ECLI:NL:RBMNE:2023:1876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/16/554116 / KL ZA 23-76 M/50723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugplaatsing van een mandelige schutting en verbod op plaatsing van voorwerpen op het perceel van de eiser

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Pater, in kort geding dat gedaagde zou worden verboden om voorwerpen op het perceel van eiser te plaatsen en dat gedaagde zou worden verplicht om een oude of nieuwe schutting terug te plaatsen op de kadastrale erfgrens. Eiser en gedaagde zijn buren en hebben een geschil over de verwijdering van een mandelige schutting die in 2021 door gedaagde is verwijderd. Eiser stelt dat gedaagde zonder toestemming de schutting heeft verwijderd en dat dit onrechtmatig is. Gedaagde betwist dit en stelt dat er een mondelinge afspraak was over de verwijdering van de schutting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van eiser, omdat de elektriciteitskabel van eiser bloot ligt en er een risico bestaat op schade. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde de schutting niet zonder toestemming van eiser heeft mogen verwijderen, en dat gedaagde daarom verplicht is om de schutting terug te plaatsen. De vordering tot het verbieden van het plaatsen van voorwerpen op het perceel van eiser werd afgewezen, omdat deze niet meer relevant is zodra de schutting is teruggeplaatst. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.041,85 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/554116 / KL ZA 23-76 M/50723
Vonnis in kort geding van 21 april 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [eiser c.s.] ,
advocaat: mr. R.W. de Pater te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 7 april 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het gebouw van de rechtbank. Ter zitting is [eiser c.s.] met zijn advocaat verschenen. Ook [gedaagde] is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser c.s.] is eigenaar van de woning en het daarbij behorende perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] . [gedaagde] is eigenaar van de woning en het daarbij behorende perceel aan de [adres 2] in [woonplaats] . Partijen zijn aldus buren van elkaar en hun percelen grenzen aan elkaar.
2.2.
Aan de achterzijde van beide woningen stond over de gehele lengte van de achtertuinen een mandelige schutting. In het verlengde van deze schutting stond tussen de beide percelen in de zijtuinen eveneens een mandelige schutting.
2.3.
De mandelige schutting in de achtertuinen is in 2021 verwijderd en [gedaagde] heeft tegen de erfgrens een nieuwe loods/schuur geplaatst. [eiser c.s.] heeft zijn woning in zijn zijtuin uitgebouwd tot aan de mandelige schutting in de zijtuin.
2.4.
Op 6 november 2022 heeft [gedaagde] het deel van de mandelige schutting in de zijtuin, die naast de nieuwe uitbouw van [eiser c.s.] stond, verwijderd.
2.5.
In opdracht van [eiser c.s.] heeft er op 16 december 2022 een kadastraal onderzoek plaatsgevonden. In het kadastrale rapport is de hiervoor vermelde tekening van de kadastrale erfgrens opgenomen:
2.6.
Door een deskundige van het kadaster zijn piketpaaltjes in de grond geplaatst om de erfgrenzen tussen beide percelen aan te geven. Ook is er gele verf aangebracht op de plek van de exacte erfgrens.
2.7.
De in het kadastrale rapport ingetekende erfgrens is gelegen op de plek waar tot
6 november 2022 de mandelige schutting heeft gestaan.
2.8.
[eiser c.s.] heeft op 29 december 2022 [gedaagde] gesommeerd om een nieuwe schutting danwel de oude schutting terug te plaatsen op de erfgrens in de zijtuinen van de percelen van [eiser c.s.] en [gedaagde] . [gedaagde] is niet overgegaan tot terugplaatsing van een schutting.

3.Het geschil

3.1.
[eiser c.s.] vordert samengevat
I. [gedaagde] te verbieden om voorwerpen te plaatsen op het perceel van [eiser c.s.] op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 indien hieraan niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis gehoor is gegeven en te vermeerderen met
een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat wordt nagelaten hieraan gehoor te geven.
II. [gedaagde] te gebieden de oude schutting dan wel een nieuwe schutting te plaatsen op de kadastrale grens tussen het perceel van [eiser c.s.] en het perceel van [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 indien hieraan niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis gehoor is gegeven en te vermeerderen met een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan indien wordt nagelaten hieraan gehoor te geven.
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 460,00 aan kadastrale kosten.
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 460,00 aan een eventueel uit te voeren kadastraal onderzoek indien [gedaagde] de piketpaaltjes van het kadastrale onderzoek d.d. 16 december 2022 heeft verwijderd.
