ECLI:NL:RBMNE:2023:1915

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/5301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling compensatie kinderopvangtoeslag en tijdige besluitvorming door de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 11 april 2023, staat de herbeoordeling van de compensatie kinderopvangtoeslag centraal. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat hij van mening is dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren van 21 juni 2021 en 6 augustus 2021. Deze bezwaren waren gericht tegen de afwijzing van de compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009, welke definitieve beschikkingen op 25 mei 2021 en 5 juli 2021 zijn afgegeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de beslistermijn van de Belastingdienst was verstreken. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de beslistermijn op correcte wijze heeft verlengd en dat eiser niet akkoord is gegaan met de laatste verlenging. Hierdoor was de ingebrekestelling niet terecht.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet door de Belastingdienst aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaren van 21 juni 2021 en van 6 augustus 2021 tegen de definitieve beschikkingen van 25 mei 2021 en 5 juli 2021 (afwijzing) compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009.
Op 28 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op 30 november 2022 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3] Is de ingebrekestelling prematuur gedaan?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij brief van 23 juni 2022 de bezwaartermijn met vier weken is verlengd voor het aanvullen van bezwaargronden. De verlengde beslistermijn eindigde daarmee op 21 juli 2022, waarna volgens verweerder de beslistermijn van twaalf weken is gaan lopen. De ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 21 juli 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
4. De rechtbank volgt verweerder hierin niet om de volgende reden. Eiser heeft de bezwaarschriften ingediend op 21 juni 2021 en op 6 augustus 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Bij brief van 15 februari 2022 heeft verweerder verzocht om de beslistermijn met vier weken te mogen verlengen. Bij brief van 28 februari 2022 heeft eiser ingestemd met deze verlenging van de beslistermijn. Hiermee eindigde de beslistermijn op 28 juni 2022. Op 23 juni 2022 heeft verweerder het persoonlijk dossier aan eiser toegestuurd en hem een termijn gegeven om aan de hand daarvan eventuele nadere gronden in te dienen. Verweerder heeft daarmee de beslistermijn nogmaals met vier weken verlengd, te weten tot 21 juli 2022. Niet gebleken is echter dat eiser met deze laatste verlenging akkoord is gegaan. De enkele vermelding in het beroepschrift dat het recht wordt voorbehouden om naar aanleiding van de ontvangst van het persoonlijk dossier nadere gronden in te dienen, kan niet als dusdanig worden gezien. Dit te meer omdat wanneer verweerder dat dossier eerder aan eiser zou hebben toegestuurd, een verlenging ook niet nodig zijn geweest.
5. De rechtbank stelt gezien het voorgaande vast dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld nadat de laatste dag van de beslistermijn op 28 juni 2022 reeds was verstreken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren Dit te meer omdat de bezwaarschriften gronden van bezwaar bevatten, zodat ook geen sprake was van een situatie waarin verweerder door toedoen van eiser niet in staat was te beslissen.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. [5] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
9. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om deze termijn afhankelijk te maken van de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De rechtbank gaat er vanuit dat het proces om een besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen nadat deze uitspraak is gedaan.
10. De rechtbank stelt vast dat de termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift in dit geval al is verstreken. Daarom bepaalt de rechtbank de termijn in geval op de standaard wettelijke termijn van twee weken na verzending van de uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.