ECLI:NL:RBMNE:2023:1897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/1889
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de aanslagen onroerendezaakbelastingen en motiveringsgebrek in bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) voor de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 368.000,- voor het belastingjaar 2021, wat leidde tot een aanslag OZB-eigenaar van € 2.368,- en een aanslag OZB-gebruiker van € 101,-. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging in beroep, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op de bezwaargronden van eiser met betrekking tot de OZB-heffing. Eiser betwistte niet langer de hoogte van de WOZ-waarde, maar stelde dat het object ten onrechte als niet-woning was aangemerkt, wat leidde tot een onterecht hoge OZB-eigenaar. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn motivering tekortschiet, omdat hij niet ingaat op de bezwaargronden van eiser. Dit leidt tot een motiveringsgebrek, waardoor de uitspraak op bezwaar in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de heffingsambtenaar op om binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 1.674,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: W.S. Consenheim),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.M. Dens).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de aanslagen onroerendezaakbelastingen voor de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] .
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 368.000,- voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar heeft daarnaast bij beschikking aan eiser voor het belastingjaar 2021 aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd (OZB). Het gaat om een aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaar (OZB-eigenaar) ter hoogte van € 2.368,-, naar een heffingsgrondslag van € 368.000,- en een aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker (OZB-gebruiker) ter hoogte van € 101, naar een heffingsgrondslag van € 161.000,-. De beschikkingen zijn per aanslagbiljet van 11 februari 2021 aan eiser bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft op 4 februari 2022 uitspraak op bezwaar gedaan (het bestreden besluit) en het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 5 januari 2023 een nader stuk ingediend.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 10 januari 2023. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een woning en een productieruimte.
2. Eiser betwist de hoogte van de WOZ-waarde niet (langer). Wel betoogt eiser dat verweerder het object ten onrechte als niet-woning heeft aangemerkt. Daarom is ten onrechte OZB-gebruiker geheven en de OZB-eigenaar te hoog (naar het tarief niet-woningen) vastgesteld. Eiser betoogt ook dat sprake is van een motiveringgebrek. Verweerder gaat namelijk in de uitspraak op bezwaar in zijn geheel niet in op de bezwaargronden van eiser over de heffing van de OZB-gebruiker en OZB-eigenaar, die op de hoorzitting naar voren zijn gebracht. Daar komt bij dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte staat vermeld dat eiser heeft afgezien van horen. Volgens eiser is hij reeds hierom gedwongen geweest om in beroep te gaan. Verweerder heeft op de zitting toegelicht het standpunt van eiser dat de motivering van de uitspraak reden is geweest om in beroep te gaan, te begrijpen. Omdat in beroep alsnog is ingegaan op de gronden van eiser over de OZB is volgens verweerder de fout gecorrigeerd.
3. Als een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een besluit, moet het bestuursorgaan op basis van het bezwaar het besluit heroverwegen. [1] Als een bestuursorgaan vervolgens een uitspraak op bezwaar doet, moet deze uitspraak berusten op een deugdelijke motivering. [2]
4. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit slechts de grond beschrijft die eiser in het bezwaarschrift noemt, namelijk dat de WOZ-waarde 20% te hoog is vastgesteld, en vervolgens bij de motivering van de uitspraak uitsluitend motiveert waarom deze grond van eiser niet kan slagen en waarom de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder is er daarmee aan voorbijgegaan dat eiser op de hoorzitting heeft aangegeven niet langer de hoogte van de WOZ-waarde te betwisten, maar wel de verdeling van de waarde niet-woning/woning en het gehanteerde OZB-tarief. Over de overweging in de uitspraak op bezwaar dat eiser heeft afgezien van het horen, heeft verweerder toegelicht dat dit fout staat vermeld. Als het verslag van de hoorzitting echter wel zou zijn meegenomen in de uitspraak op bezwaar, dan zou de conclusie volgens verweerder (de rechtbank begrijpt een ongegrond bezwaar) ook hetzelfde zijn geweest. De toelichting van verweerder laat onverlet dat in de uitspraak in zijn geheel niet wordt ingegaan op de gronden van eiser over de OZB. Er heeft in bezwaar geen kenbare heroverweging van het besluit plaatsgevonden. Door niet te motiveren waarom de bezwaargronden van eiser over de OZB al dan niet kunnen slagen, is sprake van een motiveringsgebrek, waardoor de uitspraak op bezwaar in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb tot stand is gekomen.
5. Het beroep is gegrond omdat de heffingsambtenaar het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Vanwege het motiveringsgebrek vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Dit omdat verweerder in bezwaar in zijn geheel niet is ingegaan op bezwaargronden van eiser over de OZB en daarmee de kern van het geschil, namelijk de vraag of het object terecht als niet-woning is aangemerkt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de heffingsambtenaar hiervoor een termijn van 6 weken. De rechtbank attendeert de heffingsambtenaar erop dat eiser naar aanleiding van verweerders onderbouwing in het verweerschrift, bij brief van 5 januari 2023 een taxatieproduct heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn gronden.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Aan eiser is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. De vergoeding daarvan bedraagt € 1.674,- (2 punten van € 837,- voor beroep), omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting in beroep heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gesteld die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.