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het kader van dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen van [eiser c.s.] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Terugplaatsing schutting
4.2.
[eiser c.s.] heeft gevorderd [gedaagde] te gebieden de oude schutting dan wel een nieuwe schutting op de kadastrale grens tussen het perceel van [eiser c.s.] en het perceel van [gedaagde] terug te plaatsen. [gedaagde] heeft immers zonder de toestemming van [eiser c.s.] de schutting op 6 november 2022 verwijderd. [gedaagde] maakt regelmatig gebruik van deze strook grond door bijvoorbeeld zijn aanhangwagen op deze grond te plaatsen. [eiser c.s.] heeft ter onderbouwing hiervan een foto overgelegd. Door, bijvoorbeeld, de aanhangwagen op de erfgrens c.q. over de erfgrens te plaatsen, maakt [gedaagde] onrechtmatig gebruik van de eigendommen van [eiser c.s.] Voorts komt de aanhangwagen tegen de aanbouw van [eiser c.s.] aan, hetgeen ervoor zorgt dat de aanbouw zal beschadigen. Ook komt er een elektriciteitskabel van [eiser c.s.] uit de grond op de betreffende strook grond. De kabel werd eerst beschermd door de schutting die over de kabel heen geplaatst was. [eiser c.s.] vreest dat de kabel zal beschadigen door het gebruik van de strook grond door [gedaagde] . [eiser c.s.] heeft [gedaagde] gesommeerd om de gemeenschappelijke schutting terug te plaatsen, echter heeft [gedaagde] dit tot op heden niet gedaan. Gelet op het voorgaande heeft [eiser c.s.] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen gebruik maakt van de grond van [eiser c.s.] Daarnaast heeft [gedaagde] er geen belang bij om schade te veroorzaken aan de aanbouw van [eiser c.s.] , gelet op het aanblik dat hij heeft vanaf zijn perceel op de schuur van [eiser c.s.] Uit de door [eiser c.s.] overgelegde foto blijkt niet dat de aanhanger van [gedaagde] de schuur van [eiser c.s.] aanraakt. [gedaagde] betwist dan ook dat er sprake is van een spoedeisend belang bij terugplaatsing van de schutting. Ter bescherming van de elektriciteitskabel heeft [gedaagde] een PVC-buis over de elektriciteitskabel aangebracht. [gedaagde] heeft de schutting verwijderd omdat hij met [eiser c.s.] had afgesproken dat de schutting verwijderd zou worden nadat [eiser c.s.] de nieuwe aanbouw geplaatst had. [gedaagde] stelt aldus dat hij de toestemming van [eiser c.s.] had om de schutting te verwijderen.
4.4.
De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang bij de vordering tot terugplaatsing van de schutting. Vast staat dat er, op de plek waar de schutting stond, een elektriciteitskabel van [eiser c.s.] uit de grond komt en dat deze op dit moment bloot ligt. Weliswaar heeft [gedaagde] een PVC-buis over de elektriciteitskabel geplaatst, echter het is niet onaannemelijk dat [gedaagde] , al dan niet met zijn aanhangwagen, of iemand die te gast is bij [gedaagde] , deze kabel raakt. Dit kan een gevaarlijke situatie teweegbrengen, zodat reeds hiermee het spoedeisend belang bij de vordering tot terugplaatsing van de schutting is gegeven.
4.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [gedaagde] de oude schutting, dan wel een nieuwe schutting, op de kadastrale grens tussen de percelen van [eiser c.s.] en [gedaagde] dient terug te plaatsen.
4.6.
Vast staat dat [gedaagde] de schutting in de zijtuinen van de percelen op 6 november 2022 heeft verwijderd. Tevens staat tussen partijen vast dat er sprake was van een mandelige schutting. Dit betekent dat de schutting eigendom was van zowel [eiser c.s.] als [gedaagde] . De gemeenschappelijke eigendom van de schutting brengt met zich mee dat op grond van artikel 3:170 BW de schutting niet zonder toestemming van de andere eigenaar verwijderd mag worden. De vraag die dan ook beantwoord dient te worden is of [gedaagde] toestemming van [eiser c.s.] had om de schutting te verwijderen.
