ECLI:NL:RBMNE:2023:1917

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/5440
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling compensatie toeslagen en ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 april 2023, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag op 10 mei 2021, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 5 december 2022, waarna eiser zijn reactie heeft gegeven.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, mits er een ingebrekestelling is gedaan. Eiser heeft op 10 mei 2022 een ingebrekestelling verzonden, maar verweerder stelt dat deze niet-ontvankelijk is omdat deze betrekking heeft op een verzoek om integrale herbeoordeling en niet op het bezwaarschrift dat eerder is ingediend. De rechtbank concludeert echter dat het beroep van eiser gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om herbeoordeling, en dat de beslistermijn in dit geval is overschreden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 50,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 10 mei 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 5 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens nog een reactie gegeven.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling van 10 mei 2022 – ontvangen 18 dagen na de bekendmaking van het in bezwaar bestreden besluit - betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op eisers verzoek om een integrale herbeoordeling en niet (ook) op het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift ontvangen op 26 april 2022 tegen het besluit van 22 april 2022. Als de ingebrekestelling wel ziet op het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar dan is die ingebrekestelling prematuur, omdat de beslistermijn nog niet is verstreken.
4. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om integrale herbeoordeling. De rechtbank leidt dat af uit de tekst van het beroepschrift en eisers verwijzing daarbij naar de brief van 29 april 2022 en naar de ingebrekestelling van 10 mei 2022. In de brief van 29 april 2022 staat dat verweerder niet tijdig kan beslissen op het verzoek om herbeoordeling en eiser, als hij het niet eens is met de vertraging, verweerder vanaf 10 mei 2022 ingebreke kan stellen. In de ingebrekestelling staat uitdrukkelijk vermeld dat het een ingebrekestelling betreft vanwege het niet tijdig beslissen op het verzoek om een integrale herbeoordeling. Verder staat in het beroepschrift dat eiser na het verstrijken van de wettelijke termijnen meerdere keren telefonisch heeft contact gehad met de belastingdienst, hij te horen heeft gekregen dat de wettelijke termijn inderdaad is overschreden, dat hij niets anders kan doen dan af te wachten en dat hij daarom besloten heeft om de beslissing via deze weg af te dwingen. Gezien dit alles neemt de rechtbank aan dat het beroep van eiser is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om integrale herbeoordeling, en niet op het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift ontvangen op 26 april 2022. Dat eiser daarnaast ook bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 april 2022, waarin is beslist dat eiser op basis van de lichte toets niet in aanmerking komt voor de toekenning van € 30.000 en hij daarvan ook stukken bij het beroepschrift heeft overgelegd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit beroep niet tijdig ook daarop ziet.
6. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de beslistermijn in het kader van de integrale herbeoordeling is overschreden. Zoals reeds vermeld is verweerder bij brief van 10 mei 2022, ontvangen door verweerder op 10 mei 2022, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 29 november 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken. [5] Deze termijn ziet echter op het alsnog nemen van een besluit op het bezwaarschrift ontvangen op 26 april 2022, terwijl het hier gaat om het nemen van een besluit op eisers verzoek om integrale herbeoordeling. Hiervoor vraagt verweerder doorgaans een termijn van dertien weken.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
10. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van twaalf weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechterlijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt verlengd met de periode die eiser de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
12. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift in dit geval al is verstreken. Daarom bepaalt de rechtbank de termijn in geval op de standaard wettelijke termijn van twee weken na verzending van de uitspraak.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [6] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
14. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 6 december 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. Dat verweerder nog niet tot uitbetaling van de dwangsom is overgegaan, kan de rechtbank zich verder niet over uitlaten.
15. Verder heeft eiser nog het besluit van 7 maart 2023 overgelegd, waarbij verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend voor het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift ontvangen op 26 april 2022. Dit besluit ziet echter niet op deze procedure ne laat de rechtbank daarom ook buiten bespreking.
Proceskosten en griffierecht
16. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat er geen kosten zijn gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.