ECLI:NL:RBMNE:2023:1895
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen onroerendezaakbelasting en WOZ-waarde vastgesteld door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 303.000,- voor het belastingjaar 2021 en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 10 januari 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn procespositie was geschaad door het late indienen van een verweerschrift door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet in zijn procespositie is geschaad, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om op het verweerschrift te reageren.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, wat van belang is voor de heffing van de OZB-gebruiker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, bestaande uit een opslagruimte, kantine, entresol en woning, niet in hoofdzaak tot woning dient, omdat minder dan 70% van de WOZ-waarde aan de woondelen kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen, waaronder de stelling dat de ruimtes als woningdelen moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de OZB-gebruiker heeft geheven en het tarief voor niet-wonen heeft toegepast. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.