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de schutting heeft verwijderd naar aanleiding van een door hem en [eiser c.s.] mondeling gemaakte afspraak op 23 augustus 2021. Afgesproken zou zijn dat het voorste deel van de schutting, dat wil zeggen het deel van de mandelige schutting die in de zijtuin staat, zou worden verwijderd door [eiser c.s.] nadat [eiser c.s.] een nieuwe aanbouw had geplaatst. [eiser c.s.] heeft dit echter nagelaten, waardoor [gedaagde] de schutting zelf heeft verwijderd. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat ten tijde van het maken van de mondelinge afspraak [A] en [B] daarbij aanwezig waren. Zij waren [gedaagde] die dag aan het helpen met klussen.
4.8.
[eiser c.s.] heeft betwist dat hij bovengenoemde afspraak met [gedaagde] heeft gemaakt. Hij stelt dat hij met [gedaagde] afgesproken heeft dat zij het voorste deel van de schutting zo lang mogelijk wilden laten staan en dat zij, nadat [eiser c.s.] de nieuwe uitbouw zou hebben geplaatst, zouden bekijken wat er moest gebeuren met het voorste deel van de schutting. [eiser c.s.] stelt dan ook dat hij [gedaagde] geen toestemming heeft gegeven om de schutting te verwijderen.
4.9.
Partijen verschillen derhalve van mening of [gedaagde] toestemming had om de schutting te mogen verwijderen. Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv, ligt het op de weg van [gedaagde] om dit aan te tonen. [gedaagde] heeft hiertoe verklaringen van [A] en [B] overgelegd. De voorzieningenrechter gaat echter aan deze verklaringen om hierna volgende redenen voorbij. De opgestelde verklaringen zijn identiek aan elkaar en bovendien is ter zitting gebleken dat [gedaagde] deze verklaringen zelf heeft opgesteld en vervolgens heeft laten ondertekenen. Reeds hierom kan aan deze verklaringen geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Daar komt bij dat uit de verklaringen onvoldoende blijkt dat [gedaagde] toestemming van [eiser c.s.] heeft gekregen om zelf de schutting te verwijderen. Weliswaar staat in de verklaringen dat er ‘besproken’ is dat het voorste gedeelte van de schutting verwijderd zou worden nadat [eiser c.s.] een nieuwe aanbouw zou plaatsen, echter daaruit volgt niet dat [eiser c.s.] toestemming heeft gegeven aan [gedaagde] om de schutting te verwijderen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] toestemming had om de schutting te verwijderen. [gedaagde] heeft derhalve met het verwijderen van de schutting in strijd gehandeld met artikel 3:170 BW. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot terugplaatsing van de oude schutting, dan wel een nieuwe schutting, op de kadastrale erfgrens tussen het perceel van [eiser c.s.] en [gedaagde] , op straffe van een dwangsom zoals in de beslissing is vermeld.
Verbod tot plaatsing van voorwerpen op het perceel van [eiser c.s.]
4.10.
Nu [gedaagde] veroordeeld zal worden tot terugplaatsing van de schutting, is er geen belang meer bij de vordering tot het verbieden van het plaatsen van voorwerpen op het perceel van [eiser c.s.] Immers, het is niet meer mogelijk om voorwerpen op het perceel van [eiser c.s.] te plaatsen zodra de mandelige schutting op de erfgrens wordt geplaatst. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
Kosten (eventueel uit te voeren) kadastraal onderzoek4.11. [eiser c.s.] heeft een bedrag van € 460,00 gevorderd aan kosten voor het door het kadaster uitgevoerde kadastrale onderzoek. [eiser c.s.] heeft evenwel niet onderbouwd wat het spoedeisend belang is van deze vordering, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
4.12.
Dit geldt eveneens voor de vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 460,00 indien [gedaagde] de piketpaaltjes van het kadastraal onderzoek d.d. 16 december 2022 heeft verwijderd. Door [eiser c.s.] is bovendien ook niet gesteld laat staan onderbouwd dat [gedaagde] de piketpaaltjes heeft verwijderd of dat [gedaagde] dit in de toekomst zal doen. Deze vordering zal derhalve eveneens worden afgewezen.
Proceskosten4.13. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,85
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
598,00(1 punt × tarief € 598,00)
Totaal € 1.041,85
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover zullen worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter, recht doende in kort geding:
5.1.
gebiedt [gedaagde] de oude schutting dan wel een nieuwe schutting te plaatsen op de kadastrale erfgrens tussen het perceel van [gedaagde] en het perceel van [eiser c.s.] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , plaatselijk bekend [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser c.s.] , tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.041,85, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 162,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, alsmede de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.