van voorschotten alsnog te doen stoppen. Zoals verweerder heeft aangegeven kan een stopzetting van het voorschot enkel telefonisch geregeld worden. Daarnaast had eiser ervoor kunnen kiezen om zijn geschatte inkomen via "mijn toeslagen" te verhogen, zodat dit resulteert in een voorschot van € 0. Eiser had hiermee, naar verweerder op zitting heeft bevestigd, zelf de regie kunnen houden over de uitbetaling van de voorschotten en kunnen voorkomen dat hij achteraf geconfronteerd zou worden met een hoge terugvordering. Dat eiser het niet eens is met het in zijn ogen ‘falend systeem’ waarin besluiten over toeslagen automatisch en digitaal worden genomen en je als burger daar geen of weinig invloed op hebt, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat verweerder daarom de voorschotbedragen van het kindgebonden budget over 2020 niet heeft mogen terugvorderen. Evenmin maakt dat dat terugvordering in dit geval onredelijk is. Eisers betoog slaagt niet.
21. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.